Het werkwoord diakonein betekent dienen. De diaken of de diakones (Rom. 16:1; 1 Kor. 11:5) in de oud-chr. gemeente is meer dan alleen een armenverzorger. Zij dienen aan de tafel (Hand. 6:2), verkondigen het Evangelie (Hand. 8:5). Paulus en Apollos, apostelen, heten ook diakenen (1 Kor. 3:4). In Filippenzen en de Timoteus-brief zijn diakenen naast opzieners kerkelijke ambtsdragers (Fll. 1:1; 1 Tim. 3:8, 12). Jezus noemt zichzelf ook een diakoon, een dienaar: wie is meer, die aanligt of bedient? Ik nu ben in uw midden als de dienaar’ (Luc. 22:27).
(Filippenzen 1:1) Paulus en Timótheüs, dienstknechten van Jezus Christus, al den heiligen in Christus Jezus, die te Filippi zijn, met de opzieners en diakenen:
(1 Timótheüs 3:8) De diakenen insgelijks moeten eerbaar zijn, niet tweetongig, niet die zich tot veel wijns begeven, geen vuil-gewinzoekers;
(1 Timótheüs 3:12) Dat de diakenen éner vrouwe mannen zijn, die hun kinderen en hun eigen huizen wel regeren.