Categorie: Statenvertaling

  • Filippenzen (SV)


    Filippenzen 1

    (Filippenzen 1:1) Paulus en Timótheüs, dienstknechten van Jezus Christus, al den heiligen in Christus Jezus, die te Filippi zijn, met de opzieners en diakenen:
    (Filippenzen 1:2) Genade zij u en vrede van God, onzen Vader, en den Heere Jezus Christus.
    (Filippenzen 1:3) Ik dank mijn God, zo dikwijls als ik uwer gedenk.
    (Filippenzen 1:4) (Te allen tijd in al mijn gebed voor u allen met blijdschap het gebed doende)
    (Filippenzen 1:5) Over uw gemeenschap aan het Evangelie, van den eersten dag af tot nu toe;
    (Filippenzen 1:6) Vertrouwende ditzelve, dat Hij, Die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus;
    (Filippenzen 1:7) Gelijk het bij mij recht is, dat ik van u allen dit gevoel, omdat ik in mijn hart houde, dat gij, beide in mijn banden, en in mijn verantwoording en bevestiging van het Evangelie, gij allen, zeg ik, mijner genade mede deelachtig zijt.
    (Filippenzen 1:8) Want God is mijn Getuige, hoezeer ik begerig ben naar u allen, met innerlijke bewegingen van Jezus Christus.
    (Filippenzen 1:9) En dit bid ik God, dat uw liefde nog meer en meer overvloedig worde in erkentenis en alle gevoelen;
    (Filippenzen 1:10) Opdat gij beproeft de dingen, die daarvan verschillen, opdat gij oprecht zijt, en zonder aanstoot te geven, tot den dag van Christus;
    (Filippenzen 1:11) Vervuld met vruchten der gerechtigheid, die door Jezus Christus zijn tot heerlijkheid en prijs van God.
    (Filippenzen 1:12) En ik wil, dat gij weet, broeders, dat hetgeen aan mij is geschied, meer tot bevordering van het Evangelie gekomen is;
    (Filippenzen 1:13) Alzo dat mijn banden in Christus openbaar geworden zijn in het ganse rechthuis, en aan alle anderen;
    (Filippenzen 1:14) En dat het meerder deel der broederen in den Heere, door mijn banden vertrouwen gekregen hebbende, overvloediger het Woord onbevreesd durven spreken.
    (Filippenzen 1:15) Sommigen prediken ook wel Christus door nijd en twist, maar sommigen ook door goedwilligheid.
    (Filippenzen 1:16) Genen verkondigen wel Christus uit twisting, niet zuiver, menende aan mijn banden verdrukking toe te brengen;
    (Filippenzen 1:17) Doch dezen uit liefde, dewijl zij weten, dat ik tot verantwoording van het Evangelie gezet ben.
    (Filippenzen 1:18) Wat dan? Nochtans wordt Christus op allerlei wijze, hetzij onder een deksel, hetzij in der waarheid, verkondigd; en daarin verblijd ik mij, ja, ik zal mij ook verblijden.
    (Filippenzen 1:19) Want ik weet, dat dit mij ter zaligheid gedijen zal, door uw gebed en toebrenging des Geestes van Jezus Christus.
    (Filippenzen 1:20) Volgens mijn ernstige verwachting en hoop, dat ik in geen zaak zal beschaamd worden; maar dat in alle vrijmoedigheid, gelijk te allen tijd, alzo ook nu, Christus zal groot gemaakt worden in mijn lichaam, hetzij door het leven, hetzij door den dood.
    (Filippenzen 1:21) Want het leven is mij Christus, en het sterven is mij gewin.
    (Filippenzen 1:22) Maar of te leven in het vlees, hetzelve mij oorbaar zij, en wat ik verkiezen zal, weet ik niet.
    (Filippenzen 1:23) Want ik word van deze twee gedrongen, hebbende begeerte, om ontbonden te worden en met Christus te zijn; want dat is zeer verre het beste.
    (Filippenzen 1:24) Maar in het vlees te blijven, is nodiger om uwentwil.
    (Filippenzen 1:25) En dit vertrouw en weet ik, dat ik zal blijven, en met u allen zal verblijven tot uw bevordering en blijdschap des geloofs;
    (Filippenzen 1:26) Opdat uw roem in Christus Jezus overvloedig zij aan mij, door mijn tegenwoordigheid wederom bij u.
    (Filippenzen 1:27) Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus, opdat, hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik van uw zaken moge horen, dat gij staat in één geest, met één gemoed gezamenlijk strijdende door het geloof des Evangelies;
    (Filippenzen 1:28) En dat gij in geen ding verschrikt wordt van degenen, die tegenstaan; hetwelk hun wel een bewijs is des verderfs, maar u der zaligheid, en dat van God.
    (Filippenzen 1:29) Want u is uit genade gegeven in de zaak van Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden;
    (Filippenzen 1:30) Denzelfden strijd hebbende, hoedanigen gij in mij gezien hebt, en nu in mij hoort.

