Dieren


Zie ook: Kruipende dieren, Insecten en Vogels

Algemeen
De dieren zijn door God geschapen op de vijfde en de zesde dag van de scheppingsweek. Op de vijfde dag schiep Hij de zeedieren en het gevogelte, op de zesde dag de landdieren. De dieren zijn eerder geschapen dan de mens.
God kan het gedrag van dieren beïnvloeden. God zond raven om Elia voedsel te bezorgen. Hij zond een grote vis om Jona op te slokken, te bewaren en na drie dagen uit te spuwen.
God en engelen kunnen dieren doen praten. De duivel bediende zich van de slang om tot de eerste vrouw te spreken en haar te verleiden tot zonde (Genesis 3:1 v). De ezel van Bileam sprak tot de profeet (Numeri 22:28-30) die hem bereed en sloeg.
Sommige dieren hebben een zeer kort leven (bv. ééndagsvlieg) en sommigen een zeer lang leven (bv. walvis, landschildpad).

In Leviticus 11 en Deuteronomium 14 worden de dieren verdeeld in reine en onreine dieren, d.w.z. er wordt aangegeven welke dieren gegeten of geofferd mogen worden en welke niet. Een andere classificatie is die van vee, vogels, kruipende dieren en vissen (1 Koningen 4:33) of die van viervoetige, wilde en kruipende dieren, zeedieren en vogels (Handelingen 10:12; Handelingen 11:6 vgl. Jakobus 3:7). Opmerkelijk is dat in de Bijbel niet alleen van Gods verbond met mensen, maar ook met dieren gesproken wordt (Genesis 9:10). God zorgt voor hen. ‘Gij behoudt mensen en beesten’ (Psalmen 36:7). In het vrederijk zal de wolf met het schaap verkeren en de luipaard zich neerleggen hij het bokje (Jesaja 11:6 ev).

Aap (apen)
De schepen van Salomo voeren naar Tharsis en brachten grote rijkdommen mee. O.a. veel goud en zilver, maar ook apen en pauwen (1 Koningen 10:22; 2 Kronieken 9:21).

Beer (Syrische)
De beer is, net zoals de leeuw, een belager van het vee (1 Samuël 17:34-37; Spreuken 28:15) en van mensen (2 Koningen 2:24; Amos 5:19; Klaagliederen 3:10). Hij is zeer vraatzuchtig en wordt in de Bijbel ook gebruikt als beeld van een monsterachtig, agressief volk (Daniël 7:5; Openbaring 13:2). Het is daar het tweede dier uit de zee. De beer is hier een type van de antichrist.
Een van jongen beroofde berenmoeder is bijzonder gevaarlijk (2 Samuël 17:8; Spreuken 17:12; Hoséa 13:8; vgl. Jesaja 59:11). In het vrederijk eet een beer juist gras en wel samen met een koe. Dit staat symbool voor het leven in de toekomst dat niet meer bedreigd of vernietigd wordt (Jesaja 11:7).

Beest
Een beest is in de Bijbel is vaak gewoon een dier, bijvoorbeeld een os of een ezel (Éxodus 22:10; Leviticus 27:9; Jona 3:8; Lukas 10:34). In Openbaring wordt gesproken over twee beesten. Het eerste beest is een mens in biologische zin. Deze man zal het antichristelijke rijk oprichten. Daarin wordt hij gesteund door het tweede beest. Die laatste is de op aarde geworpen duivel, ook de ‘antichrist’ of ‘valse profeet’ genoemd. 

Behémoth
De Behémoth is een reusachtig dier. De Naardense Bijbel vertaalt het met ‘beestbeest’. In de Statenvertaling is het woord Behémoth onvertaald gebleven en in sommige vertalingen wordt dit dier vertaald met ‘nijlpaard’. Waarschijnlijk omdat hij in Job 40:10-19 wordt beschreven met aantal uiterlijke kenmerken van een nijlpaard. Een aantal kenmerken komen echter niet overeen (bijvoorbeeld de staart). Uit de context blijkt wel dat het om een specifiek groot en monsterlijk dier gaat. 

Bloedzuiger
De bloedzuiger wordt gezien als onverzadigbaar, hij voedt zich met bloed. Men veronderstelt dat het twee zuigmonden had (‘dochters’). De bloedzuiger komt 1 keer in de Bijbel voor (Spreuken 30:15).

Bok
De mannelijke exemplaren van de geiten en schapen worden in de volksmond “bok” genoemd. In het ritueel van de grote verzoendag spelen de zondebok en de zondofferbok een grote rol (Leviticus 16).
Op de Grote Verzoendag moest de hogepriester een ram als brandoffer en twee geitenbokken nemen. De ram was ter heiliging van de priester zelf. Eén van de bokjes was bestemd als offer voor God en op de kop van het andere bokje legde de priester zijn handen. Daar legde hij de zonden van het volk op en daarna werd het als zondebok losgelaten en de woestijn in gestuurd naar ‘Azazel’.

Buffel
De buffel is het grootste holhoornige dier van Afrika, is een van de gevaarlijkste dieren en niet te temmen.
De buffel komt maar twee keer in de Statenvertaling voor, namelijk in Deuteronomium 14:5, waar het dier wordt benoemd als een rein dier dat gegeten mocht worden en in 1 Koningen 4:23 waar de gebrachte spijzen voor koning Salomo worden genoemd.
In de Naardense Bijbel komt de buffel vaker voor, omdat daar waar de Statenvertaling de eenhoorn noemt, de Naardense Bijbel vaak het woord buffel gebruikt.

