Geringe, de – Het hebr. woord daal wijst meestal naar de economisch zwakke, de arme boer, de behoeftige landarbeider die zwoegt in modder en stof (Jes. 10:2; Am. 2:7; 4:1; vgl. 1 Sam. 2:7). Het is God die deze geringen opheft (Ps. 113:7), en van de koning en de heren wordt verwacht dat zij de geringen en de armen helpen en bevrijden. ‘Wee hen, die de geringen uitbuiten en beroven’ (Spr. 22:22; Am. 5:11).