    Filippenzen 2

    (Filippenzen 2:1) Indien er dan enige vertroosting is in Christus, indien er enige troost is der liefde, indien er enige gemeenschap is des Geestes, indien er enige innerlijke bewegingen en ontfermingen zijn;
    (Filippenzen 2:2) Zo vervult mijn blijdschap, dat gij moogt eensgezind zijn, dezelfde liefde hebbende, van één gemoed en van één gevoelen zijnde.
    (Filippenzen 2:3) Doet geen ding door twisting of ijdele eer, maar door ootmoedigheid achte de een den ander uitnemender dan zichzelven.
    (Filippenzen 2:4) Een iegelijk zie niet op het zijne, maar een iegelijk zie ook op hetgeen der anderen is.
    (Filippenzen 2:5) Want dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was;
    (Filippenzen 2:6) Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode even gelijk te zijn;
    (Filippenzen 2:7) Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden;
    (Filippenzen 2:8) En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises.
    (Filippenzen 2:9) Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd, en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is;
    (Filippenzen 2:10) Opdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen, die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn.
    (Filippenzen 2:11) En alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods des Vaders.
    (Filippenzen 2:12) Alzo dan, mijn geliefden, gelijk gij te allen tijd gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijn tegenwoordigheid alleen, maar veelmeer nu in mijn afwezen, werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven:
    (Filippenzen 2:13) Want het is God, Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen.
    (Filippenzen 2:14) Doet alle dingen zonder murmureren en tegenspreken;
    (Filippenzen 2:15) Opdat gij moogt onberispelijk en oprecht zijn, kinderen Gods zijnde, onstraffelijk in het midden van een krom en verdraaid geslacht, onder welke gij schijnt als lichten in de wereld;
    (Filippenzen 2:16) Voorhoudende het woord des levens, mij tot een roem tegen den dag van Christus, dat ik niet tevergeefs heb gelopen, noch tevergeefs gearbeid.
    (Filippenzen 2:17) Ja, indien ik ook tot een drankoffer geofferd worde over de offerande en bediening uws geloofs, zo verblijde ik mij, en verblijde mij met u allen.
    (Filippenzen 2:18) En om datzelfde verblijdt gij u ook, en verblijdt ook ulieden met mij.
    (Filippenzen 2:19) En ik hoop in den Heere Jezus Timótheüs haast tot u te zenden, opdat ik ook welgemoed moge zijn, als ik uw zaken zal verstaan hebben.
    (Filippenzen 2:20) Want ik heb niemand, die even alzo gemoed is, dewelke oprechtelijk uw zaken zal bezorgen.
    (Filippenzen 2:21) Want zij zoeken allen het hunne, niet hetgeen van Christus Jezus is.
    (Filippenzen 2:22) En gij weet zijn beproeving, dat hij, als een kind zijn vader, met mij gediend heeft in het Evangelie.
    (Filippenzen 2:23) Ik hoop dan wel dezen van stonde aan te zenden, zo haast als ik in mijn zaken zal voorzien hebben;
    (Filippenzen 2:24) Doch ik vertrouw in den Heere, dat ik ook zelf haast tot u komen zal.
    (Filippenzen 2:25) Maar ik heb nodig geacht tot u te zenden Epafrodítus, mijn broeder, en medearbeider en medestrijder, en uw afgezondene, en bedienaar mijner nooddruft;
    (Filippenzen 2:26) Dewijl hij zeer begerig was naar u allen, en zeer beangst was, omdat gij gehoord hadt, dat hij krank was.
    (Filippenzen 2:27) En hij is ook krank geweest tot nabij den dood; maar God heeft Zich zijner ontfermd; en niet alleen zijner, maar ook mijner, opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben.
    (Filippenzen 2:28) Zo heb ik dan hem te spoediger gezonden, opdat gij, hem ziende, wederom u zoudt verblijden, en ik te min zou droevig zijn.
    (Filippenzen 2:29) Ontvangt hem dan in den Heere, met alle blijdschap, en houdt dezulken in waarde.
    (Filippenzen 2:30) Want om het werk van Christus was hij tot nabij den dood gekomen, zijn leven niet achtende, opdat hij het gebrek uwer bediening aan mij vervullen zou.

    Filippenzen 3

    (Filippenzen 3:1) Voorts, mijn broeders, verblijdt u in den Heere. Dezelfde dingen aan u te schrijven, is mij niet verdrietig, en het is u zeker.
    (Filippenzen 3:2) Ziet op de honden, ziet op de kwade arbeiders, ziet op de versnijding.
    (Filippenzen 3:3) Want wij zijn de besnijding, wij, die God in den Geest dienen, en in Christus Jezus roemen, en niet in het vlees betrouwen.
    (Filippenzen 3:4) Hoewel ik heb, dat ik ook in het vlees betrouwen mocht; indien iemand anders meent te betrouwen in het vlees, ik nog meer.
    (Filippenzen 3:5) Besneden ten achtsten dage, uit het geslacht van Israël, van den stam van Benjamin, een Hebreër uit de Hebreën, naar de wet een Farizeër;
    (Filippenzen 3:6) Naar den ijver een vervolger der Gemeente; naar de rechtvaardigheid, die in de wet is, zijnde onberispelijk.
    (Filippenzen 3:7) Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus’ wil schade geacht.
    (Filippenzen 3:8) Ja, gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen.
    (Filippenzen 3:9) En in Hem gevonden worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid, die uit God is door het geloof;
    (Filippenzen 3:10) Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding, en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende;
    (Filippenzen 3:11) Of ik enigszins moge komen tot de wederopstanding der doden.
    (Filippenzen 3:12) Niet dat ik het alrede gekregen heb, of alrede volmaakt ben; maar ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben.
    (Filippenzen 3:13) Broeders, ik acht niet, dat ik zelf het gegrepen heb. (3:14) Maar één ding doe ik, vergetende, hetgeen achter is, en strekkende mij tot hetgeen voor is,
    (Filippenzen 3:14) jaag ik naar het wit, tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus.
    (Filippenzen 3:15) Zovelen dan als wij volmaakt zijn, laat ons dit gevoelen; en indien gij iets anderszins gevoelt, ook dat zal u God openbaren.
    (Filippenzen 3:16) Doch, daar wij toe gekomen zijn, laat ons daarin naar denzelfden regel wandelen, laat ons hetzelfde gevoelen.
    (Filippenzen 3:17) Weest mede mijn navolgers, broeders, en merkt op degenen, die alzo wandelen, gelijk gij ons tot een voorbeeld hebt.
    (Filippenzen 3:18) Want velen wandelen anders; van dewelken ik u dikmaals gezegd heb, en nu ook wenende zeg, dat zij vijanden des kruises van Christus zijn;
    (Filippenzen 3:19) Welker einde is het verderf, welker God is de buik, en welker heerlijkheid is in hun schande, dewelken aardse dingen bedenken.
    (Filippenzen 3:20) Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus;
    (Filippenzen 3:21) Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen.