Das
De das komt 1 keer in de Bijbel voor (Deuteronomium 14:5). De das behoort tot de reine diersoorten. God maakte aan Noach al het verschil duidelijk tussen rein en onrein vlees (Genesis 7:2; 9:3) en later nog eens uitgebreider aan Mozes. Alle dieren die gespleten hoeven hebben, waarvan de hoef in tweeën gespleten is en die bovendien bij de dieren horen die herkauwen, mag u eten (Deuteronomium 14:6).

Draak
Een soort gevleugelde slang, een legendarisch monster dat in de Bijbel zowel in de woestijn (Jesaja 30:6; 14:29) als in de zee (Jeremía 51:34, Leviathan) voorkomt. In de Openbaring van Johannes is de draak het sterrenbeeld, de wereldmacht die de christelijke gemeente belaagt (Openbaring 12:3 ev). Hij wordt gezien als de oeroude slang die duivel en satan heet (Openbaring 12:9; 13:4).

Eenhoorn
De eenhoorn is in de Statenvertaling de naam van een sterk en gehoornd wild dier. Welk dier hier wordt bedoeld is niet zeker. In andere vertalingen wordt ook wel ‘wilde stier of wilde os’ gebruikt. Overigens heeft dat dier soms meerdere hoornen.
De kracht van Israël wordt vergeleken met die van een eenhoorn.
Uit de beschrijving in Job 39:12-15 is het heel waarschijnlijk dat het woord ‘reeëm’ als woudos of wilde os vertaald moet worden. Zal de eenhoorn u willen dienen? Zal hij vernachten aan uw kribbe? Zult gij den eenhoorn met zijn touw aan de voren binden? Zal hij de laagten achter u eggen? Zult gij op hem vertrouwen, omdat zijn kracht groot is, en zult gij uw arbeid op hem laten? Zult gij hem geloven, dat hij uw zaad zal wederbrengen, en vergaderen tot uw dorsvloer?
De Heere beschrijft de condities van dit beest en toont aan dat hij ongeschikt is voor gebruik in de landbouw. De woudos was een groot rund, dat op een buffel leek, maar lichter gebouwd was.

Ezel
De ezel is familie van het paard. Het is een rijdier (Genesis 22:3), lastdier (Genesis 42:26; 49:14) en ook een trekdier (Deuteronomium 22:10). De ezel is niet zo snel als het paard, maar zijn uithoudingsvermogen is groter en op moeilijk begaanbare grond staat hij stevig op zijn poten.

  • Samen met de os of het rund hoort hij bij de boerderij.
  • Mishandeling van een ezelin is een misdrijf (Numeri 22:28-32).
  • Op sjabbat mag het dier rusten (Exodus 23:12; Deuteronomium 5:14).
  • In oude tijden was de ezel het rijdier van de voornamen en gaf het status (Richteren 10:4; 12:14).
  • In de tijd van David heeft men een voorkeur voor het muildier (2 Samuel 13:29).
  • Sinds Salomo is het paard het strijdros van de ruiter.
  • Hij beschaamt soms de mens (Numeri 22:22 ev.; Jesaja 1:3).
  • Als van de nieuwe koning Salomo (1 Koningen 1:33) of van de Messias verteld wordt dat hij op een (muil)ezelin rijdt, is dit een verwijzing naar zijn vredelievendheid (Zacharia 9:9, vgl. Matthéüs 21:5).
  • Men heeft het altijd over de koppigheid en de luiheid van een ezel, maar toch is de ezel erg verstandig.

Jesaja stelt de os en de ezel ten voorbeeld, omdat zij weten waar ze moeten zijn (Jesaja 1:3). Dat wist Israël uit Jesaja’s dagen blijkbaar niet. Het volk moet in de leer bij deze os en ezel.

Typologie: De ezel is een beeld van Christus en ook van het lichaam van Christus, de Gemeente. Christus zal in de toekomst bij Zijn verschijning in heerlijkheid (Wederkomst) komen op een wit paard (Openbaring 19:11); in Zijn eerste komst in vernedering reed Hij op een ezelin (Matthéüs 21:5). Mooi detail: Ezels hebben vaak een streep op hun rug, die aalstreep wordt genoemd. Het is een donker gekleurde lijn in de vacht over de volledige lengte van de rug van een dier. Veel ezels hebben ook een lijn die afdaalt richting de voorpoten. Samen met de aalstreep vormt dit een kruis.

Geit
De schapen en de geiten zijn het kleinvee van de boer. De geit is nuttig vanwege haar melk (Spreuken 27:27), het vlees (Genesis 27:9) en vanwege het haar, waarvan tentdoek werd gesponnen (Éxodus 26:7). Ook werden van de huid (wijn)zakken, kleden of kleren voor de armen gemaakt (Hebreeën 11:37). Het Hebreeuwse woord voor geitenbok betekent harig (Genesis 37:31; Leviticus 4:28). Jakob doet zich voor als zijn behaarde broer Esau door de blinde Isaak zijn met geitenvelletjes overtrokken hals en handen te laten betasten (Genesis 27:16). In het ritueel van de grote verzoendag spelen de zondebok en de zondofferbok een grote rol (Leviticus 16). Het paaslam is een éénjarig bokje (Éxodus 12:5; vgl. Genesis 38:17; Richteren 6:19; 13:15). In Jesaja 13:21 en 34:14 is sprake van een bok-demon, een sater (NBG: veldgeest). De bok is ook symbool van de gewelddadige heerser (Jesaja 14:9; Ezechiël 34:17; Zacharia 10:3; Daniël 8:5) en de zelfzuchtige goddeloze die in het oordeel van de schapen wordt gescheiden (Matthéüs 25:31-46).

