Categorie: Openbaring

  • Openbaring – Hoofdstuk 18

    Oorlog tussen de koningen

    Er is bij het tussengezicht na het uitgieten van de zesde schaal van Gods toorn al gezegd dat uit de mond van de satan, uit de mond van het beest en uit de mond van de valse profeet geesten van demonen zijn gekomen die tekenen hebben gedaan die zijn uitgegaan naar de koningen van de gehele wereld met het doel hen te verzamelen tot de oorlog op de grote dag van de almachtige God. Deze koningen zijn op last van de satan door de geesten samengeroepen op de plaats die in het Hebreeuws Harmagedon heet (Openb. 16:13-16). Voordat echter op de Dag des Heren de strijd tussen het beest en zijn volgelingen enerzijds en het Lam en de hemelse heerscharen anderzijds ontbranden zal, zal er eerst een andere oorlog zijn. Alsof er iets was dat dit verhinderde, zijn er na Attila door de gehele geschiedenis heen door de volken van het Verre Oosten geen veroveringstochten naar het Westen gemaakt, alleen de Turken zijn vanuit het Nabije Oosten doorgedrongen tot Wenen. Volgens Openb. 9:14 (zesde bazuin) en 16:12 (zesde schaal) zullen echter in de eindtijd de vier engelen die gebonden bij de grensrivier de Eufraat liggen, worden losgelaten en zal de Eufraat zelf opdrogen en zo zal de weg naar het westen openliggen voor de koningen die van de opgang der zon komen. Zij zullen in eerste instantie de strijd aanbinden met de koningen die zullen strijden onder leiding van het beest, maar bij het verschijnen van het Lam zullen zij vrede sluiten met het beest met de bedoeling gezamenlijk het Lam te bestrijden. Maar dan zal er uit de mond van de Christus een scherp zwaard komen waarmee Hij de vijanden zal verslaan. Wat in het tussengezicht alleen in samenvatting vermeld is als “het Lam zal overwinnen”, wordt nu in de werkelijkheid van Openb. 19:11-21 uitvoeriger beschreven. Hoe dit in onze werkelijkheid moet worden opgevat en ingepast is niet duidelijk. Er zijn vele speculaties bekend die spreken van het gele gevaar, maar wat hierover wordt gezegd is niet vanuit de Schriften te bewijzen en moet daarom tot de speculaties worden gerekend en derhalve afgewezen.

    Het kleed van de ruiter

    Dat de ruiter geen smetteloos wit kleed draagt, maar met een kleed dat in bloed geverfd was juist het tegenovergestelde, houdt verband met het treden van de persbak van de wijn der gramschap van de toorn Gods, des Almachtigen (vs 15). In het tussengezicht is dit treden van de wijnpers door Johannes aanschouwd en al uitgebreid beschreven (14:17-20). In het totale beeld dat hier van de Wederkomst wordt gegeven wijst vs 15 op het kleed dat in bloed geverfd is, omdat dit kleed aangeeft dat de dag van de wraak en het jaar van de verlossing zijn gekomen (Jes. 63:2-4). Het Lam verslaat het beest en de zijnen en treedt door dit te doen de persbak van de toorn en zijn kleed wordt met bloed bespat.

    De vogelen des hemels In het tweede deel (19:17, 18) klinkt de oproep aan de vogelen des hemels om aan de grote maaltijd Gods deel te nemen. De vogels die hier worden geroepen, zijn de vogels van de middenhemel, de plaats van de engelen, zowel die van God als van de satan. Het betreft hier dus geen gewone vogels zoals mussen en sperwers. De oproep wordt gedaan door een engel die in de zon staat en zo door het zonlicht wordt omstraald. De zon is het beeld van een hooggeplaatste die spreekt met kracht en met gezag. Als de slag voorbij is, zal het dal van Harmagedon bezaaid zijn met de lijken van de verslagen legers van de koningen die tegen het Lam hebben gestreden. Zoals er voor de genodigden door de bruidegom Christus en zijn bruid de Gemeente een bruiloftsmaal is aangericht, richt God voor de vogelen des hemels ook een feestmaal aan. Zij worden verzadigd van het vlees van de koningen der aarde en hun legerscharen, van hen die door het beest en de valse profeet waren verleid. Deze grote maaltijd Gods die bestaat uit de lichamen van de verslagen vijanden, werd al door Ezechiël beschreven (39:17-20). Uit de gelijkenissen van de zaaier en van het mosterdzaadje blijkt dat de term “de vogelen des hemels” negatief wordt bedoeld. Niemand van de hemelse legerscharen noch iemand van de genodigden mag onrein worden door zich te bezoedelen met het bloed of de lijken van de verslagen vijanden. De vogelen des hemels ruimen op, de negatieve krachten zorgen voor het verwijderen van de andere negatieve krachten, de tegenstanders van het Lam Gods. Nog vóór het begin van het duizendjarig vrederijk zal het opruimen van de ongelovigen zijn voltooid en zij zullen tot na de duizend jaren dood blijven. De gelovigen die niet tot de Gemeente behoren zullen óf levend binnengaan in het duizendjarig rijk óf weer levend worden door deel te krijgen aan de eerste opstanding.

    Het Lam verslaat de vijanden

    Als Christus verschijnt op de Olijfberg (Zach. 14:4; Hand. 1:12), dan vindt Hij niet een aarde die Hem verwacht, maar zet Hij zijn voeten op een vijandige aarde die nog steeds in de macht van de draak, het beest uit de zee en de valse profeet is. Aan de regering van deze heersers der duisternis zal een einde worden gemaakt door de oorlog op de grote dag van de almachtige God (16:14). Dan zal de leugen door de waarheid worden overwonnen en zal het Woord Gods triomferen over de woorden van de grote verleiders, maar dit zal gepaard gaan met enorme verliezen aan de kant van de legers van het beest. Het derde deel (19:19-21) noemt heel kort de slag en spreekt verder van het oordeel over de vijanden van het Lam. Volgens 16:13-16 worden de legers voor de grote slag verzameld, maar er vallen vóór die tijd nog vele doden door een grote aardbeving (16:18) en door hagelstenen van een talent zwaar, waardoor mensen gestenigd worden (16:21). Wat er nog van de mensen die hebben geleefd onder het regime van het beest is overgebleven om te strijden, wordt dan verslagen door het zwaard dat komt uit de mond van Christus. Dit is het uitgieten van de zevende schaal en na dit uitgieten zijn allen die waren verleid verdwenen en is alles geschied (16:17).

    De tweede dood

    De twee verleiders zelf worden gegrepen en levend geworpen in de poel des vuurs, zij worden direct gestuurd naar de plaats die in Openb. 20:14 de tweede dood wordt genoemd. Later zullen zij daar gezelschap krijgen van de mensen waarvan de naam niet in het boek des levens geschreven staat.

    Uiteraard zal de tweede dood niet voor de Gemeente, de bruid, zijn en zoals uit Openb. 19:9 is gebleken evenmin voor de genodigden tot het bruiloftsmaal van het Lam. Ook alle gelovigen van na de Opname van de Gemeente, alle overwinnaars uit de brieven van Openb. 2 en 3, zijn zalig verklaard en zullen van de tweede dood geen schade lijden.

    Oordelen na het einde van het conflict

    Over de strijd zelf wordt eigenlijk nauwelijks iets gezegd, maar in het Oude Testament is hierover door de profeten wel gesproken. Zie hiervoor Dan. 11 vanaf vs 40 en Dan. 12, verder Joël 3 en Zach. 14. Het verschijnen van Christus als de overwinnaar gezeten op het witte paard luidt het einde in van het grote conflict tussen Christus en satan en met deze het beest en de valse profeet, een situatie die vanaf hoofdstuk 6 in feite het onderwerp van het boek Openbaring is geweest. De voleinding van zijn werk is begonnen. Samen met Christus verschijnt de Gemeente in de gedaante van de legerscharen, eveneens gezeten op de witte paarden van de overwinning. Het oordeel dat Christus dan over de volken uitspreekt, komt als een scherp zwaard uit zijn mond. Het betreft hier het oordeel over de volken in verband met hun volgen van de wereldheerser en de valse profeet. Direct hierna worden de volkeren dan geoordeeld op grond van hun houding tegenover Israël (Matth. 25:31-46) en wel speciaal ten opzichte van de 144000 verzegelden uit Israël (deze mijn minste broeders). Het is de Christus die vanaf de troon van zijn heerlijkheid de oordelen uitspreekt en deze ook uitvoert. Apart hiervan, maar wel op hetzelfde ogenblik zullen de twaalf stammen van Israël worden geoordeeld door de twaalf apostelen die dan volgens Matth. 19:28 op twaalf tronen gezeten zijn. Over oordelen door de Gemeente, de legerscharen die Christus volgen, wordt hier nog niet gesproken. Jezus heeft gezegd dat over ieder mens die zijn woorden hoort, maar deze niet bewaart, op de jongste dag een oordeel geveld zal worden, een oordeel dat gebaseerd zal zijn op het woord dat Hij heeft gesproken (Joh. 12:48) en dat oordeel zal worden gegeven aan het eind van de voleinding en vanaf de grote witte troon, dat wil zeggen onmiddellijk na het duizendjarig vrederijk en direct vóór de komst van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Bij dit oordeel zal de Gemeente een rol spelen, want volgens 1 Kor. 6:2, 3 zullen de heiligen zowel de wereld als de (gevallen) engelen oordelen, maar dat zal pas zijn bij het Laatste Oordeel.

    Het gevolg van de overwinning

    De overwinning van Christus heeft als belangrijkste gevolg het gevangennemen van het beest en van de valse profeet, die beide in de poel van vuur worden geworpen. Zij waren echter niet meer dan gezondenen en de zender, hij die gemaakt heeft dat zij op aarde hun vreselijke macht bijna onbeperkt konden uitoefenen, bevindt zich op dat moment nog op vrije voeten. Er zal aan deze situatie een einde worden gemaakt door de verschijning van een engel die uit de hemel zal neerdalen met een zware ketting en de sleutel van de afgrond in zijn hand. Dan zal de satan in de afgrond worden geworpen die boven hem gesloten en verzegeld zal worden. Daar zal hij duizend jaren moeten blijven en in die tijd zal hij geen enkele macht kunnen uitoefenen. Als doel van zijn gevangenschap wordt aangegeven dat hij hierdoor van zijn grootste begeerte moet afzien, hij zal die tijd de volkeren niet meer kunnen verleiden, wat als voornaamste punt inhoudt dat er geen oorlog meer zal zijn. Hij wordt dus niet gevangen gehouden om te voorkomen dat hij opnieuw de strijd gaat aanbinden met Christus en evenmin om te voorkomen dat hij pogingen in het werk stelt om het beest en de valse profeet te bevrijden. De volkeren mogen niet meer door hem in verleiding gebracht kunnen worden en als na de duizend jaar zal blijken dat de volkeren na zijn vrijlating direct weer tot oorlog kunnen worden verleid, dan is dat derhalve niet een kwestie van de verleidingskunst van de satan, maar het is dan zuiver een kwestie van de menselijke natuur, van het vlees.

    Het duizendjarig rijk

    Vanaf de val van Adam heeft de erfzonde over de mensheid geregeerd en dat houdt niet op bij het boeien en opsluiten van de oorzaak van alle ellende, satan, de oude slang (20:2). Het feit dat aan Christus tijdens het vrederijk alle macht gegeven is, maakt dat de zonde in belangrijke mate is weggedaan en ook de gevolgen ervan, maar helemaal verdwenen is zij niet. Gedurende het duizendjarig rijk zal er gerechtigheid op aarde heersen, maar pas op de nieuwe aarde zal volgens 2 Petr. 3:13 gerechtigheid “wonen”. Dan eerst zal alle zonde voorgoed uit de wereld zijn weggedaan (Joh. 1:29). Satan valt steeds verder af van zijn oorspronkelijke hoge positie. Als aartsengel werd hij geschapen als een beschuttende cherub die rechtstreeks in verband stond met de troon van God (Ezech. 28:13-15) en nu wordt hij opgesloten in de afgrond, de plaats van waaruit volgens Openb. 11:7 en 17:8 ook het beest zal opkomen en waar volgens Openb. 9 de demonen verblijven en die al eerder geopend werd om de plaag van de vijfde bazuin over de mensheid te doen komen. Samen met de satan zullen ook de overige demonen worden beroofd van hun mogelijkheden om in te grijpen in de gang van zaken tijdens het vrederijk. Nadat satan gebonden is, worden geheel nieuwe perspectieven geopend. Dit is het onderwerp van de laatste drie hoofdstukken van de Openbaring. Satan heeft door de jammerlijke mislukking van de laatste en de grootste onderneming van de antichrist alles verloren en de tijd van het koningschap van de Heer kan nu aanbreken in de vorm van een duizendjarig vrederijk, dat is het Koninkrijk der Hemelen. Hoewel Openb. 20:1-7 in de hele Bijbel de enige passage is die zegt dat de regering van Christus duizend jaren duren zal, is er geen reden om aan te nemen dat dit getal symbolisch is en er met deze duizend jaren geen duizend jaar zou worden bedoeld. Daarvoor wordt de term in dit gedeelte te vaak gebruikt, namelijk zes keer. Dat er slechts duizend jaren een regering van Christus zal zijn tegenover zoveel meer regeringsjaren van de satan, lijkt vreemd, maar dit is alleen een kwestie van naamgeving. Christus zal als Zoon des mensen een koningschap van duizend jaren hebben en daarna zal Hij als Zoon van God een eeuwig koningschap ontvangen, nadat Hij zijn koninkrijk heeft overgegeven aan God de Vader. In het duizendjarig vrederijk zal dus de Zoon des mensen regeren en met Hem zullen regeren de zaligen en heiligen die deel hebben aan de eerste opstanding.