    Filippenzen 4

    (Filippenzen 4:1) Zo dan, mijn geliefde en zeer gewenste broeders, mijn blijdschap en kroon, staat alzo in den Heere, geliefden!
    (Filippenzen 4:2) Ik vermaan Euodía, en ik vermaan Syntyche, dat zij eensgezind zijn in den Heere.
    (Filippenzen 4:3) En ik bid ook u, gij mijn oprechte metgezel, wees dezen vrouwen behulpzaam, die met mij gestreden hebben in het Evangelie, ook met Clemens, en de andere mijn medearbeiders, welker namen zijn in het boek des levens.
    (Filippenzen 4:4) Verblijdt u in den Heere te allen tijd; wederom zeg ik: Verblijdt u.
    (Filippenzen 4:5) Uw bescheidenheid zij allen mensen bekend. De Heere is nabij.
    (Filippenzen 4:6) Weest in geen ding bezorgd; maar laat uw begeerten in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God;
    (Filippenzen 4:7) En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus.
    (Filippenzen 4:8) Voorts, broeders, al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat liefelijk is, al wat wel luidt, zo er enige deugd is, en zo er enige lof is, bedenkt datzelve;
    (Filippenzen 4:9) Hetgeen gij ook geleerd, en ontvangen, en gehoord, en in mij gezien hebt, doet dat; en de God des vredes zal met u zijn.
    (Filippenzen 4:10) En ik ben grotelijks verblijd geweest in den Heere, dat gij nu eenmaal wederom verwakkerd zijt om aan mij te gedenken; waaraan gij ook gedacht hebt, maar gij hebt de gelegenheid niet gehad.
    (Filippenzen 4:11) Niet dat ik dit zeg vanwege gebrek; want ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben.
    (Filippenzen 4:12) En ik weet vernederd te worden, ik weet ook overvloed te hebben; alleszins en in alles ben ik onderwezen, beide verzadigd te zijn en honger te lijden, beide overvloed te hebben en gebrek te lijden.
    (Filippenzen 4:13) Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft.
    (Filippenzen 4:14) Nochtans hebt gij wel gedaan, dat gij met mijn verdrukking gemeenschap gehad hebt.
    (Filippenzen 4:15) En ook gij, Filippensen, weet, dat in het begin des Evangelies, toen ik van Macedónië vertrokken ben, geen Gemeente mij iets medegedeeld heeft tot rekening van uitgaaf en ontvangst, dan gij alleen.
    (Filippenzen 4:16) Want ook in Thessaloníca hebt gij mij eenmaal en andermaal gezonden, tot nooddruft.
    (Filippenzen 4:17) Niet dat ik de gave zoek, maar ik zoek de vrucht, die overvloedig is tot uw rekening.
    (Filippenzen 4:18) Maar ik heb alles ontvangen, en ik heb overvloed; ik ben vervuld geworden, als ik van Epafrodítus ontvangen heb, dat van u gezonden was, als een welriekende reuk, een aangename offerande, Gode welbehagelijk.
    (Filippenzen 4:19) Doch mijn God zal naar Zijn rijkdom vervullen al uw nooddruft, in heerlijkheid, door Christus Jezus.
    (Filippenzen 4:20) Onzen God nu en Vader zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.
    (Filippenzen 4:21) Groet alle heiligen in Christus Jezus; U groeten de broeders, die met mij zijn.
    (Filippenzen 4:22) Al de heiligen groeten u, en meest die van het huis des keizers zijn.
    (Filippenzen 4:23) De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.

  • Éfeze (SV)


    Éfeze 1

    (Éfeze 1:1) Paulus, een apostel van Jezus Christus, door den wil van God, aan de heiligen, die te Éfeze zijn, en gelovigen in Christus Jezus:
    (Éfeze 1:2) Genade zij u en vrede van God, onzen Vader, en den Heere Jezus Christus.
    (Éfeze 1:3) Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus.
    (Éfeze 1:4) Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde;
    (Éfeze 1:5) Die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus, in Zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil.
    (Éfeze 1:6) Tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde;
    (Éfeze 1:7) In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade,
    (Éfeze 1:8) Met welke Hij overvloedig is geweest over ons in alle wijsheid en voorzichtigheid;
    (Éfeze 1:9) Ons bekend gemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven.
    (Éfeze 1:10) Om in de bedeling van de volheid der tijden, wederom alles tot één te vergaderen in Christus, beide dat in den hemel is, en dat op de aarde is;
    (Éfeze 1:11) In Hem, in Welken wij ook een erfdeel geworden zijn, wij, die te voren verordineerd waren naar het voornemen Desgenen, Die alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil;
    (Éfeze 1:12) Opdat wij zouden zijn tot prijs Zijner heerlijkheid, wij, die eerst in Christus gehoopt hebben.
    (Éfeze 1:13) In Welken ook gij zijt, nadat gij het woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte;
    (Éfeze 1:14) Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregene verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid.
    (Éfeze 1:15) Daarom ook ik, gehoord hebbende het geloof in den Heere Jezus, dat onder u is, en de liefde tot al de heiligen,
    (Éfeze 1:16) Houde niet op voor u te danken, gedenkende uwer in mijn gebeden;
    (Éfeze 1:17) Opdat de God van onzen Heere Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve den Geest der wijsheid en der openbaring in Zijn kennis;
    (Éfeze 1:18) Namelijk verlichte ogen uws verstands, opdat gij moogt weten, welke zij de hoop van Zijn roeping, en welke de rijkdom zij der heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen;
    (Éfeze 1:19) En welke de uitnemende grootheid Zijner kracht zij aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte Zijner macht,
    (Éfeze 1:20) Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt; en heeft Hem gezet tot Zijn rechter hand in den hemel;
    (Éfeze 1:21) Verre boven alle overheid, en macht, en kracht, en heerschappij, en allen naam, die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende;
    (Éfeze 1:22) En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der Gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen;
    (Éfeze 1:23) Welke Zijn lichaam is, en de vervulling Desgenen, Die alles in allen vervult.

    Éfeze 2

    (Éfeze 2:1) En u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden;
    (Éfeze 2:2) In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid;
    (Éfeze 2:3) Onder dewelke ook wij allen eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheden onzes vleses, doende den wil des vleses en der gedachten; en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen;
    (Éfeze 2:4) Maar God, Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft,
    (Éfeze 2:5) Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus; (uit genade zijt gij zalig geworden),
    (Éfeze 2:6) En heeft ons mede opgewekt, en heeft ons mede gezet in den hemel in Christus Jezus;
    (Éfeze 2:7) Opdat Hij zou betonen in de toekomende eeuwen den uitnemenden rijkdom Zijner genade, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus.
    (Éfeze 2:8) Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave;
    (Éfeze 2:9) Niet uit de werken, opdat niemand roeme.
    (Éfeze 2:10) Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen.
    (Éfeze 2:11) Daarom gedenkt, dat gij, die eertijds heidenen waart in het vlees, en die voorhuid genaamd werdt van degenen, die genaamd zijn besnijdenis in het vlees, die met handen geschiedt;
    (Éfeze 2:12) Dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld.
    (Éfeze 2:13) Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus.
    (Éfeze 2:14) Want Hij is onze vrede, Die deze beiden één gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende,
    (Éfeze 2:15) Heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees te niet gemaakt, namelijk de wet der geboden in inzettingen bestaande; opdat Hij die twee in Zichzelven tot een nieuwen mens zou scheppen, vrede makende;
    (Éfeze 2:16) En opdat Hij die beiden met God in één lichaam zou verzoenen door het kruis, de vijandschap aan hetzelve gedood hebbende.
    (Éfeze 2:17) En komende, heeft Hij door het Evangelie vrede verkondigd u, die verre waart, en dien, die nabij waren.
    (Éfeze 2:18) Want door Hem hebben wij beiden den toegang door één Geest tot den Vader.
    (Éfeze 2:19) Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen, en huisgenoten Gods;
    (Éfeze 2:20) Gebouwd op het fondament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen;
    (Éfeze 2:21) Op Welken het gehele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere;
    (Éfeze 2:22) Op Welken ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest.

