Ook in het o.t. is sprake van geneesmiddelen die ziekte bestrijden (2 Kon. 20:7; Jer. 30:13; Ez. 30:21; 47:12). Ook weet men van het psychisch-somatische karakter van ziekte: een vrolijk hart bevordert de genezing (Sir. 17:22; vgl. 4:22; 12:18). Er wordt over de ziekte van een geheel volk gesproken. Dat is: de ellende van een oorlog, hongersnood, de ramp van een nederlaag (Jes. 19:22; KI. 2:13; Jer. 30:17), maar ook zijn afdwalingen, corruptie, zonden (2 Kron. 30:20; Jes. 6:10; 53:5; Jer. 3:22). Het is God, die geneest (Gen. 20:17; Deut. 32:39; Ps. 30:3; Hos. 14:5).
In de tijd van de Messias worden mensen van hun kwalen en zonden genezen (Jes. 32:3 vv; 35:5 v; Mal. 4:2). De genezingen van melaatsen, blinden, bezetenen, zieken zien we in het licht van het gekomen en komende Koninkrijk (Matt. 4:23; 8:16; 10:8; 11:5; Luc. 9:1). Ook geneest Jezus van geestelijke ziekte, van onwetendheid en dwaling (vgl. Matt. 14:14 met Marc. 6:34; Matt. 9:12; vgl. Openb. 22:2; Joh. 12:40). In de oud-chr. gemeente horen we over de gave der genezing (1 Kor. 12:9, 28; vgl. Hand. 8:7; 28:8; Matt. 10:1, 8).