Dienen


Op vele plaatsen is er sprake van het dienen in de zin van onderworpen zijn aan een vreemde heerser. Men moet schattingen opbrengen of dwangarbeid verrichten (Gen. 14:4; 15:13; Deut. 20:11; 28:48; Richt. 3:8). Zo kan een man of vrouw een baas dienen als knecht (voor hem) of als lijfeigene, slaaf. Jakob diende Laban 14 jaar om Rachel en Lea (Gen. 31:41; Ex. 21:2, 6; Jer. 34:14). Men dient de koning in het leger (1 Sam. 8:11). In de bijbel horen we veel over Gods-dienst, het dienen van God in de tempel of in het gewone leven. Zij, die dienen voor Gods aangezicht, d.w.z. in het huis van God hun heilige werk doen, zijn Levieten en priesters (Num. 3:6; 8:23; 2 Kron. 13:10). Zij dienen daarin tegelijkertijd het volk (Num. 16:9). Het volk dient God door Hem aan te roepen, Hem geschenken te brengen (offers), zich voor Hem neer te buigen, Zijn daden te gedenken en te vieren (Ex. 3:12; Jes. 19:21; Ex. 20:40; Luc. 2:37), maar ook door Hem te gehoorzamen, naar Hem te luisteren (Deut. 10:12; Ps. 101:6). God heeft geen dieroffers nodig (Hand. 17:25). Paulus zegt dat hij God dient door zijn geest (adem), door de verkondiging van het evangelie (Rom. 1:9). Jezus wordt gediend, d.w.z. verzorgd en onderhouden door engelen (in de woestijn, vgl. ‘brood der engelen’ = manna) en vrouwen (Matt. 4:11; 8:15; 27:55). Maar zelf zegt Hij zich niet als een vorst te willen laten dienen. Hij is zelf de dienaar van de mensen en van God (Matt. 20:28). Mensen kunnen geen twee heren tegelijk dienen, God en Mammon (Luc. 16:13). Als men Jezus wil dienen, dan kan dit alleen door de navolging (Joh. 12:26), door elkaar te dienen met gaven (Rom. 15:27), door de liefde (Gal. 5:13; 1 Petr. 4:11). Het volk Israël is vaak bezweken voor de verzoeking afgoden (‘metsen’) te dienen (Ex. 20:5), d.w.z. bij houten of stenen beelden op heuvels onder groene bomen offers te brengen (zelfs kinderoffers Deut. 12:31), het bedrijven van godsdienstige prostitutie (Hos. 4:13 v).