Apostel = gezondene, iemand die gezonden is door de Heer.
Volgens de christelijke traditie zond Jezus discipelen uit om zijn boodschap te verspreiden. Twaalf van hen, die tot de binnenste kring van Jezus’ aanhangers behoorden, worden van de overige volgelingen van Jezus onderscheiden doordat zij “De Twaalf” genoemd worden (de twaalf apostelen, de twaalf discipelen, de twaalf leerlingen). De eerste historische verwijzing naar “de twaalf” staat in 1 Korintiërs 15:5: En dat Hij is van Céfas gezien, daarna van de twaalven.
Een van de twaalf, Judas Iskariot, beroofde zichzelf van het leven nadat hij Jezus verraden had. Volgens Handelingen werd hij opgevolgd door Mattias, waardoor het aantal weer op twaalf kwam. Bij de overweging wie de plaats van Judas kon innemen, werd het criterium gedefinieerd: “een van de mannen die steeds bij ons waren toen de Heer Jezus onder ons verkeerde”. Ook in de nieuwe samenstelling wordt gesproken van “de twaalf apostelen”.
De traditionele lijst van “de twaalf apostelen”
Na de toetreding van Mattias waren de apostelen (in alfabetische volgorde):
- Andréas (broer van Simon Petrus)
- Bartholoméüs
- Filippus
- Jakobus (zoon van Alfeüs)
- Jakobus de Meerdere (zoon van Zebedéüs, met zijn broer bijgenaamd Boanerges, “zonen van de donder”)
- Johannes (zoon van Zebedeüs, met zijn broer bijgenaamd Boanérges, “zonen van de donder”)
- Judas Taddeüs (ook wel Judas Lebbeüs genoemd, broer van Jakobus de Rechtvaardige)
- Matthéüs (ook wel Levi genoemd)
- Matthías (nam na de hemelvaart de plaats in van Judas Iskariot)
- Simon Petrus (Petrus is een vertaling van zijn bijnaam Kefas)
- Simon (met vaak als toevoeging “de Zeloot” of “de IJveraar”)
- Thomas
In de traditie van na het Nieuwe Testament begonnen de twaalf apostelen toen Jezus niet meer in hun midden was, met het verspreiden van het evangelie buiten de gebieden die al tijdens Jezus’ leven waren bereikt.
Saulus van Tarsus was tot zijn bekering een christenvervolger, maar hij werd na zijn bekering tot Christus een apostel. Na zijn bekering werd hij Paulus (= “Klein”) genoemd. Hij wordt ook wel de apostel de heidenen genoemd. Hij beschrijft het apostelschap in zijn eerste brief aan de christenen in Korinthe alsvolgt:
(1 Korinthe 4:9-13) Want ik acht, dat God ons, die de laatste apostelen zijn, ten toon heeft gesteld als tot den dood verwezen; want wij zijn een schouwspel geworden der wereld, en den engelen, en den mensen. (10) Wij zijn dwazen om Christus’ wil, maar gij zijt wijzen in Christus; wij zijn zwakken, maar gij sterken; gij zijt heerlijken, maar wij verachten. (11) Tot op deze tegenwoordige ure lijden wij honger, en lijden wij dorst, en zijn naakt, en worden met vuisten geslagen, en hebben geen vaste woonplaats; (12) En arbeiden, werkende met onze eigen handen; wij worden gescholden, en wij zegenen; wij worden vervolgd, en wij verdragen; (13) Wij worden gelasterd, en wij bidden; wij zijn geworden als uitvaagsels der wereld en aller afschrapsel tot nu toe.
Hij, die de gemeente van God had vervolgd, noemde zichzelf ‘de allerminste van al de heiligen’. (Éfeze 3:8) Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus,
Door de genade en kracht van God werd hij juist een krachtig verkondiger van Jezus en een belangrijk apostel. (Handelingen 9:22) Doch Saulus werd meer en meer bekrachtigd, en overtuigde de Joden, die te Damaskus woonden, bewijzende, dat deze de Christus is.
In de christelijke traditie worden de twaalf apostelen als de grondleggers van de kerk beschouwd. Daarom noemt deze kerk zich in haar geloofsbelijdenis ook graag een apostolische kerk. Dit verwijst naar de leer van de kerk (die zou conform de leer van de apostelen zijn). In het rooms-katholicisme wordt ook verwezen naar een bevoegdheidsoverdracht die zou hebben plaatsgevonden door de apostel Petrus aan de bisschop van Rome. Deze ontleent zijn gezag dus aan de veronderstelde apostolische successie.
Zoekterm
Apostel, apostelen
Vertalingen
Engels: apostle
Duits: Apostel
Hebreeuws: nvt
Grieks: ἀπόστολος
Betekenis
van Dale
- discipel
- verkondiger van de christelijke leer
Strong (via The Word)
G652 ἀπόστολος apostolos (a-po’-sto-los) n.
- a delegate.
- (specially) an ambassador of the Gospel.
- (officially) a commissioner of Christ, “apostle” (with miraculous powers).
[from G649]
KJV: apostle, messenger, he that is sent
Root(s): G649
Typologie
Geen duidelijke typologische betekenis bekend.
Bijbelverzen
Het woord apostel komt in 18 bijbelverzen voor:
(Romeinen 1:1) Paulus, een dienstknecht van Jezus Christus, een geroepen apostel, afgezonderd tot het Evangelie van God,
(Romeinen 11:13) Want ik spreek tot u, heidenen, voor zoveel ik der heidenen apostel ben; ik maak mijn bediening heerlijk;
(1 Korinthe 1:1) Paulus, een geroepen apostel van Jezus Christus, door den wil van God, en Sósthenes, de broeder,
(1 Korinthe 9:1) Ben ik niet een apostel? Ben ik niet vrij? Heb ik niet Jezus Christus, onzen Heere, gezien? Zijt gijlieden niet mijn werk in den Heere?
(1 Korinthe 9:2) Zo ik anderen geen apostel ben, nochtans ben ik het ulieden; want het zegel mijns apostelschaps zijt gijlieden in den Heere.
(1 Korinthe 15:9) Want ik ben de minste van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom dat ik de Gemeente Gods vervolgd heb.
(2 Korinthe 1:1) Paulus, een apostel van Jezus Christus, door den wil van God, en Timótheüs, de broeder, aan de Gemeente Gods, die te Korinthe is, met al de heiligen, die in geheel Acháje zijn:
(2 Korinthe 12:12) De merktekenen van een apostel zijn onder u betoond in alle lijdzaamheid, met tekenen, en wonderen, en krachten.
(Galaten 1:1) Paulus, een apostel, geroepen niet van mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus, en God den Vader, Die Hem uit de doden opgewekt heeft),
(Éfeze 1:1) Paulus, een apostel van Jezus Christus, door den wil van God, aan de heiligen, die te Éfeze zijn, en gelovigen in Christus Jezus:
(Kolossenzen 1:1) Paulus, een apostel van Jezus Christus, door de wil van God, en Timótheüs, de broeder,
(1 Timótheüs 1:1) Paulus, een apostel van Jezus Christus, naar het bevel van God, onzen Zaligmaker, en den Heere Jezus Christus, Die onze Hope is,
(1 Timótheüs 2:7) Waartoe ik gesteld ben een prediker en apostel (ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet), een leraar der heidenen, in geloof en waarheid.
(2 Timótheüs 1:1) Paulus, een apostel van Jezus Christus, door den wil van God, naar de belofte des levens, dat in Christus Jezus is,
(2 Timótheüs 1:11) Waartoe ik gesteld ben een prediker, en een apostel, en een leraar der heidenen;
(Titus 1:1) Paulus, een dienstknecht Gods, en een apostel van Jezus Christus, naar het geloof der uitverkorenen Gods, en de kennis der waarheid, die naar de godzaligheid is;
(1 Petrus 1:1) Petrus, een apostel van Jezus Christus, aan de vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Galátië, Kappadócië, Azië en Bithynië,
(2 Petrus 1:1) Simeon Petrus, een dienstknecht en apostel van Jezus Christus, aan degenen, die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben, door de rechtvaardigheid van onzen God en Zaligmaker, Jezus Christus;
Het woord apostelen komt in 59 bijbelverzen voor.