    De heiligen van de eerste opstanding

    Volgens vs 4 kunnen deze heiligen worden onderverdeeld in drie groepen:

    • In de eerste plaats zegt Johannes: “ik zag tronen en zij zetten zich daarop en het oordeel werd hun gegeven”. Deze tronen moeten wel de al eerder genoemde zijn waarop de vierentwintig oudsten gezeten zijn. Nu de lossing voorbij is en de hemelse rechtbank geen zitting meer heeft, krijgen deze vierentwintig oudsten de taak om te oordelen. Zij worden nu niet meer oudsten genoemd en hun aantal wordt ook niet meer gegeven, het gaat hier nu om hun voornaamste kenmerk: een heilige die deel heeft aan de eerste opstanding. Deze heiligen vertegenwoordigen de Gemeente en de gelovigen van het Oude Testament en in vs 4 worden daarom zowel de Oudtestamentische gelovigen als de Gemeente bedoeld. Hier zou mogelijk sprake kunnen zijn van de twaalf apostelen, want Matth. 19:28 zegt dat die in de wedergeboorte op twaalf tronen zullen zitten om de twaalf stammen van Israël te richten. Er zijn echter enige gegevens die maken dat deze veronderstelling onjuist blijkt te zijn. Ten eerste het feit dat het hier gaat om een opsomming van groepen die in het vrederijk duizend jaren met Christus zullen regeren en niet om een gericht over Israël en ten tweede omdat het hier gaat om de eerste opstanding en niet om de wedergeboorte van Israël.
    • In de tweede plaats ziet Johannes de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God. Het zijn de zielen onder het altaar (6:9), joden die tot geloof in de Messias zijn gekomen en die om dit geloof zijn gedood. Zij hebben het evangelie van het Koninkrijk verkondigd, zij zijn vóór de laatste drieënhalf jaar omgebracht en zij moeten wachten op de tweede groep martelaren (6:11), dat is de derde groep gelovigen uit vs 4. Net als de twee getuigen hebben zij in een tijd van voorspoed geroepen dat het niet goed ging en dat men moest luisteren naar het evangelie van het Koninkrijk: Bekeert u, want het Koninkrijk der Hemelen is nabij gekomen. Volgens Matth. 24:14 zal dit evangelie dan weer over de gehele wereld worden gepredikt en het is dan een nieuw geluid. Vanaf de dood van Stefanus tot aan de Opname van de Gemeente is het evangelie van God (“mijn evangelie” zoals Paulus het noemt): geloof en wordt behouden (Rom. 1:16) verkondigd.
    • In de derde plaats worden dus zij bedoeld die omgekomen zijn tijdens de Grote Verdrukking, die noch het beest noch zijn beeld hebben aanbeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd of op hun hand hebben ontvangen. Degenen die tot geloof zijn gekomen in de periode tussen de Opname van de Gemeente en de Wederkomst van Christus en die niet ter dood gebracht zijn, hebben geen deel aan de eerste opstanding. Zij zijn niet gedood en zij kunnen dus ook niet “weer levend” worden. Zij zijn een onderdeel van de schare die niemand tellen kan en zullen als levenden in het vrederijk binnengaan.

    Ook de 144000 verzegelden uit Israël hebben geen deel aan de eerste opstanding, want zij vertegenwoordigen het gelovig overblijfsel van Israël en verschijnen aan het begin van het vrederijk voor de tronen van de apostelen om geoordeeld te worden op dezelfde wijze als de gelovigen van de Gemeente verschenen zijn voor de rechterstoel van Christus. Zie hiervoor Matth. 19:28 en Rom.14:10, 11 en 2 Kor. 5:10. Uit het voorgaande blijkt dat de eerste opstanding niet op één moment zal plaatsvinden, maar dat zij in fasen zal verlopen (1Kor. 15:23). Eerst is er de opstanding van Christus geweest, vervolgens zal er de opstanding uit de doden zijn van de oudtestamentische gelovigen en van de reeds gestorven nieuwtestamentische gelovigen. Zij worden opgenomen samen met de gelovigen die de Heer tegemoet gaan in de lucht: dit is de eerdergenoemde Opname. Daarna komt de opstanding van de gelovigen van na de Opname en vóór de Wederkomst.

    Het onvergankelijk verheerlijkt lichaam

    Allen die uit de doden zullen opstaan, zullen een onvergankelijk verheerlijkt lichaam ontvangen. Er zijn vier groepen die een onvergankelijk lichaam zullen ontvangen zonder uit de doden te zijn opgewekt:

    1. leden van het Lichaam van Christus, de Gemeente, die bij de Opname nog niet zijn gestorven en de Opname dus in levende lijve meemaken;
    2. gelovigen uit de periode tussen de Opname en de Wederkomst die niet om het geloof zijn gedood. Zij vormen het nog levende gedeelte van de schare die niemand tellen kan;
    3. de 144000 verzegelden uit Israël;
    4. gelovigen die behoren tot de volken die als “de schapen” door de Zoon des mensen aan zijn rechterhand worden gezet (Matth. 25:31-46).

    Deze laatste groep beërft het Koninkrijk dat voor hen bereid is vanaf de grondlegging der wereld. Dit laatste in duidelijk onderscheid met de Gemeente die immers in Christus uitverkoren is voor de grondlegging der wereld (Efez. 1:4). Het is duidelijk dat deze volken niet bestaan uit bekeerde gerechtvaardigde mensen. Van de grondlegging der wereld af is de aarde voor God de plaats geweest waar de mens talrijk zou worden en over alle dieren zou heersen. Op de aarde zou de mens in vrede wonen en gehoorzaam zijn aan God. In Matth. 25 worden de volken aangewezen die dit in het Koninkrijk der Hemelen zullen mogen ervaren. Onderling zullen zij als volken geen machtsverhoudingen hebben, zij zullen geregeerd worden door hen die met Christus duizend jaar over hen zullen heersen met een ijzeren staf. Op deze manier heersen hoeft alleen over hen die kunnen overtreden, die dus de zondige natuur nog hebben en die voor het zondigen ook de daarvoor geldende straf zullen ontvangen: de dood.

