Gemeenschap


Meestal wordt door dit woord de sexuele gemeenschap aangeduid (Gen. 4:1; Ex. 22:19; 1 Sam. 1:19; Matt. 1:25), maar wij moeten op verschillende plaatsen toch ook denken aan het verbond met God (Jer. 50:5; Zach. 2:11; 1 Joh. 1:3) en de verbondenheid met volk en gemeente (1 Sam. 26:19; 1 Joh. 1:3b; Fil. 2:1). Gemeenschap met God hebben betekent tegelijk gemeenschap met elkander hebben (1 Joh. 1:6 v). Paulus spreekt van het ene lichaam, waarin de tegenstellingen tussen Joden, Grieken, slaven, vrijen, mannen, vrouwen, zijn weggevallen (Ef. 4:4; Gal. 3:28). In het avondmaal viert de gemeente de gemeenschap met de Knecht des Heren en met het volk van God (1 Kor. 10:16v).