Gems
Gemzen behoren tot de familie van de holhoornigen en hebben een geitachtig uiterlijk. Ze hebben een ruwe vacht en over de rug loopt een donkere streep. Het gezicht heeft een duidelijke tekening van twee strepen die aan beide zijde van het hoofd lopen, van de oren via de ogen naar de snuit. Beide geslachten dragen hoorns, maar die van het mannetje zijn groter dan die van het vrouwtje. Ze staan recht omhoog maar buigen aan het eind als een haak naar achteren.
In de bijbel wordt de gems genoemd in Deuteronomium 14:5 en wordt gezien als ‘kleinvee der geiten’, dus als een rein dier.

Haas
De haas wordt tweemaal in het Oude Testament genoemd als een onrein dier, omdat ze weliswaar wel herkauwt, maar geen ‘verdeelde’ klauw heeft. Maar deze zult gij niet eten, van degenen, die [alleen] herkauwen, of van degenen, die den gekloofden klauw [alleen] verdelen: den kemel, en den haas, en het konijn; want deze herkauwen wel, maar zij verdelen den klauw niet; onrein zullen zij ulieden zijn (Deuteronomium 14:7; Leviticus 11:6).
Men heeft lange tijd gedacht dat de Bijbel hier een onwaarheid over de haas als herkauwer verkondigde, maar het blijkt wel te kloppen. Hazen en konijnen eten hun eigen uitwerpselen en kauwen dus wel degelijk hun voedsel twee keer.

Hagedis
De hagedis valt Bijbels gezien onder het onreine, kruipende gedierte (Leviticus 11:30). Ze zijn onrein omdat ze aaseters zijn.

Hert of hinde
In de Oudtestamentisch tijd kwam het edelhert veel voor. In Deuteronomium 12 staat dat het tot de reine dieren behoort en dus gegeten mocht worden. Het was een zeer geliefd maal aan de koninklijke tafel.
Het edelhert is vlug en behendig en heeft een krachtige lichaamsbouw. In 2 Samuël 22:34 en 35 staan de woorden van David: “die mijn voeten maakt als die der hinden en mij op mijn hoogten doet staan; die mijn handen oefent ten strijde, zodat mijn armen een koperen boog spannen.”
De hinde, het vrouwelijke hert, staat ook symbool voor de vrouwelijke beminnelijkheid. Zoals Spreuken 5:19 zegt: “een liefelijke hinde, een bekoorlijke ree; laat haar boezem u te allen tijde vreugdedronken maken, wees bestendig verrukt over haar liefkozingen.”
Tegenwoordig leven er geen edelherten meer in Israël. Het dier vormde te vaak een prooi voor de leeuwen.
Symboliek:
Zijn dorst naar water is het beeld van de dorst naar God (Psalmen 42:2) Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God!). In deze psalm is het hert te vergelijken met Christus’ lijden en sterven. Aan het kruis riep Hij: “Mij dorst”. (Johannes 19:28) Hierna Jezus, wetende, dat nu alles volbracht was, opdat de Schrift zou vervuld worden, zeide: Mij dorst.
Het hert is in het bijzonder dus een type van Christus.

Hond
De hond in de Bijbel is soms een herdershond (Job 30:1) en heeft dan ook een meester (Matthéüs 15:27), maar meestal is hij in Israël niet het huisdier of de vriend in het gezin zoals bij ons. Vaak is het een straathond of gezelschap van een bedelaar, bijvoorbeeld Lazarus (Lukas 16:21). De hond wordt vaak als agressief gezien (Éxodus 11:7; Ps. 59:6) en leeft van afval (Jeremia 15:3, Spreuken 26:11). Hij verslindt zelfs lijken (Éxodus 22:31; 1 Koningen 14:11). Honden werden in Israël gerekend tot de onreine dieren.
‘Hond’ is in de Bijbel ook een scheldwoord (1 Samuël 17:43; 2 Samuël 16:9; 16:9; Psalmen 22:17) en een aanduiding voor de heidenen, omdat die naar de Joodse opvatting onrein waren. Zelfs Christus gebruikt het, maar dan wel in een verzachte vorm ( Matthéüs 15:26). Soms worden honden aangeduid als een type voor valse leraars (Filippenzen 3:2; Openbaring 22:15) worden honden genoemd.
In de Bijbel zijn honden ook de uitbeelding van heidenen en de 300 van Gideons mannen, die het water met hun tong uit hun hand oplikken zoals een hond dat doet. Typologische gezien zijn de honden hier heidenen, maar in dit geval wel heidenen die het Woord van God, namelijk water, tot zich nemen.

Kalf
Het gemeste kalf is zeer gewaardeerd als gerecht van de feestelijke maaltijd (Genesis 18:7; Lukas 15:23). Het is ook een heilige offergave (Leviticus 9:2; Jeremía 34:18; Hebreeën 9:12).
Er is in de Bijbel ook sprake van het gouden kalf, als afgodsbeeld. Als eerste het gouden kalf dat door Aäron werd gemaakt toen Mozes op de Sinaï was om de tien geboden van JHWH te ontvangen (Éxodus 32). Later liet Jeróbeam, de eerste koning van het 10-stammenrijk, twee gouden kalveren maken om zo te voorkomen dat zijn onderdanen naar Jeruzalem afreisden (1 Koningen 12:28). Hij plaatste deze in Beth-El en in Dan.

Kameel
De kameel is een evenhoevig zoogdier en wordt ook wel kemel genoemd. De kameel verschilt van de dromedaris door het aantal bulten op de rug. De dromedaris heeft er een, de kameel twee. Kamelen worden genoemd als vervoersmiddel door de aartsvaders (Genesis 24:10-64; 31-17,34) en ook door de Midianieten (Genesis 37:25). De Egyptenaren gebruikten kamelen ook voor transport (Éxodus 9:3). Toch was de ezel het favoriete transportmiddel in de tijd van de aartsvaders. De kameel heeft een indrukwekkend draagvermogen en wordt door Jezus tegenover de nietige mug gesteld (Matthéüs 23:24; vgl. 19:24). Woestijnvolken als Midjan en Amalek waren bekend als kamelenfokkers (Richteren 6:5 en 7:12, vgl. Job 1:3 en 42:12; Jesaja 60:6). Een kameel kan lange tijd op zijn waterreservoir teren. Daarom is het overvloedig drinken zo belangrijk voor hem (Genesis 24:11). Het haar van de kameel kan tot een kleed geweven worden (Matthéüs 3:4).

Kikker / Kikvors
Zie: Vorsen

Kleinvee
Er wordt in de Statenvertaling eenmaal vermelding gemaakt van kleinvee, namelijk in Jesaja 7:25. De Bijbel maakt verschil tussen groot vee en kleinvee. Onder groot vee vallen bijvoorbeeld de runderen, paarden en ezels, onder kleinvee vallen o.a. de schapen en geiten.

Koe
De koe of rund is een evenhoevige uit de familie van de holhoornigen. Een vrouwelijk rund wordt koe genoemd, het mannelijke dier een stier. Het jong is een kalf en als het een jaar oud is een pink. Als een koe is gedekt wordt ze een vaars genoemd en ze blijft zo heten tot ze is bevallen van een tweede kalf. Een os is een gecastreerd mannelijk rund.
In de Bijbel wordt het rund als een rein dier beschouwd.
Zie ook: kalf, os

Krokodil
De krokodil wordt eenmaal in de Statenvertaling genoemd en wordt daar beschreven als een onrein dier (Leviticus 11:30).

Lam
Het jong van een schaap, in de Bijbel soms ook van een geit. Het mannetje is een ram, het wijfje wordt ooi genoemd en het jong een lam.
Gods volk wordt in de Bijbel vaak vergeleken met een kudde schapen (Psalmen 78:52; Jeremía 23:3). Schapen hebben leiding nodig, een herder. David, de koning van Israël, was vroeger een herder van schapen (1 Samuël 16:19).
Een lam is in de Bijbel ook vaak een offerdier. Op het Paasfeest slachtte men tot aan de verwoesting van de tempel in 70 na Christus, een 1-jarig lam of een jong geitje (Éxodus 12:5).
Johannes de Doper noemt Jezus het Lam, dat de zonden der wereld wegneemt (Johannes 1:29; vgl. Handelingen 8:32) en Paulus ziet Christus als het Paaslam dat voor de mensen werd geslacht (1 Korinthe 5:7; vgl. 1 Petrus 1:19). De Heere Jezus wordt in Jesaja vergeleken met een lam (Hij gaf zich over voor de zonden, Hij stelde Zijn ziel als schuldoffer voor onze zonden), maar ook met dat van een stom schaap in verband met Zijn lijdzame houding. (Jesaja 53:7 [Als] dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open.)
De Heer verschijnt ook als Lam in het visioen van Johannes op het eiland Patmos (Openbaring 5:6; 6:1; 7:9; 12:11; 14:1). In de toekomst zal de Zoon des mensen de herder zijn. Hij zal komen in heerlijkheid en plaatsnemen op Zijn troon; dan zal Hij de volken scheiden zoals de herder de schapen van de bokken scheidt (Matthéüs 25:32).
Het lam staat in de Bijbel overduidelijk symbool voor de Heere Jezus Christus, het Lam Gods.

Leeuw
De leeuw is een groot roofdier en behoort tot de katachtigen. Hij wordt de koning der dieren genoemd, in de Bijbel ook ‘geweldig’ (Spreuken 30:30).
In de Bijbel wordt de leeuw aangeduid met verschillende benamingen: de (jonge) leeuw, de sterke leeuw, de felle leeuw, de welp of jonge leeuw, de oude leeuw, de volwassen leeuw of leeuwin.
Leeuwen staan bekend om hun ‘gebrul’. Ze brullen in de paartijd om indruk te maken op de leeuwinnen en om de andere mannelijke leeuwen af te schrikken. Ze brullen als ze gerust hebben en ze brullen als ze hongerig zijn. De leeuw komt nu niet meer voor in Israël.
Er worden in de Bijbel verschillende gevechten tussen mens en leeuw beschreven. Het meest bekend is het verhaal van Simson, die op weg naar zijn Filistijnse bruid, een jonge leeuw tegenkomt in een wijngaard van Thimnath (Richteren 14:5 ev). Een ander bekend verhaal is die van David die vertelt dat hij een leeuw bij zijn manen greep en hem sloeg en doodde (1 Samuël 17:34-36).
Leeuwen zijn gevaarlijke dieren. Dat blijkt onder andere uit de geschiedenis in 1 Koningen 13:26 waar wordt beschreven hoe een profeet wordt gedood door een leeuw omdat hij niet gehoorzaamd had (straf van God).
In 2 Koningen 17:24-28 worden de ‘vreemde volken’ die Samaria hadden ingenomen, aangevallen door leeuwen en hierbij vielen ook doden.

De leeuw vertegenwoordigt altijd een enorme kracht en sterkte. Soms vertegenwoordigt hij in de Bijbel Christus Jezus, maar soms ook satan.
De Heere Jezus Christus wordt de ‘Leeuw van Juda’ genoemd. Naar menselijke afkomst behoort Christus tot de stam van Juda. Juda was de vierde zoon van Jakob en Lea (de leeuwenwelp). Uit hem zou de grote Koning voortkomen, die door de volken zal worden gehoorzaamd. De schepter zal van Juda niet wijken (Genesis 49:8-10).
Satan is ook sterk en machtig, hij is de leeuw die zoekt en brult om zijn prooi te verslinden. Het tieren van Satan wordt met het brullen van de leeuw vergeleken (1 Petrus 5:8).
In het vrederijk van de Messias zal de leeuw niet meer gevaarlijk zijn. Hij zal samen met het vee liggen en stro eten (Jesaja 11:6-7).

Leviathan
De leviathan is een slangachtig zeemonster en wordt beschreven in Job (Job 40:20-41). In Jesaja 27:1 wordt hij ook voorgesteld als een snel, kronkelend, slangachtig zeemonster. Hij wordt vier keer genoemd in de Bijbel en hij symboliseert het oergeweld van de chaos, de anti-goddelijke macht, de verwekker van het kwaad.
In de Openbaring van Johannes is de draak uit de hemel ook een zeemonster (Openbaring 12:7). Hij is de vijand van hen, die de geboden van God bewaren. Tenslotte zal hij door de Here “met Zijn fel, groot en sterk zwaard” worden gedood.
In Openbaring 12 wordt de leviathan beschreven als de “grote rossige draak, met zeven koppen en tien horens” (Openbaring 12:3). En de grote draak is geworpen, [namelijk] de oude slang, welke genaamd wordt duivel en satanas, die de gehele wereld verleidt, hij is, [zeg ik], geworpen op de aarde; en zijn engelen zijn met hem geworpen (Openbaring 12:9).
Overwonnen door Christus, zal de draak, de leviathan, straks voor eeuwig geworpen worden in de poel des vuurs (Openbaring 20:10).
Vaak wordt de Leviathan vergeleken met een grote soort krokodil, anderen beweren dat het waarschijnlijk een dinosaurussoort uit de oertijd is geweest (de Sarcosuchus imperator, een krokodilachtige vleeseter, die wel 12 meter lang kon worden).
De leviathan staat in ieder geval overduidelijk symbool voor het kwaad.

Luipaard (of panter)
Een luipaard is hetzelfde als een panter en is een vleeseter. Hij behoort tot de katachtigen en het is een snel en gevaarlijk roofdier. De panter komt in de Statenvertaling niet voor, alleen de luipaard. De luipaard wordt in het Oude Testament een aantal keren genoemd, o.a. als een gevlekt roofdier (Jeremia 13:23). Met die vlekken wordt het dier geboren. Typologisch kan dit gezien worden als de aangeboren zondige natuur van de mens. Alleen de Zoon van God kan de mens veranderen en ‘witter dan sneeuw’ maken. 

Daniel spreekt in zijn visioen over “een ander dier, gelijk een luipaard, en het had vier vleugels eens vogels op zijn rug; ook had hetzelve dier vier hoofden, en aan hetzelve werd de heerschappij gegeven.” (Daniël 7:6). Dit beeld wordt later in het Nieuwe Testament weer gebruikt “En het beest dat ik zag, was een pardel gelijk, en zijn voeten als eens beers voeten, en zijn mond als de mond eens leeuws; en de draak gaf hem zijn kracht, en zijn troon, en grote macht.” (Openbaring 13:2). De pardel is het oude woord voor luipaard.
In een toekomstig beeld van het vrederijk wordt de luipaard genoemd in Jesaja waar “de luipaard bij den geitenbok [zal] nederliggen” (Jesaja 11:6).

Muildier of muilezel
Een muildier of muilezel is in de Bijbel een onrein dier. Het onreine zit hem in het feit dat het een kruising was tussen twee dieren en dat was verboden. Een muildier is een kruising tussen een paardenmerrie en een ezelshengst, een muilezel is een kruising tussen een ezelin en een paardenhengst. Dit soort kruisingen zijn volgens Leviticus verboden.
Hij is met de kameel het belangrijkste lastdier in Israël (Jesaja 66:20, vgl. 2 Koningen 5:17; Zacharia 14:15). Een koning en ook koningszonen reden in de oude tijd op muildieren (2 Samuël 13:29; 18:9; 1 Koningen 1:33). Ze mochten in Israël niet gefokt worden (Leviticus 19:19) en daarom werden ze geïmporteerd (1 Koningen 10:25; Ezra 2:66; Ezechiël 27:14).