    Het einde van het duizendjarig rijk

    Met “daarna het einde” wordt in 1 Kor. 15:24 bedoeld dat er daarna geen opstanding uit de doden meer is, maar dat er dan een tweede opstanding komt, die een opstanding der doden zal zijn. Dit is wat vs 5 bedoelt met de overige doden die pas weer levend worden als de duizend jaren zijn voleindigd. Degenen die bij de tweede opstanding worden opgewekt zijn ongelovigen die in hun zonden gestorven zijn, zij zijn beslist niet “zalig en heilig” en voorzover hun namen niet bevonden worden te zijn geschreven in het boek des levens, vervallen zij aan de tweede dood, de poel des vuurs als hun eeuwige bestemming. Dit oordeel zal plaatsvinden voor de grote witte troon, het betreft alleen doden en de maatstaf die zal worden aangelegd is dat wat in de boeken staat geschreven, dus naar de werken. Dit is de tweede opstanding of de opstanding ten oordeel (Joh. 5:29) of der onrechtvaardigen (Hand. 24:15). Al weer lang geleden is bij de bespreking van de gelijkenissen betreffende het Koninkrijk der Hemelen opgemerkt dat er in het Koninkrijk zowel positieve als negatieve krachten aan het werk zullen zijn. In Matth. 13:24-30 en 36-43 wordt dit het best gedemonstreerd in de gelijkenis van het onkuid in de akker en de uitleg daarvan. Het bestaan van deze krachten komt in Openb. 20:7-10 duidelijk naar voren. Er is een periode van duizend jaar vol vrede, gerechtigheid en zegen geweest en toch, als de satan na het duizendjarig vrederijk enige tijd moet worden losgelaten, dan slaagt hij er onmiddellijk in om de volken aan de vier hoeken van de aarde, wat wil zeggen over de gehele aarde verspreid, te verleiden om oorlog te gaan voeren tegen Jeruzalem en de heiligen. Er zijn dus tijdens het duizendjarig rijk ongelovigen op aarde. Deze kunnen niet behoren tot de drie groepen die met Christus samen zullen regeren en zij moeten dus wel voortkomen uit de volken die het Koninkrijk mochten beërven, hetzij leden van de volken zelf of nazaten van leden van die volken. In het eerste geval zou er dan sprake zijn van huichelarij, gehoorzaamheid aan de regering voorwenden, maar niet gehoorzaam zijn. Openlijke ongehoorzaamheid zou als een zonde worden bestraft, maar innerlijke tegenwerking is niet of moeilijk te zien. In het tweede geval is er wel een in het vrederijk geboren zijn, maar zonder wedergeboorte en dan is het al gauw: “Wat het vlees bedenkt, is vijandschap tegen God” (Rom. 8:7).

    De laatste opstand en het laatste oordeel

    Satan verzamelt de opstandelingen onder de naam Gog en Magog, met een verwijzing naar Ezechiël 38, 39, maar zonder enig ander verband dan de morele overeenkomst. Zij trekken op naar de legerplaats van de heiligen namelijk de geliefde stad. Daar treft hen een rechtstreeks oordeel van God, er komt vuur van de hemel en allen worden vernietigd. Satan wordt bij het beest en de valse profeet in de poel des vuurs geworpen en zal daar tot in eeuwigheid blijven. Zo eindigt dan de carrière van de eens zo hoog gezeten beschuttende cherub. Als Gog en Magog vernietigd zijn en satan is voorgoed in de poel des vuurs geworpen, dan ziet Johannes een grote, witte troon met Christus daarop gezeten als degene aan wie de Vader het oordeel heeft overgegeven (Joh. 5:22). De troon is wit als teken van heiligheid, zuiverheid en rechtvaardigheid. Uit Openb. 20:1-6 wordt duidelijk dat de gelovigen die deel hebben aan de eerste opstanding eeuwig leven hebben ontvangen. Tijdens het vrederijk zal van de gelovigen niemand sterven, zij zullen zelfs ouder worden dan Adam en Methusalem (Jes. 65:20, 22). Tijdens het vrederijk zullen zich in het dodenrijk alleen maar ongelovig gestorvenen bevinden en deze zullen samen met de ongelovig gestorvenen uit het vrederijk voor de grote witte troon moeten verschijnen. Alle doden moeten verschijnen voor de troon, waarna de boeken worden geopend. Hoewel de Bijbel geen nadere uitleg geeft, zeggen de Joodse en de Oudchristelijke traditie dat in de hemel drie boeken worden gehanteerd. In de eerste plaats de Wet Gods (òf de Bijbel) die vertelt wat God van de mens eist dat hij zal doen, ten tweede het boek der werken dat vertelt wat de mens heeft gedaan en ten derde het boek des levens of het boek des levens van het Lam, waarin de naam blijft van hem die gedaan heeft wat door God werd geëist. Wat God in de Bijbel eist, is geloof en het werk van de mens kan dus alleen geloven zijn, dan zal zijn naam in het boek des levens van het Lam blijven staan. Wie niet kunnen voldoen aan de eis, kunnen de door God gevraagde gerechtigheid uit het geloof aannemen uit de hand van Christus.

    Voor hem die dit niet doet, blijft alleen de dood nog over.

    Na het Vrederijk

    Als het oordeel voorbij is, worden de dood en het dodenrijk in de poel des vuurs geworpen. De dood is de toestand van de doden en het dodenrijk de plaats waar ze zich bevinden. Na dit laatste oordeel zullen de lichamelijke dood en de verblijfplaats van de zielen der gestorvenen niet meer bestaan. De dood zal niet meer zijn (21:4). Als het Duizendjarig rijk voorbij is en het Laatste Oordeel is geveld, dan zal Christus al zijn vijanden onder zijn voeten hebben gelegd en zal alles Hem onderworpen zijn.

    Daarna zal ook de Zoon des mensen zich onderwerpen aan Hem die Hem alles onderworpen heeft, opdat God dan alles in allen zal zijn (1Kor. 15:25-28). Voor de aarde en de hemel die zijn weggevlucht voor het aangezicht van Hem die op de grote witte troon zat, is geen plaats meer (20:11), de eerste hemel en de eerste aarde zijn voorbijgegaan en zullen worden veranderd in een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Dit wil niet zeggen dat er een geheel nieuwe planeet verschijnt, het zal een verandering zijn zoals die van de lichamen van de gelovigen. Daar is ook sprake van een lichaam dat sterfelijk en vergankelijk is en dat zal worden veranderd in een onvergankelijk, onsterfelijk lichaam.

    Een tweede herschepping?

    Een andere mogelijkheid die zeker niet zonder meer terzijde mag worden geschoven, is een parallel met de catastrofe die zich schijnt te hebben voorgedaan tussen het eerste en tweede vers van Genesis 1. Als Jesaja verklaart dat God de aarde niet tot een “tohu”, tot een woestenij heeft geschapen (45:18) en als de Heer aan Job vraagt waar deze was toen Hij de aarde schiep, terwijl de morgensterren juichten en de zonen Gods jubelden, dan kan er toch moeilijk sprake zijn van een aarde die woest en ledig was. Er kan hier wel gesproken worden van “woest en ledig worden” als consequentie van de opstand van degene die door Christus de overste van deze wereld wordt genoemd (Joh. 12:31). Genesis 1 is dan niet het verhaal van de oorspronkelijke schepping van de aarde, maar van de vernieuwing ervan die zo ingrijpend is dat van een herschepping mag worden gesproken. In dat geval zou er na het Laatste Oordeel opnieuw sprake zijn van een catastrofe, een totale vernietiging met daarna een herschepping. In beide gevallen wil het feit dat de eerste hemel en de eerste aarde van Genesis zijn weggevlucht en voorbijgegaan dus niet zeggen dat zij niet meer bestaan. Er wordt hiermee bedoeld dat alles op de aarde en in de hemel wat uiterlijk en wat karakter betreft, zal veranderen, zodat alles de indruk geeft opnieuw geschapen, een nieuwe schepping te zijn, omdat de eerste dingen zijn voorbijgegaan (vs 4) en alle dingen nieuw worden gemaakt (vs 5).

    Dat de eerste hemel en de eerste aarde moeten voorbijgaan, ligt voor de hand. In de eerste hemel vond de val van Satan en zijn engelen plaats, daar ligt de oorsprong van de zonde, het aan God gelijk willen zijn. Op de eerste aarde veroorzaakte de zondeval van Adam, dat de zonde over de mens kon heersen en met haar het loon van de zonde, de dood. Nu de satan en de dood en het dodenrijk in de poel van vuur geworpen zijn, zijn oorzaak en gevolg verdwenen en staat niets de komst van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde langer in de weg. De getrouwe en waarachtige woorden van de Heer kunnen worden geschreven: Zie, Ik maak alle dingen nieuw (vs 5).

    De zee

    In de Bijbel zijn geen argumenten te vinden om aan te nemen dat de zee als woonplaats van de vissen, een deel van de aarde is waaraan een eind gemaakt moet worden. Nergens wordt in die negatieve zin over de zee gesproken, zelfs niet bij de doortocht door de Schelfzee. Het zou ook in strijd zijn met het (her)scheppingsverhaal, waar staat dat God de wateren liet samenstromen tot zeeën (Gen. 1:9). Daar wordt gezegd dat God zag dat dit goed was. Er zal dus met “en de zee was niet meer” iets anders moeten worden bedoeld dan de werkelijke zeeën en oceanen. Ook de enkelvoudsvorm “zee” en niet de meervoudsvorm “zeeën” wijst op het gebruik van een beeld, een type. Het laatste gedeelte van de Openbaring heeft duidelijk tot onderwerp de toekomstige heerlijkheid die de rechtvaardigen mogen ontvangen met als hoogtepunt de aanwezigheid van God. De aanwezigheid van God sluit elke vorm van onrecht uit. Er zal in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde geen sprake meer zijn van zonde, schuld en dood en evenmin van rouw, geklaag en moeite, alle tranen zullen worden afgewist (vs 4). De satan, het dodenrijk en de dood zijn in de poel des vuurs geworpen en wat zij hebben veroorzaakt, kan niet meer bestaan. Een van de belangrijkste dingen die door satan zijn veroorzaakt is vijandschap van de mens tegen God, hoofdzakelijk tot uitdrukking gebracht door de zee als beeld van een vijandige volkerenwereld. Het is deze zee, bestaande uit lafhartigen, ongelovigen, verfoeilijken, moordenaars, hoereerders, tovenaars, afgodendienaars en alle leugenaars (vs 8), die is verdwenen. Zij is in de poel die brandt van vuur en zwavel, de tweede dood, geworpen, hetzelfde lot als dat van satan, de dood en het dodenrijk. Dan is er geen vijandschap van de mens tegen God meer en is de tijd gekomen dat God onder de mensen kan zijn, omdat de mensen op de nieuwe aarde heilig en rechtvaardig zijn.

    De heilige stad

    Door de hele geschiedenis van de mens en van de volken lopen als een lijn de pogingen als God te zijn, het trachten op te klimmen naar de hemel. In de Griekse mythologie vinden we de Titanen en in de Bijbel wordt dit streven gesymboliseerd door de torenbouw van Babel (Gen. 11:1-9) en door het grote Babylon (Openb. 18). Het is een onmogelijk streven, want om God en mens bij elkaar te brengen is het noodzakelijk dat God vanuit de hemel afdaalt naar de aarde om er te wonen onder de mensen. Als God onder de mensen gaat wonen, is bereikt waar alles toe diende. De Bijbel vertelt het plan van God om een wereld die in verkeerde handen is gevallen, weer terug te krijgen. Het hoogtepunt van het verhaal valt samen met het eindpunt, het doel is bereikt en het verhaal van het boek Openbaring en daarmee dat van de Bijbel, eindigt met een beschrijving van de Woonplaats, de Heilige stad, het nieuwe Jeruzalem. Deze stad is niet door mensen of door Christus gebouwd, zij daalt neer uit de hemel, van God (vs 2). Abraham verwachtte deze stad met fundamenten waarvan God de ontwerper en bouwmeester is (Hebr. 11:10) en ook Ezechiël heeft in een visioen vanaf een hoge berg iets als een stad mogen zien, gebouwd op de zuidzijde van de berg (40:2). Later geeft hij de bijzonderheden (48:30-35), waaronder de naam die “de Heer is aldaar” zal zijn. Als hier wordt gezegd dat God onder de mensen zal gaan wonen en dat de eerste dingen, de dingen die hun oorsprong in Genesis hebben, voorbij zijn, dan is wel vermeld wat de kern van de gebeurtenissen is, maar de details ontbreken. Daarom krijgt Johannes de uitdrukkelijke opdracht alles op te schrijven, want alles wat hij ziet en hoort en verder zal zien en horen is waarachtig en getrouw. Wat Johannes dan het eerst te horen krijgt, is wat er gebeuren zal bij de wederkomst van Christus, een gebeurtenis die voor Johannes nog in de toekomst ligt als hij dit hoort, al heeft hij al mogen zien wat er zich dan zal afspelen. Christus zegt hem iets wat hem al eerder is gezegd, Christus is het begin van alle dingen en ook het eind. Hij is de alfa en de omega. Deze Christus die alles omsloten houdt en in wie alles omsloten is, belooft de dorstige water des levens uit de bron des levens en de overwinnaar het beërven van alle dingen, wat wil zeggen dat Hij voor hen een God zal zijn en dat zij zijn zonen zullen zijn. De bedrijvers van het kwaad echter zullen hun deel hebben in de poel van vuur, de tweede dood. Als gezegd wordt “Zij zijn geschied” dan heeft dat aan het einde van de genadeperiode dezelfde waarde als “Het is volbracht” aan het einde van de wetsperiode. Dan zijn de twee mogelijkheden van de eeuwige toestand bereikt, óf de eeuwige gelukzaligheid óf de eeuwige dood. Verder kan op de eeuwige toestand uiteraard niets nieuws meer volgen. Met Openb. 21:8 wordt het historisch-chronologisch gedeelte van het boek afgesloten.

    Het zevende en laatste tussengezicht

    Dit tussengezicht betreft het hemelse Jeruzalem als de bruid van het Lam. Het volgt op de beschrijving van de eeuwige toestand. Het kan dus geen vooruitblik zijn en evenmin een terugblik, het is een nadere beschrijving van het al in vs 2 aangekondigde nieuwe Jeruzalem. Een van de zeven engelen die de schalen van Gods gramschap hebben geleegd, brengt Johannes in de geest op een hoge berg en toont hem de heilige stad. Er wordt in vs 2 gezegd dat de stad getooid is als een bruid die voor haar man versierd is en uit vs 9, 10 zou opgemaakt kunnen worden dat de heilige stad Jeruzalem de bruid, de vrouw van het Lam is. Hiermee zou dan opnieuw de tegenstelling tussen Jeruzalem, de bruid en de stad van God en Babylon, de hoer en de stad van de mens, worden benadrukt. Dat een van de zeven engelen Johannes de beide steden in de geest toont, versterkt deze nadruk. Maar uit de drie genoemde verzen de conclusie trekken dat de bruid, de Gemeente, gelijk is aan de heilige stad, is niet juist. Het Lam als bruidegom en tempel zou zich dan in de stad, de bruid, bevinden en dat zou betekenen dat de vrouw meer is dan de man, een voor die tijd onmogelijke veronderstelling. Het ligt meer voor de hand dat de Gemeente als het Lichaam van Christus hier gelijkgesteld wordt met het Lam en samen met God en het Lam de functie van tempel vervult. In de brieven van Paulus komt de gemeente als tempel immers herhaalde malen voor (onder andere in 1 Kor. 3:16;2 Kor. 6:16) evenals in de Brief aan de Hebreeën en in de eerste brief van Petrus. Nu is er in het nieuwe Jeruzalem geen tempel, God heeft er echter wel zijn woning, zijn tent of tabernakel (vs 3). Ook de Gemeente heeft zijn tent in het nieuwe Jeruzalem, zij woont daar. De aanwezigheid van God maakt ook dat de zon en de maan voor de stad niet nodig zijn, haar lamp is het Lam en de heerlijkheid van God verlicht haar, want God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis (1 Joh. 1:5), dat is ook de reden dat er geen nacht zal zijn (vs 25). Uit de beschrijving die Johannes van de stad geeft, is het praktisch onmogelijk zich een voorstelling te maken hoe de stad er uit zal zien.

    Vooral het veelvuldig gebruik van “als” en “gelijk” geeft aan dat Johannes slechts ongeveer kan aanduiden hoe alles is. Dit is geen onvermogen van zijn kant, maar het gevolg van het feit dat er zoveel nieuwe dingen zijn gemaakt dat woorden hier tekortschieten. De afmetingen en de bouwstoffen hebben niets gemeen met die welke naar onze begrippen gebruikelijk zijn. De stad is een vierkant met een zijde van 12000 stadiën, dat is 2200 kilometer want 1 stadie is 185 meter. De muur is 144 el dik, dat is 65 meter, want 1 el is 45 centimeter en deze muur is van diamant. In de stad zelf blinkt alles van zuiver goud, maar het is doorzichtig als zuiver glas. De fundamenten zijn met edelstenen versierd en net als bij het borstschild van de hogepriester betreft het hier twaalf stenen. Op twee keer na zijn de stenen in beide gevallen gelijksoortig. Op de fundamenten staan de namen van de apostelen, want zij hebben samen met de profeten het fundament gelegd, de profeten voor de wederoprichting aller dingen, dat wil zeggen het alle dingen nieuw maken door de Heer (Hand. 3:21), de apostelen door het verkondigen van de waarheid dat het behoud in niemand anders kan worden gevonden dan in Jezus Christus (Matth. 16:16-18). Op dit fundament is in het Vrederijk pas het gebouw Israël opgericht waarvan de twaalf stammen ook de naam geven aan de poorten van het nieuwe Jeruzalem. Aan deze poorten staan engelen om de toegang tot de stad te bewaken. Paulus, de apostel die niet behoorde tot de twaalven, heeft een fundament gelegd van dezelfde strekking en daarop is de Gemeente gebouwd (1 Kor. 3:10). Waar het in dit laatste deel van de Openbaring om draait, is het feit dat Jeruzalem, de woon- en verblijfplaats van de Gemeente, als de hoofdstad van het duizendjarig vrederijk en tegelijkertijd als het nieuwe Jeruzalem op de nieuwe aarde wordt beschreven. In het eerste gedeelte van Openb. 22 wordt de beschrijving van de stad voortgezet, dit deel hoort nog bij Openb. 21. Er worden Johannes dan nog de rivier van het water des levens en het geboomte des levens getoond. De rivier ontspringt uit de troon van God en van het Lam en in de eeuwige toestand wordt dit water om niet gegeven aan de dorstige. De straat van vs 2 moet de hoofdstraat zijn, want ze loopt naar de troon en in het midden van de straat loopt dan de rivier. De bomen staan langs de rivier in de (hoofd)straat. De heiligen zullen in het vrederijk drinken uit de rivier van het water des levens en eten van de vruchten van de bomen des levens. De naties zullen ter genezing van de bladeren van de bomen mogen eten, maar niet van de vruchten. Het slotgedeelte over de stad wordt afgesloten met een samenvatting, vooral van de verzen 23 en 27 samen met 20:6.

