Arbeid is het verrichten van inspanning van geestelijke of lichamelijke aard; het kost moeite en inspanning. Arbeid wordt gedaan om iets te bereiken of tot stand te brengen; Arbeid heeft een doel.
Hoewel het werken op het land zwaar is en het resultaat vaak teleurstellend (Genesis 3:17-19), wordt de arbeid in de Bijbel meestal niet als iets verachtelijks of minderwaardigs beschouwd:
- De luiaard vervalt tot armoede (Spreuken 6:6-11);
- de arbeider is zijn loon waardig (Lukas 10:7);
- de huisvrouw staat op als het nog nacht is en zij geeft haar huis het voedsel (Spreuken 31:15);
- Adam moest de hof van Eden bewerken (Genesis 2:15);
- Jezus was een ambachtsman (Grieks: tektoon, Markus 6:3);
- Paulus was een tentenmaker, zoals het echtpaar Aquila en Priscilla (Handelingen 18:2-3.
Arbeid is niet alleen handenarbeid. Arbeid kan ook onderricht, prediking, zielzorg, apostolaat zijn (Matthéüs 11:2; 1 Korinthe 9:14; 1 Korinthe 15:10; 1 Korinthe 15:58; 2 Korinthe 6:4-5; 2 Korinthe 11:23).
Naast de oproep tot arbeid, vinden we in de Bijbel ook het gebod van de sabbat; een dag waarop alle beroepsarbeid moet rusten ((Éxodus 20:8) Gedenkt den sabbatdag, dat gij dien heiligt. (9) Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen); Markus 2:27-28).