De efod bad, de linnen lijfrok, is de met een gordel vastgemaakte lendedoek, die o.a. door de jonge Samuël (1 Sam. 2:28), de priesters van Nob (1 Sam. 22:18 v) en door David werd gedragen als hij de ark begeleidt (2 Sam. 6:14) en als hij een orakel vraagt (1 Sam. 23:9; 30:7). Hij behoort tot het ambtsgewaad van de hogepriester (Ex. 28:4; Lev. 8:7). Is het niet alleen een lendedoek maar een langervallend schouderkleed? (Ex. 28:6-14). Op de schouderbanden prijken twee chrysopraasstenen, waarop de 12 namen van de stammen van Israël zijn gegraveerd.