    Vermenging van tijden en zaken

    Het is een typisch kenmerk van een tussengezicht dat iets wat nog moet komen al beknopt aangekondigd wordt, maar ook dat teruggegrepen wordt op iets wat eerder al besproken is en dat dan nogmaals aan de orde wordt gesteld. Dit heeft tot gevolg dat tijden soms door elkaar lopen. In het gedeelte 21:9-22:5 worden zaken genoemd die duidelijk tot het vrederijk behoren samen met dingen die met de eeuwige toestand te maken hebben. Zo wordt in de beschrijving van de eeuwige toestand (21:1-8) het Lam geen enkele keer genoemd, want de Zoon heeft zich dan al onderworpen aan de Vader en God is alles in allen. In het tussengezicht staat het Lam dat in het duizendjarig rijk de regering uitoefent, zeven keer vermeld. Verder wordt in vs 3 alleen gesproken van “de mensen” en “zijn volken”, terwijl in vs 12 nog sprake is van Israël en in vs 24 zelfs van “naties” en van “de koningen der aarde”, begrippen die in de eeuwige toestand niet meer zullen bestaan. Bovendien zegt Openb. 22:2 dat deze naties genezing nodig hebben, iets wat in de eeuwige toestand onmogelijk is, dan is er geen ziekte en pijn meer. Ook het feit dat er nog gruwel en leugen en andere onreinheden voorkomen en dat daarom de engelen de poorten van de stad moeten bewaken, verwijst naar het duizendjarig rijk en niet naar de eeuwige toestand. En als laatste punt kan worden genoemd het feit dat de zon en de maan in het duizendjarig rijk hun licht nog zullen moeten geven, maar dat in het nieuwe Jeruzalem van de eeuwigheid de zon en de maan niet meer nodig zijn (vs 23). In dit deel wordt het duidelijkst de vermenging van de beide fasen zichtbaar.

    Openbaring sluit Genesis af

    In het slotgedeelte is duidelijk te zien hoe de Openbaring als het laatste Bijbelboek afsluit wat in Genesis als het eerste Bijbelboek is begonnen. De inhoud van de Bijbel wordt zo als het ware in een tang gehouden. De volgende vergelijking van plaatsen in de boeken Genesis en Openbaring toont dit aan:

    • Gen. 1:1
      In den beginne schiep God de hemel en de aarde.
    • Openb. 21:1
      En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
    • Gen. 1:16
      En God maakte de beide grote lichten.
    • Openb. 21:23
      En de stad heeft de zon en de maan niet van node.
    • Gen. 1:5
      En God noemde de duisternis nacht.
    • Openb. 22:5
      En er zal geen nacht meer zijn.
    • Gen. 1:10
      En de samengevloeide wateren noemde God: zeeën.
    • Openb. 21:1
      En de zee was niet meer.
    • Gen. 2:10
      Er ontsprong in Eden een rivier van water des levens.
    • Openb. 22:1
      En hij toonde mij een rivier van water des levens.
    • Gen. 3:17
      De aardbodem is om uwentwil vervloekt.
    • Openb. 22:3
      En niets vervloekts zal er meer zijn.
    • Gen. 3:19
      Want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.
    • Openb. 21:4
      En de dood zal niet meer zijn.
    • Gen. 3:15
      En ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.
    • Openb. 20:10
      En de duivel die hen verleidde, werd geworpen in de poel van vuur en zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden.
    • Gen. 11:4
      Het ontstaan van Babel, de stad der mensen wordt getoond.
    • Openb. 18
      De ondergang van Babel wordt beschreven.

    Slotwoorden

    Openbaring 22:6-21 is het slot van het boek, want het openbaar worden van de profetie van “hetgeen weldra moet geschieden” is ten einde. In dit slotwoord volgt dan een drievoudig beroep op hen die deze woorden voorlezen en op hen die ze horen. Eerst betuigt met “deze woorden zijn getrouw en waarachtig” de engel die aan Johannes de stad en de rivier heeft getoond, de waarheid van alles wat hem geopenbaard is (vs 6, 7). Vervolgens wordt dit door Johannes bevestigd met de mededeling dat hij al deze dingen heeft gezien en gehoord (vs 8) en tenslotte zegt dan de Here Jezus dat Hijzelf van deze dingen heeft getuigd door zijn engel (vs 12-16). Dat Jezus via zijn engel heeft getuigd, blijkt ook uit de woorden:”Zie, Ik kom spoedig. Zalig hij die de woorden van de profetie van dit boek bewaart”. Dit zijn woorden van Jezus, maar als spreekbuis geeft de engel ze door. Het verband tussen de door de engel doorgegeven woorden van Jezus en de woorden die Hij zelf spreekt in vs 12 blijkt uit de gelijkluidendheid van “Zie, Ik kom spoedig”. Behalve de drievoudige bevestiging van de waarheid van het boek, bevat dit slotgedeelte ook a. opdrachten; b. beloften; c. waarschuwingen.

    ad. a. :

    Omdat de tijd nabij is, wordt opdracht gegeven de woorden van de profetie te bewaren en wordt er gezegd dat zij niet mogen worden verzegeld. In Dan. 12:4 wordt aan Daniël uitdrukkelijk de opdracht gegeven zijn woorden verborgen te houden en het boek tot de eindtijd te verzegelen. In de tijd van Daniël was die eindtijd nog lang niet aangebroken, hij leefde nog onder de bedeling van de wet. Voor hen die leven onder de bedeling van de genade is de eindtijd steeds nabij geweest, de Heer zegt tot viermaal toe dat Hij spoedig zal komen (3:11;22:7, 12, 20). De gelovigen van alle tijden moesten hun Heer blijven verwachten, omdat over hen het einde der eeuwen gekomen is (1 Kor. 10:11). Maar vooral voor de gelovigen van onze tijd geldt dat de Heer spoedig zal komen, want met uitzondering van de Opname van de Gemeente is alles wat aan de laatste week van Israël moet voorafgaan, vervuld. Daarom moeten de woorden van deze profetie voor een ieder toegankelijk blijven, dan geven ze aan de lezer en de hoorder de nodige kennis van de toekomst. Onder die kennis kan hij niet neutraal blijven, er zal een keuze moeten worden gemaakt. Kiest iemand voor de wereld dan zal zijn zonde naar het toppunt van de crisis groeien. Kiest iemand voor de Heer en het heil, dan zal hij worden geheiligd. Goed en kwaad zullen steeds verder uit elkaar groeien en de tegenstelling tussen die beide zal zo steeds duidelijker en feller worden (vs 10, 11). Maar niet alles wat Johannes gezien en gehoord heeft zal op schrift worden gesteld en zo ter kennis van de gelovigen worden gebracht. Er is en blijft de uitzondering van de donderslagen van Openb. 10:4.