Muis
In de Bijbel wordt de muis maar een paar keer genoemd. Het is een onrein dier. Zie Leviticus 11:29; vgl. Jesaja 66:17. Toen bij de Israëlieten de Ark des Verbonds in de handen van de Filistijnen was geraakt, kregen ze een ‘dodelijke kwelling’ (1 Samuël 5:11). Dit wordt veelal gezien als de builenpest of in ieder geval een ziekte met bulten (SV: spenen), veroorzaakt door vlooien, muizen of ratten. De muizen vernielden het land (1 Samuël 6:4-5). Als zoenoffer worden 5 gouden spenen (builen) en 5 gouden muizen met deze ark teruggezonden (1 Sam. 6:4).

Nijlpaard
Het dier of woord nijlpaard komt in de Statenvertaling niet voor. In sommige vertalingen wordt het dier in Job 40:10-19, de Behémoth, vertaald met nijlpaard. Zie voor meer uitleg hierboven bij het woord ‘Behémoth’.

Os
De os is een gecastreerd mannelijk rund (stier) en komt op meerdere plaatsen voor in de Bijbel. Het wordt gezien als een rein dier dat gegeten mag worden (Deuteronomium 14:5), ook als gerecht op de feesttafel (Matthéüs 22:4). De os wordt gebruikt als trekdier (Deuteronomium 25:4; Lukas 14:19; 1 Korinthe 9:9; 1 Timótheüs 5:18) en is een belangrijk dier voor de boer (Lukas 13:15; Lukas 14:5).
Jesaja stelt de os en de ezel ten voorbeeld, omdat zij weten waar ze moeten zijn (Jesaja 1:3). Dat wist Israël uit Jesaja’s dagen blijkbaar niet. Het volk moet in de leer bij deze os en ezel.
Zie ook: Ezel, Koe

Paard
In Egypte en bij de Kanaänieten was het paard, voor bijvoorbeeld strijdwagens, veel eerder in gebruik dan in Israël (Richteren 5:22; Jozua 11:6; 2 Samuël 8:4; vgl. Deuteronomium 17:16). Absalom en Adonia volgen de vreemde gewoonte zich paarden en wagens aan te schaffen en daarop te rijden (2 Samuël 15:1; 1 Koningen 1:5). Salomo bouwt paardenstallen en ook na hem gebruikt men cavalerie en vooral met paarden bespannen strijdwagens (1 Koningen 9:19; 2 Koningen 9:21; Micha 5:9; Zacharia 9:10). Vooral Egypte was de paardenleverancier (Jesaja 30:16; 31:1; 36:9; Ezechiël 17:15). Het paard wordt met toom en gebit afgericht (Psalmen 32:9; Spreuken 26:3; Jakobus 3:3). De Bijbel kent witte, rode, zwarte en vale paarden (Zacharia 1:8; 6:2 ev; vgl. Openbaring 6). Openbaring 6:
* Het eerste zegel: de ruiter op het witte paard
Deze ruiter wordt gezien als de antichrist. Christus heeft voorzegd: ‘Ik ben gekomen in de Naam Mijns Vaders en gij neemt Mij niet aan; indien een ander komt in zijn eigen naam, die zult gij aannemen’ (Johannes 5:43). Hij zal een religieuze, politieke en economische wereldleider zijn.
* Het tweede zegel: de ruiter op het rode paard
Deze ruiter heeft een groot zwaard in zijn hand, dat staat voor: afslachting, terreur en bloedvergieten. Hij kreeg opdracht om de vrede op aarde weg te nemen (Matteüs 24:6).
* Het derde zegel: de ruiter op het zwarte paard
Daarna zag de ziener een ruiter op een zwart paard met een weegschaal in zijn hand. Zwart is de kleur van rouw. Waarschijnlijk zal er een voedselschaarste door oorlogen en economische problemen komen. Een gezin zal dan moeten leven van het voedsel voor 1 persoon per dag (vgl. Openbaring 6:6 met Matteüs 20:2. Eén maat tarwe is de portie voor 1 persoon per dag).
* Het vierde zegel: de ruiter op een vaal paard
De ruiter van dit lijkkleurig paard zal volgens Openbaring 6 een vierde deel van de aarde doden. Deze Apocalyptische ruiter wordt ‘dood en dodenrijk’ genoemd.
De kleuren duiden op onheilsmacht, oorlog, honger en ziekte. De echte overwinnaar, de Messias, rijdt met zijn gevolg op witte paarden (Openbaring 19:11, 14).

Panter
Zie: Luipaard

Ram
Mannelijk schaap of geit. Zie: Schaap en Geit.

Ree
Wild, een hertensoort, dat tot de reine dieren wordt gerekend (Deuteronomium 14:4-5) en dus door de Israëlieten gegeten mocht worden. Een ree is kleiner en fijner van bouw dan het edelhert en verschilt daarnaast in kleur, staart en gewei. Zie ook Edelhert.

Rund, rundvee
De koe verschafte ‘melk, vlees en boter (Deuteronomium 32:14; Jesaja 7:22; Spreuken 30:33) en was ook nuttig als werkdier, met name de os (Deuteronomium 25:4; 1 Samuël 6:7; 1 Koningen 19:19; Jesaja 30:24).
In de levitische wetten worden runderen genoemd als offerdier (Leviticus 22:21 vv).
Runderen en schapen worden door Jezus uit de tempel verdreven (Johannes 2:14 vv).
Vaak is er sprake van grote kudden, bijv. in de tijd van de aartsvaders (Genesis 32:15) en als buit van de Midianieten (Numeri 31:32 v).
In de tempel stond een groot waterbassin, de koperen zee, die gedragen werd door viermaal drie runderen (1 Koningen 7:25).
Een rund symboliseert in de Bijbel kracht in geduld, beheerste kracht.