    Éfeze 3

    (Éfeze 3:1) Om deze oorzaak ben ik Paulus de gevangene van Christus Jezus, voor u, die heidenen zijt.
    (Éfeze 3:2) Indien gij maar gehoord hebt van de bedeling der genade Gods, die mij gegeven is aan u;
    (Éfeze 3:3) Dat Hij mij door openbaring heeft bekend gemaakt deze verborgenheid, (gelijk ik met weinige woorden te voren geschreven heb;
    (Éfeze 3:4) Waaraan gij, dit lezende, kunt bemerken mijn wetenschap, in deze verborgenheid van Christus),
    (Éfeze 3:5) Welke in andere eeuwen den kinderen der mensen niet is bekend gemaakt, gelijk zij nu is geopenbaard aan Zijn heilige apostelen en profeten, door den Geest;
    (Éfeze 3:6) Namelijk dat de heidenen zijn medeërfgenamen, en van hetzelfde lichaam, en mededeelgenoten Zijner belofte in Christus, door het Evangelie;
    (Éfeze 3:7) Waarvan ik een dienaar geworden ben, naar de gave der genade Gods, die mij gegeven is, naar de werking Zijner kracht.
    (Éfeze 3:8) Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus,
    (Éfeze 3:9) En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan, welke de gemeenschap der verborgenheid zij, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus;
    (Éfeze 3:10) Opdat nu, door de Gemeente, bekend gemaakt worde aan de overheden en de machten in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods;
    (Éfeze 3:11) Naar het eeuwig voornemen, dat Hij gemaakt heeft in Christus Jezus, onzen Heere;
    (Éfeze 3:12) In Denwelken wij hebben de vrijmoedigheid, en den toegang met vertrouwen, door het geloof aan Hem.
    (Éfeze 3:13) Daarom bid ik, dat gij niet vertraagt in mijn verdrukkingen voor u, hetwelke is uw heerlijkheid.
    (Éfeze 3:14) Om deze oorzaak buig ik mijn knieën tot den Vader van onzen Heere Jezus Christus,
    (Éfeze 3:15) Uit Welken al het geslacht in de hemelen en op de aarde genoemd wordt,
    (Éfeze 3:16) Opdat Hij u geve, naar den rijkdom Zijner heerlijkheid, met kracht versterkt te worden door Zijn Geest in den inwendigen mens;
    (Éfeze 3:17) Opdat Christus door het geloof in uw harten wone, en gij in de liefde geworteld en gegrond zijt;
    (Éfeze 3:18) Opdat gij ten volle kondet begrijpen met al de heiligen, welke de breedte, en lengte, en diepte, en hoogte zij,
    (Éfeze 3:19) En bekennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot al de volheid Gods.
    (Éfeze 3:20) Hem nu, Die machtig is meer dan overvloediglijk te doen, boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht, die in ons werkt,
    (Éfeze 3:21) Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid in de Gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot alle eeuwigheid. Amen.

    Éfeze 4

    (Éfeze 4:1) Zo bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping, met welke gij geroepen zijt;
    (Éfeze 4:2) Met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, verdragende elkander in liefde;
    (Éfeze 4:3) U benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door den band des vredes.
    (Éfeze 4:4) Eén lichaam is het, en één Geest, gelijkerwijs gij ook geroepen zijt tot één hoop uwer roeping;
    (Éfeze 4:5) Eén Heere, één geloof, één doop,
    (Éfeze 4:6) Eén God en Vader van allen, Die daar is boven allen, en door allen, en in u allen.
    (Éfeze 4:7) Maar aan elkeen van ons is de genade gegeven, naar de maat der gave van Christus.
    (Éfeze 4:8) Daarom zegt Hij: Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangen genomen, en heeft den mensen gaven gegeven.
    (Éfeze 4:9) Nu dit: Hij is opgevaren; wat is het, dan dat Hij ook eerst is nedergedaald in de nederste delen der aarde?
    (Éfeze 4:10) Die nedergedaald is, is Dezelfde ook, Die opgevaren is verre boven al de hemelen, opdat Hij alle dingen vervullen zou.
    (Éfeze 4:11) En Dezelfde heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars;
    (Éfeze 4:12) Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus;
    (Éfeze 4:13) Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van den Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus;
    (Éfeze 4:14) Opdat wij niet meer kinderen zouden zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind der leer, door de bedriegerij der mensen, door arglistigheid, om listiglijk tot dwaling te brengen;
    (Éfeze 4:15) Maar de waarheid betrachtende in liefde, alleszins zouden opwassen in Hem, Die het Hoofd is, namelijk Christus;
    (Éfeze 4:16) Uit Welken het gehele lichaam bekwamelijk samengevoegd en samen vastgemaakt zijnde, door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn maat, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde.
    (Éfeze 4:17) Ik zeg dan dit, en betuig het in den Heere, dat gij niet meer wandelt, gelijk als de andere heidenen wandelen in de ijdelheid huns gemoeds.
    (Éfeze 4:18) Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid, die in hen is, door de verharding huns harten;
    (Éfeze 4:19) Welke, ongevoelig geworden zijnde, zichzelven hebben overgegeven tot ontuchtigheid, om alle onreinigheid gieriglijk te bedrijven.
    (Éfeze 4:20) Doch gij hebt Christus alzo niet geleerd;
    (Éfeze 4:21) Indien gij naar Hem gehoord hebt, en door Hem geleerd zijt, gelijk de waarheid in Jezus is;
    (Éfeze 4:22) Te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande de vorige wandeling, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding;
    (Éfeze 4:23) En dat gij zoudt vernieuwd worden in den geest uws gemoeds,
    (Éfeze 4:24) En den nieuwen mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid.
    (Éfeze 4:25) Daarom legt af de leugen, en spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; want wij zijn elkanders leden.
    (Éfeze 4:26) Wordt toornig, en zondigt niet; de zon ga niet onder over uw toornigheid;
    (Éfeze 4:27) En geeft den duivel geen plaats.
    (Éfeze 4:28) Die gestolen heeft, stele niet meer, maar arbeide liever, werkende dat goed is met de handen, opdat hij hebbe mede te delen dengene, die nood heeft.
    (Éfeze 4:29) Geen vuile rede ga uit uw mond, maar zo er enige goede rede is tot nuttige stichting, opdat zij genade geve dien, die dezelve horen.
    (Éfeze 4:30) En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door Welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing.
    (Éfeze 4:31) Alle bitterheid, en toornigheid, en gramschap, en geroep, en lastering zij van u geweerd, met alle boosheid;
    (Éfeze 4:32) Maar zijt jegens elkander goedertieren, barmhartig, vergevende elkander, gelijkerwijs ook God in Christus ulieden vergeven heeft.

