Daad


Hoewel in het geloof van Israël gedachten en gezindheid belangrijk zijn (Jer. 12:3; Fil. 2:5), zijn onze daden van doorslaggevende betekenis. God slaat acht op de daden van de mensen en vergeldt hen die (Job 34:11, 25; Jes. 3:10 v; Pred. 12:14). Dat zegt ook Jezus als Hij wijst op de scheiding tussen hen die het liefdegebod (Matt. 22:34-40) gehoorzaamden en hen die dit niet deden (Matt. 25:31-46). ‘Laten wij liefhebben, niet met het woord of de tong, maar met de daad en in de waarheid’ (1 Joh. 3:18). De grond van het vertrouwen in God is de kennis van de daden van de HEER. Dat zijn: de bevrijding uit Egypte, de uitreddingen in de woestijn, uit gevangenis en ballingschap, de tekenen en de wonderen van de Messias, in het bijzonder Zijn dood en opstanding. Men moet deze gedenken en er op letten (Ps. 77:12 v; Ps. 66:5; 1 Kron. 16:12). Er zal ook over verteld worden. Ze moeten onder de volken verkondigd worden (Ps. 9:12; 105:1; 118:17; Jes. 12:4; Hand. 2:11; 1 Petr. 2:9).