Schaap
Een schaap is een evenhoevig dier. Bijbels gezien is het een rein dier dat gegeten mag worden. Schapen worden door mensen gehouden vanwege de wol, de melk, het vlees of religieus gezien ook als slachtofferdier. Er worden in de Bijbel ook andere offerdieren genoemd, maar opmerkelijk is het dat hier vaak ook een of meerdere schapen/lammeren bij worden genoemd. Een mannetjesschaap is een ram, het vrouwtje een ooi en het jong wordt een lam genoemd.

Grote veeboeren als Jakob, Nabal of Job bezaten schapen bij duizenden (Genesis 32:14; 1 Samuël 25:2; Job 1:3).
Aan het hof en in de tempel waren veel schapen nodig voor de maaltijden en de offers (1 Koningen 4:23; 8:63; 2 Koningen 7:5).
Het schaap leverde melk (Deuteronomium 32:14), wol (Genesis 38:12; 1 Samuël 25:7), vlees (1 Samuël 25:18; Amos 6:4), vacht (Matthéüs 7:15; Hebreeën 11:37) en hoorn (Jozua 6:5; 1 Samuël 16:1).

Mensen worden in de Bijbel vaak vergeleken met schapen. Zoals schapen behoren tot een kudde, zo vormen Gods kinderen een gemeenschap. Net zoals schapen zonder een herder gaan dwalen, hebben kinderen Gods ook leiding nodig. Lees bijvoorbeeld Marcus 6:34: “En toen Jezus uit het schip ging, zag Hij een grote schare en werd met ontferming bewogen, omdat zij waren als schapen, die geen herder hebben,…“. Een dolend mens is als een schaap zonder herder (Numeri 27:17; Ezechiël 34:5; Matthéüs 9:36; 1 Petrus 2:25). Het schaap is het weerloze dier (Jesaja 53:7; Matthéüs 10:16), afhankelijk van zijn herder (Johannes 10:3).
De verhouding Jezus Christus met de mens of de gemeente wordt ook aangeduid door het beeld van de herder en zijn kudde (Psalmen 23:1; Matthéüs 10:6; 18:12-14; Johannes 10:2-3; 10:11; 10:14).
De Heer Jezus gaf Zichzelf gewillig over met het oog op onze zonden. Als een lam, overgeleverd in de handen van mensen, ging Hij de dood in. Hij stelde Zijn ziel als schuldoffer voor onze zonden. 
In het oordeel worden de schapen, symbool van de rechtvaardigen, gescheiden van de bokken (Matthéüs 25:32-33).

Schorpioen
Een schorpioen is een onopvallend, maar vanwege zijn giftige steek, een gevreesd dier. Het dier wordt in de Bijbel slechts 9 keer genoemd (o.a. Deuteronomium 8:15; 1 Koningen 12:14; Ezechiël 2:6; Lukas 10:19; Lukas 11:12; Openbaring 9:3; 9:5).

Spin
De spin wordt in de bijbel niet echt als dier genoemd, wel wordt het ‘huis der spinnekop’ genoemd (Job 8:14; Spreuken 30:28) en spinnewebben (Jesaja 59:5). Een mens zonder God, vertrouwt op een spinnenweb; alles waarop hij steunt, stort onder hem ineen.

Steenbok
De steenbok wordt driemaal genoemd in de Bijbel. Hij hoort bij de familie van de holhoornigen, net zoals de gems. Hij kwam vroeger veel voor in het Midden-Oosten en leeft nu nog in Israël.
In Deuteronomium 14:5 wordt vermeld dat het een rein dier is, dat ook gegeten mocht worden. In 1 Samuël 24:2 zoekt koning Saul naar David en zijn mannen boven op de ‘rotsstenen der steenbokken’ en in Psalmen 104:18 lezen we dat de steenbok een ware klimmer is (de hoge bergen zijn voor de steenbokken). In Job wordt gesproken over het werpen van de kalveren van de steengeit (Job 39:4) en in Spreuken 5:19 wordt de vrouw vergeleken met een zeer liefelijke hinde, en een aangenaam steengeitje.

Steengeit
Zie: Steenbok

Stier
Een stier is een mannelijk rund. Stieren kunnen behoorlijk agressief en daardoor gevaarlijk zijn. Een gecastreerde stier wordt een os genoemd; deze is minder agressief en daarom goed geschikt als trekdier. Het is een imposant dier dat symbool staat voor mannelijke kracht en vruchtbaarheid.
In het Oude Testament worden offers van een stier, of een jonge stier, in de Statenvertaling “var” genoemd.
De stier is waardevol als fokdier. Jakob geeft zijn broer Esau bv. 10 stieren (varren) tegenover 40 koeien (Genesis 32:15).
In opsommingen wordt de stier of var het eerst genoemd (Numeri 7:87; 1 Kronieken 29:21). Zijn kracht en agressiviteit spreken tot de verbeelding (Jesaja 34:7; Psalmen 22:13, 68:31). De stier was ook een offergave (Éxodus 29:1; Numeri 7). De gedachte dat mensen door het offeren van stieren kracht aan God zouden doen toekomen of op schuldvergeving mogen rekenen, wordt afgewezen (Psalmen 50:9, 13; Hebreeën 10:4).
Zie ook: Buffel, Eenhoorn

Varken
Zie: Zwijn.