    Éfeze 5

    (Éfeze 5:1) Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen;
    (Éfeze 5:2) En wandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft, en Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer, Gode tot een welriekenden reuk.
    (Éfeze 5:3) Maar hoererij en alle onreinigheid, of gierigheid, laat ook onder u niet genoemd worden, gelijkerwijs het den heiligen betaamt,
    (Éfeze 5:4) Noch oneerbaarheid, noch zot geklap, of gekkernij, welke niet betamen; maar veelmeer dankzegging.
    (Éfeze 5:5) Want dit weet gij, dat geen hoereerder, of onreine, of gierigaard, die een afgodendienaar is, erfenis heeft in het Koninkrijk van Christus en van God.
    (Éfeze 5:6) Dat u niemand verleide met ijdele woorden; want om deze dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid.
    (Éfeze 5:7) Zo zijt dan hun medegenoten niet.
    (Éfeze 5:8) Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere; wandelt als kinderen des lichts.
    (Éfeze 5:9) (Want de vrucht des Geestes is in alle goedigheid, en rechtvaardigheid, en waarheid),
    (Éfeze 5:10) Beproevende wat den Heere welbehagelijk zij.
    (Éfeze 5:11) En hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veeleer.
    (Éfeze 5:12) Want hetgeen heimelijk van hen geschiedt, is schandelijk ook te zeggen.
    (Éfeze 5:13) Maar al deze dingen, van het licht bestraft zijnde, worden openbaar; want al wat openbaar maakt, is licht.
    (Éfeze 5:14) Daarom zegt Hij: Ontwaakt, gij, die slaapt, en staat op uit de doden; en Christus zal over u lichten.
    (Éfeze 5:15) Ziet dan, hoe gij voorzichtiglijk wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen.
    (Éfeze 5:16) Den tijd uitkopende, dewijl de dagen boos zijn.
    (Éfeze 5:17) Daarom zijt niet onverstandig, maar verstaat, welke de wil des Heeren zij.
    (Éfeze 5:18) En wordt niet dronken in wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met den Geest;
    (Éfeze 5:19) Sprekende onder elkander met psalmen, en lofzangen, en geestelijke liederen, zingende en psalmende den Heere in uw hart;
    (Éfeze 5:20) Dankende te allen tijd over alle dingen God en den Vader, in den Naam van onzen Heere Jezus Christus;
    (Éfeze 5:21) Elkander onderdanig zijnde in de vreze Gods.
    (Éfeze 5:22) Gij vrouwen, weest aan uw eigen mannen onderdanig, gelijk aan den Heere;
    (Éfeze 5:23) Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der Gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams.
    (Éfeze 5:24) Daarom, gelijk de Gemeente aan Christus onderdanig is, alzo ook de vrouwen aan haar eigen mannen in alles.
    (Éfeze 5:25) Gij mannen, hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de Gemeente liefgehad heeft, en Zichzelven voor haar heeft overgegeven;
    (Éfeze 5:26) Opdat Hij haar heiligen zou, haar gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord;
    (Éfeze 5:27) Opdat Hij haar Zichzelven heerlijk zou voorstellen, een Gemeente, die geen vlek of rimpel heeft, of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk.
    (Éfeze 5:28) Alzo zijn de mannen schuldig hun eigen vrouwen lief te hebben, gelijk hun eigen lichamen. Die zijn eigen vrouw liefheeft, die heeft zichzelven lief.
    (Éfeze 5:29) Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt het, en onderhoudt het, gelijkerwijs ook de Heere de Gemeente.
    (Éfeze 5:30) Want wij zijn leden Zijns lichaams, van Zijn vlees en van Zijn benen.
    (Éfeze 5:31) Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen; en zij twee zullen tot één vlees wezen.
    (Éfeze 5:32) Deze verborgenheid is groot; doch ik zeg dit, ziende op Christus en op de Gemeente.
    (Éfeze 5:33) Zo dan ook gijlieden, elk in het bijzonder, een iegelijk hebbe zijn eigen vrouw, alzo lief als zichzelven; en de vrouw zie, dat zij den man vreze.

    Éfeze 6

    (Éfeze 6:1) Gij kinderen, zijt uw ouderen gehoorzaam in den Heere; want dat is recht.
    (Éfeze 6:2) Eert uw vader en moeder (hetwelk het eerste gebod is met een belofte),
    (Éfeze 6:3) Opdat het u welga, en dat gij lang leeft op de aarde.
    (Éfeze 6:4) En gij vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren.
    (Éfeze 6:5) Gij dienstknechten, zijt gehoorzaam uw heren naar het vlees, met vreze en beven, in eenvoudigheid uws harten, gelijk als aan Christus;
    (Éfeze 6:6) Niet naar ogendienst, als mensenbehagers, maar als dienstknechten van Christus, doende den wil van God van harte;
    (Éfeze 6:7) Dienende met goedwilligheid den Heere, en niet de mensen;
    (Éfeze 6:8) Wetende, dat zo wat goed een iegelijk gedaan zal hebben, hij datzelve van den Heere zal ontvangen, hetzij dienstknecht, hetzij vrije.
    (Éfeze 6:9) En gij heren, doet hetzelfde bij hen, nalatende de dreiging; als die weet, dat ook uw eigen Heere in de hemelen is, en dat geen aanneming des persoons bij Hem is.
    (Éfeze 6:10) Voorts, mijn broeders, wordt krachtig in den Heere, en in de sterkte Zijner macht.
    (Éfeze 6:11) Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels.
    (Éfeze 6:12) Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht.
    (Éfeze 6:13) Daarom neemt aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt wederstaan in den bozen dag, en alles verricht hebbende, staande blijven.
    (Éfeze 6:14) Staat dan, uw lenden omgord hebbende met de waarheid, en aangedaan hebbende het borstwapen der gerechtigheid;
    (Éfeze 6:15) En de voeten geschoeid hebbende met bereidheid van het Evangelie des vredes;
    (Éfeze 6:16) Bovenal aangenomen hebbende het schild des geloofs, met hetwelk gij al de vurige pijlen des bozen zult kunnen uitblussen.
    (Éfeze 6:17) En neemt den helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord.
    (Éfeze 6:18) Met alle bidding en smeking, biddende te allen tijd in den Geest, en tot hetzelve wakende met alle gedurigheid en smeking voor al de heiligen;
    (Éfeze 6:19) En voor mij, opdat mij het Woord gegeven worde in de opening mijns monds met vrijmoedigheid, om de verborgenheid van het Evangelie bekend te maken;
    (Éfeze 6:20) Waarover ik een gezant ben in een keten, opdat ik in hetzelve vrijmoediglijk moge spreken, gelijk mij betaamt te spreken.
    (Éfeze 6:21) En opdat ook gij moogt weten hetgeen mij aangaat; en wat ik doe, dat alles zal u Tychikus, de geliefde broeder en getrouwe dienaar in den Heere, bekend maken;
    (Éfeze 6:22) Denwelken ik tot datzelfde einde tot u gezonden heb, opdat gij onze zaken zoudt weten, en hij uw harten zou vertroosten.
    (Éfeze 6:23) Vrede zij den broederen, en liefde met geloof, van God den Vader, en den Heere Jezus Christus.
    (Éfeze 6:24) De genade zij met al degenen, die onzen Heere Jezus Christus liefhebben in onverderfelijkheid. Amen.