Gerechtigheid


Het hebr. woord tsedagah spreekt van de jiste beslissing, de gerechtigheid van de aardse (Gen. 18:19; 2 Sam. 8:15; 1 Kon. 10:9; Ps. 72:3), of van de hemelse rechter (Ps. 5:9; Jes. 5:16; 59:17; Jer. 9:24). Deze gerechtigheid is straffend naar de kant van de boosdoener en bevrijdend ten opzichte van de onschuldige (vgl. Spr. 17:15; Jes. 5:23).
De rechtvaardige daden van God zijn de bestraffing der zondaars en de bevrijding der verdrukten (1 Sam. 12:7-12; Jes. 45:24, 25). Dit tweede aspect van Gods gerechtigheid krijgt de sterkste accenten. De nadruk ligt vooral op de vrijsprekende, verlossende gerechtigheid van God, die een ander woord voor trouw en goedgunstigheid gaat worden (Ps. 24:5; 98:2; Jes. 46:12; 51:6; 56:1; 58:2; 59:9, 14, 16). Het Griekse woord hiervoor wordt eleémosuné (ons ‘aalmoes’), dat barmhartigheid betekent.
De HEER doet gerechtigheid en recht aan alle verdrukten – barmhartig en genadig is de HEER, niet altoos blijft Hij twisten, niet eeuwig zal Hij toornen (Ps. 103:6-9). De koning richte Gods volk met gerechtigheid, de ellendigen met recht – hij verschafte recht de ellendigen des volks, hij redde de armen, maar verbrijzelde de verdrukker (Ps. 72:1-4; vgl. Jer. 22:13-17). Zo wordt de Rechtvaardige gedoopt tot messiaans koning, om ‘alle gerechtigheid’ te vervullen (Matt. 3:15), om delend in de benauwdheid der ellendigen, bevrijding te brengen. Zij die daarvoor strijden (Matt. 6:35) moeten rekenen met vervolging (Matt. 5:10; Luc. 12:58). Paulus legt er de nadruk op dat wij deze vrijspraak en vrijheid niet bewerken door een verdienstelijk gedrag, maar ontvangen door de dienst van de Christus (Rom. 3:24), God rechtvaardigt de zondaar (Rom. 5:8 v). In het evangelie van de Messias Jezus wordt deze gerechtigheid van God openbaar, zodat mensen leven door geloof (Rom. 1:17).