Vee
De Bijbel maakt verschil tussen groot vee en kleinvee. Onder groot vee vallen bijvoorbeeld de runderen, paarden en ezels; onder kleinvee vallen o.a. de schapen en geiten.
Zie ook: Kleinvee, Rundvee

Vleermuis of Vledermuis
Vleermuizen zijn zoogdieren die kunnen vliegen. De meeste soorten zijn insecteneters.
In Leviticus 11:19 en Deuteronomium 14:18 wordt de vledermuis genoemd in een rijtje van onrein gevogelte. Een vleermuis is echter geen vogel. De vertalers hadden daarom beter de term ‘gevleugelde dieren’ kunnen gebruiken.
De vledermuis wordt ook genoemd in Jesaja 2:20 waar in het ‘gericht over het afgodische Israël’, de ‘dag des Heeren’, de mens zijn afgodsbeelden als wegwerpartikelen in holen en spelonken zal gooien (voor de mollen en de vledermuizen).

Vorsen
Kikkers zijn dieren die behoren tot de amfibieën en in Israël komen ze overal voor, ook in woestijngebieden als de Negev.
Kikkers worden in de Statenvertaling ‘vorsen’ genoemd. In het Nieuwe Testament worden vorsen vermeld in Openbaring 16:13 in de vergelijking met drie onreine geesten die uit de mond van de valse profeet komen. Waarschijnlijk is de kikker hier symbool voor de slechte en weerzinwekkende gewoonten en manieren van satan.
In het Oude Testament zijn vorsen onderdeel van de tien plagen, de tweede plaag van Egypte (Éxodus 8:1-15; Psalmen 78:45; Psalmen 105:30).

Vos
Een vos behoort tot de hondachtigen en is een van de meest voorkomende roofdieren in Israël. Hij kenmerkt zich door zijn roofzucht, maar ook door zijn slimheid. Alle soorten vossen zijn jagers, waarbij vooral kleine zoogdieren de voornaamste prooi zijn. Daarnaast eet een vos bij gelegenheid ook vogels en ongewervelde dieren en ook aas staat bij hen op het menu naast allerlei vruchten. Kenmerkend is dat vossen hun prooien bespringen.
In Hooglied 2:15 komen de vossen naar de wijngaard om de wijngaard te verderven. Vossen worden hier typologisch gezien als mensen die een verkeerde leer aanpraten. Valse leraren noemt de Bijbel ze.
Simson ving 300 vossen en joeg ze met fakkels aan hun staart in de Filistijnse korenvelden (Richteren 15:4 vv).

Wilde dieren
Wilde dieren zijn door de mens gevreesde roofdieren van de wildernis. Wilde dieren zijn bedreigend voor de mens, het vee is dienend.

Wilde ezel of Woudezel
De woudezel is een zoogdier uit de familie van de paardachtigen en leeft in kudden in de steppen (Job 24:5; 39:8; Jesaja 32:14).
Ismaël, de zoon van Abram en Hagar, wordt in de Bijbel woudezel genoemd. Ismaël is ontembaar en leeft in vrijheid in de woestijn (Genesis 16:12).

Wilde os
Zie: Stier, Eenhoorn, Buffel

Wolf
De wolf is een roofdier uit de familie der hondachtigen en gaat vooral ’s avonds op roof uit. Vandaar dat profeten spreken over snelle avondwolven (Hábakuk 1:8; Sefánja 3:3).
Ze zijn gevreesd als roofgierige verscheurende dieren (Jeremia 5:6) en soms worden mensen in de Bijbel (bv. Benjamin, vorsten) vergeleken met een wolf (Genesis 49:27; Ezechiël 22:27; Johannes 10:12).
In Israël worden ze sinds 1954 beschermd.
Vijanden van de christelijke Gemeente (de kudde) zijn ‘valse profeten’ en worden ook wolven genoemd (Matthéüs 7:15; Matthéüs 10:16; Lukas 10:3; Handelingen 20:29); er wordt gewaarschuwd voor de wolven in schaapsklederen.
In de toekomst zullen op de nieuwe aarde ‘de wolf en het lam te zamen weiden’ (Jesaja 65:25).

Woudos
Zie: Stier, Eenhoorn, Buffel

Zeemonster
Zie: Draak

Zwijn
Als onrein dier mocht het zwijn (of varken) niet gefokt worden in Israël (Leviticus 11:7; Deuteronomium 14:8). Ze werden wel door afgodendienaars (Jesaja 65:4) en andere volken gefokt en ook gegeten (Matthéüs 8:30; Lukas 15:15). Deze mensen waren van heidense afkomst en hielden zich dus niet aan de spijswetten van Mozes.
Het everzwijn is ook familie van de varkens en deze komen nog voor in de heuvels en bossen van Israël.
Spreekwoordelijk ‘parels voor de zwijnen werpen’ betekent iets goeds doen, terwijl dat verspilde moeite is, omdat het toch niet wordt gezien of gewaardeerd. Deze uitdrukking komt voort uit de Bijbel: Geeft het heilige den honden niet, noch werpt uw paarlen voor de zwijnen; opdat zij niet te eniger tijd dezelve met hun voeten vertreden, en zich omkerende, u verscheuren (Matthéüs 7:6).

Zwijnegel
Dit dier komt 1 keer voor in de Bijbel en is waarschijnlijk een stekelvarken. Het behoort in ieder geval tot de onreine dieren (Leviticus 11:30).