Het ronddolen van iemand die de weg is kwijtgeraakt (Gen. 21:14; Ps. 107:4), van schapen die losraakten van de kudde, geldt in overdrachtelijke zin van de stuurloze mens, van hen die van de rechte weg zijn afgeraakt. Een volk dwaalt als het andere góden dient (1 Kor. 6:10), niet meer het spoor van de geboden van de HEER volgt (Ps. 95:10; Ez. 13:10; Tit. 3:3). In dit verband ligt de vergelijking met het dolende schaap voor de hand (Ps. 119:176; Jes. 53:6; 1 Petr. 2:25).