Abihu is de tweede zoon van Aäron, de hogepriester. De vier zonen van Aäron (Nadab, Abihu, Eleázar en Ithamar) waren met de 70 oudsten bij de verbondssluiting aanwezig (Éxodus 24:1 en verder). Abihu en Nadab stierven omdat ze (als priesters) ‘vreemd’ vuur op het altaar brachten. De vuurpan was gevuld met reukwerk dat niet volgens Gods eis was bereid (zie Éxodus 30:34 en verder) of met kolen die niet afkomstig waren van het brandofferaltaar. De onbedachtzaamheid of ongehoorzaamheid van Nadab en Abihu heeft dramatische consequenties: ze worden verteerd door vuur dat afdaalt van de heerlijkheid van God (Leviticus 10:1 en verder). Met hun dood laat God zien dat Hij tegen elke prijs zijn Heiligheid zal beschermen.
Betekenis
Mijn vader is Hij.
Algemeen
Geslacht: Man
Periode:ca. 1490 voor Christus
Hebreeuws: אֲבִיהוּא
Grieks: Ἀβιούδ
Familie
Stam: Levi
Vader: Aäron
Moeder: Eliseba
Broer(s): Nadab, Eleázar en Ithamar
Zus(sen): nvt
Gehuwd met: nvt
Kinderen: nvt
Symboliek
Geen duidelijke typologische betekenis bekend.
Bijbelverzen
Abihu komt in 13 bijbelverzen voor:
(Éxodus 6:23) (6:22) En Aäron nam zich tot een vrouw Eliséba, dochter van Amminádab, zuster van Nahesson; en zij baarde hem Nadab en Abíhu, Eleázar en Ithamar.
(Éxodus 24:1) Daarna zeide Hij tot Mozes: Klim op tot den HEERE, gij en Aäron, Nadab en Abíhu, en zeventig van de oudsten van Israël; en buigt u neder van verre!
(Éxodus 24:9) Mozes nu en Aäron klommen opwaarts, ook Nadab en Abíhu, en zeventig van de oudsten van Israël.
(Éxodus 28:1) Daarna zult gij uw broeder Aäron, en zijn zonen met hem, tot u doen naderen uit het midden der kinderen Israëls, om Mij het priesterambt te bedienen: namelijk Aäron, Nadab en Abíhu, Eleázar en Ithamar, de zonen van Aäron.
(Leviticus 10:1) En de zonen van Aäron, Nadab en Abíhu, namen een ieder zijn wierookvat, en deden vuur daarin, en leiden reukwerk daarop, en brachten vreemd vuur voor het aangezicht des HEEREN, hetwelk hij hen niet geboden had.
(Numeri 3:2) En dit zijn de namen der zonen van Aäron: de eerstgeborene, Nadab, daarna Abíhu, Eleázar, en Ithamar.
(Numeri 3:4) Maar Nadab en Abíhu stierven voor het aangezicht des HEEREN, als zij vreemd vuur voor het aangezicht des HEEREN in de woestijn van Sinaï brachten, en hadden geen kinderen, doch Eleázar en Ithamar bedienden het priesterambt voor het aangezicht van hun vader Aäron.
(Numeri 26:60) En aan Aäron werden geboren Nadab en Abíhu, Eleázar en Ithamar.
(Numeri 26:61) Nadab nu en Abíhu waren gestorven, toen zij vreemd vuur brachten voor het aangezicht des HEEREN.
(1 Kronieken 6:3) En de kinderen van Amram waren Aäron, en Mozes en Mirjam; en de kinderen van Aäron waren Nadab en Abíhu, Eleázar en Ithamar.
(1 Kronieken 8:3) Bela nu had deze kinderen: Addar, en Gera, en Abíhud,
(1 Kronieken 24:1) Aangaande nu de kinderen van Aäron, dit waren hun verdelingen. De zonen van Aäron waren Nadab, en Abíhu, Eleázar en Ithamar.
(1 Kronieken 24:2) Maar Nadab stierf, en Abíhu, voor het aangezicht huns vaders, en zij hadden geen kinderen. En Eleázar en Ithamar bedienden het priesterambt.