Amen


Amen betekent letterlijk “zeker, het is zo” of “het zij zo”. Het wordt in het jodendom, het christendom en de islam gebruikt aan het einde van een gebed of zegening, als een soort bekrachtiging of acclamatie.
In de Bijbel betekent amen ‘het zij zo’ of ‘voorwaar’ (zeker, waarlijk). De Heer Jezus is ‘de Amen’ (Openbaring 3:14).

Het woord amen stemt in met en bevestigt het van Godswege gesprokene. Hij, die een belofte of juist een vervloeking hoort, aanvaardt deze voor zichzelf met zijn ‘amen’ (Numeri 5:22; Jeremía 11:5). Het is niet de spreker of voorlezer, maar de hoorder die beaamt. Al het volk zegge amen (Psalmen 106:48, Nehémia 5:13; 1 Korinthe 14:16). In het bijzonder komt dit amen na een lofprijzing (Romeinen 1:25; Filippenzen 4:20; Psalmen 41:14).
Jezus heeft zijn voorwaar (= amen) wel voorop geplaatst als bevestiging van een belangrijke uitspraak (Matthéüs 5:18, vgl. Lukas 9:27). Christus zelf is het Ja, de bevestiging van de beloften van God en zijn gemeente zegt, in Hem, amen (2 Korinthe 1:20).


Zoekterm

Amen


Vertalingen

Engels: Amen

Duits: Amen

Hebreeuws: אָמֵן

Grieks: ἀμήν


Betekenis

van Dale

amen (tussenw.)
1· (oorspronkelijk) dat is zo, dat zij zo, zeker
2· (thans) slotwoord van gebeden, preken

  • ik wou dat ie nou maar amen zei
    ophield
  • (algemeen Belgisch-Nederlands) amen en uit!
    afgelopen!

amen (het; -s)

  • amen (op iets) zeggen (ontleend aan Deut. 27:15-26, waar het volk twaalfmaal de formule uitsprak)
    ermee instemmen, erin toestemmen
  • ja en amen (op iets) zeggen (naar Matth. 5:37 en Openb. 22:20)
    kritiekloos instemmen met
  • goedkeuren, naar de mond praten
  • (ook) ja en amen spelen
    opzettelijk met iem. meepraten
  • (informeel) van eeuwigheid tot amen
    zie bij eeuwigheid

Strong  (via The Word)

H543 אָמֵן ‘amen (aw-mane’) adv.

  1. sure.
  2. (abstract) faithfulness.
  3. (adverb) truly.
    [from H539]
    KJV: Amen, so be it, truth.
    Root(s): H539

G281 ἀμήν amen (a-meen’) heb.

  1. (properly) firm.
  2. (figuratively) trustworthy.
  3. (adverbially) surely.
  4. (often as interjection) so be it.
    [of Hebrew origin (H543)]
    KJV: amen, verily
    Root(s): H543

Typologie

Geen duidelijke typologische betekenis bekend.


Bijbelverzen

Het woord komt in 78 bijbelverzen voor: