De Arameeërs waren de afstammelingen van Sems zoon Aram. Het betreft een Semitisch volk uit Mesopotamië, het huidige zuidoost-Turkije, Noordoost-Syrië en Noord-Irak. Dit volk woonde in de tijd van de aartsvaders in Aram-Naharaïm (wat tweestromenland betekent), noordelijk van Kanaän, in de omgeving van de bovenloop van de Eufraat, waar ook de stad Haran lag (Genesis 12:4; Genesis 24:10). Later werd Damascus de hoofdstad.
Het Aramees werd een wereldtaal. Een gedeelte van de boeken Ezra en Daniël zijn niet in het Hebreeuws, maar in het Aramees geschreven. Aramees was zeer waarschijnlijk ook de taal van Jezus Christus en de apostelen. De Arameeërs bekeerden zich als een van de eerste volkeren tot het christendom.
Het woord Arameeër of Aramees komt in de Bijbel niet voor.