In het hebr. ‘örek appajjiëm, lange (rustige) adem van de neusgaten, niet kort aangebonden of woedend, maar lankmoedig. God is traag in toom (Ex. 34:6; Num. 14:18; Ps. 86:15; 103:8; Jona 4:2). De discipel wordt vermaand geduld te leren (Spr. 14:29; 16:32; 25:15; 1 Tess. 5:14; Jak. 5:8) di. volharding te oefenen (2 Tess. 1:4; Jak. 5:11; Openb. 2:2).