Doden (ter dood brengen)


De doodstraf is in Israël de strafmaat voor verschillende misdaden. De rechter zal dit vonnis uitspreken in geval van moord (Ex. 21:14; Deut. 19:11-13), mensenroof (Ex. 21:6, dief) het brengen van kinderoffers (Lev. 20:2) en valse getuigenis (Deut. 19:21). Voorts inzake tovenarij (Ex. 22:18), copulatie met een dier (Ex. 22:19) en verleiding tot afgoderij (Deut. 13:5). Ook de vervloeking van de ‘Naam’ (Lev. 24:14), het schenden van de sjabbat (Num. 15:32 w), echtbreuk (Lev. 20:10), de gemeenschap met bepaalde familieleden (Lev. 20:14); homoseksuele relaties (Lev. 20:13) zijn halszaken. Vervloeking van ouders (Ex. 21:17; Lev. 20:9) en vergaande ongehoorzaamheid (Deut. 21:18-21), ook majesteitsschennis (1 Kon. 2:25, 29 vv; Jer. 26:23) worden met de dood bestraft. Het vonnis wordt ten uitvoer gebracht door steniging (Ex. 19:13; Lev. 20:2), verbranding (Lev. 20:14; 21:9) of zwaardhouw (1 Kon. 2:25; Jer. 26:23). In later tijd horen we van kruisiging (Hand. 2:23), een Romeinse straf. De motivering van de doodstraf is dat het kwaad uit het midden van Israël uitgesneden wordt (Deut. 13:6; 17:7 etc.), of dat het bloed van de onschuldig vermoorde uit Israël wordt verwijderd (Deut. 19:13; 21:19). Algemeen wordt aangenomen dat veel strenge regels vooral theorie waren en minder praktisch toepassing vonden.