Rouwenden strooiden stof op hun hoofd (Job 2:8; Jes, 44:20), boete-doeners gingen in ‘zak en as’ (Dan. 9:3; Matt. 11:21). Zij bedekten zich met het ‘stof der aarde’, beeld van vergankelijkheid en dood (Gen. 18:27). As is ook de rest van wat verbrand werd. Zelfs de as, die van het altaar kwam, was heilig. Er bestonden speciale voorschriften hoe hiermee te handelen (Ex. 27:3; Lev. 1:16; 4:12; 6:10 v; vgl. Num. 19:5 w; Hebr. 9:13).