Formeren


In de NBG-vertaling is dit werkwoord gereserveerd voor het scheppende werk van God. Hij formeerde de mens (Gen. 2:7; 1 Tim. 2:13), de dagen en getijden (Ps. 74:17; 139:16), de aarde en het volk Israël (Jes. 43:21; 45:18). In de beeldspraak: ‘wij zijn het leem, en Gij zijt onze Formeerder’ (Jes. 64:8), komt de grondbetekenis van het betreffende woord jatsar naar voren: het boetseren van klei of het smeden van metalen voorwerpen (vgl. Jes. 44:12; 54:17; Jer. 18:2-4).