    ad. b. :

    Er is de belofte dat de Heer spoedig zal komen en dat Hij de Gemeente als zijn loon bij zich heeft. Iedereen zal naar zijn werk worden vergolden (vs 12). Verder wordt de zaligheid beloofd aan een ieder die zijn gewaad gewassen heeft met het doel in te gaan door de poorten van de stad en recht te hebben op het geboomte des levens (vs. 14). Zij gaan door de poorten de stad binnen, buiten, in

    de poel van vuur, blijven zij die in 21:8 al eerder zijn genoemd. De lafhartigen, de ongelovigen en de verfoeilijken van 21:8 worden hier in 22:15 honden genoemd, de rest is gelijk. Opnieuw wordt zaligheid beloofd aan hem die de woorden van de profetie van dit boek bewaart (vs 7 en Openb. 1:3).

    ad. c. :

    De voornaamste waarschuwing houdt het verbod in om aan de woorden van dit boek iets af te doen of toe te voegen. De vreselijke straffen die de overtreders van dit verbod dreigen te zullen ontvangen, zijn om twee redenen verklaarbaar. Ten eerste door het feit dat God zelf een directe opdracht heeft gegeven om dit boek te schrijven en ten tweede door het feit dat wordt gezegd dat het zijn getrouwe en waarachtige woorden bevat. Deze twee redenen moeten genoeg zijn om aan te nemen dat het boek onfeilbaar is. Iets aan het boek veranderen geldt als niet erkennen van dit gegeven en maakt dat geen deel wordt verkregen aan de boom des levens en aan het nieuwe Jeruzalem. Overigens geldt deze waarschuwing voor alle woorden die vóór dit laatste boek van de Bijbel staan, zonder dat dit hier kan zijn bedoeld. De boeken die samen onze Bijbel vormen, waren in de tijd dat Johannes dit schrijft nog niet verzameld tot het geheel en in de volgorde zoals wij die nu kennen. Aangenomen mag worden dat ongelovigen weinig of geen nut zien in het woorden toevoegen aan of weglaten uit het boek Openbaring of de gehele Bijbel. Deze waarschuwing geldt dus uitsluitend gelovigen en Johannes veronderstelt hier dat er gelovigen zullen zijn, of mensen die voorgeven dat te zijn, die ter wille van de aanvaardbaarheid van de Openbaring of ter wille van een visie op de eindtijd, bereid zijn de waarheid van het boek geweld aan te doen door weglating of toevoeging van woorden. Of verandering van betekenis door belangrijke woorden en zinnen tot beeldspraak te herleiden en zo te ontkrachten, tot toevoeging of weglating moet worden gerekend is een zaak die ieder voor zich mag en moet uitmaken. In vs 17 staat een waarschuwing van heel andere aard. De Heilige Geest en de Gemeente verlangen naar de komst van de Heer en zeggen als een soort antwoord op zijn woorden “Zie Ik kom spoedig”: Kom ! Dat betreft dus de Gemeente als een geheel, maar iedere individuele gelovige wordt dan gewaarschuwd uit te zien naar de Wederkomst van Christus, dorst te hebben naar het water des levens en ook te zeggen: Kom ! In vs 6 wordt net als in Openb. 1:1 duidelijk aangegeven dat het boek uiteindelijk bestemd is voor de knechten van Jezus Christus. Ook het doel wordt nogmaals genoemd, het is geschreven om aan deze knechten te tonen wat weldra moet geschieden en de inhoud zal door een engel en door Johannes aan de knechten bekend worden gemaakt (1:1 en 22:6). Uit vs 16 blijkt duidelijk dat de Here, de God van de geesten der profeten, gelijk is aan Jezus. Jezus zegt daar dat Hij de engel heeft gezonden om dit alles te betuigen voor de engelen van de gemeenten ten behoeve van hun gemeenten. Jezus noemt zich hier de wortel Davids een benaming die door een van de oudsten aan het Lam werd gegeven bij het aanvaarden van de verzegelde boekrol. Met het geslacht van David wordt hier gewoon de zoon van David bedoeld. Dat het boek Openbaring een profetisch boek is, werd in 1:3 al gezegd, maar in verband met de context bijna terloops. In het slot van het boek wordt tot vier keer toe uitdrukkelijk op het duidelijk profetisch karakter van de openbaring gewezen (22:7, 10, 18, 19).

    Ook “de tijd is nabij”, “Ik ben de alfa en de omega” en “de eerste en de laatste” herinneren duidelijk aan Openb. 1:3, 8, 17. Het boek Openbaring is met “genade zij u en vrede” (1:4) begonnen als een brief, het eindigt met “De genade van de Here Jezus zij met allen” (22:21) ook als een brief.

  • Openbaring – Hoofdstuk 17

    Zesde tussengezicht: de valse en de ware bruid

    Dit is het voorlaatste tussengezicht. Het handelt over het oordeel dat over de goddeloosheid zal worden geveld. Babylon is hier het symbool van deze goddeloosheid. Het slot van het tussengezicht geeft als positieve tegenhanger een beeld van de bruiloft van het Lam.

    Hoofdstuk 17 handelt over het oordeel dat zal komen over het godsdienstig systeem ten tijde van het regime van het beest en de valse profeet. Het symbool van dit systeem is hier de vrouw, de hoer Babylon. Zij verleidt de volken tot ontucht en hoererij, bijbelse termen voor afgoderij. Hoofdstuk 18 handelt over het oordeel dat komt over het politieke systeem tijdens dat regime van het beest en de valse profeet. De stad Babylon is het symbool van dit systeem. Babylon is de hoofdstad van het rijk van het beest, zoals Jeruzalem de stad van de valse profeet is. De val van en het oordeel over Babylon als symbool van de macht die strijd voert tegen God en tegen Israël, werden reeds aangekondigd in Openb. 14:8 en 16:19 en dat Babylon al vanaf het begin wordt gezien als de macht van de mens zonder God, blijkt uit Gen. 11:1-9, want Babylon en Babel (= verwarring) zijn twee namen voor één en dezelfde stad. In de hoofdstukken 17 en 21 wordt de tegenstelling tussen de Gemeente als de reine en de grote hoer als de onreine vrouw nader uitgewerkt. Met de onreine vrouw wordt bedoeld de geestelijke boze macht die via het beest uit de zee en het beest uit het land uitgaat van de draak. In Openb. 17 wordt die geestelijke boze macht uitgebeeld door Babylon, de grote hoer. Daarmee wordt dan de grote stad Babylon bedoeld, waarover in Openb. 14:8 en 16:19 reeds werd gesproken en waarvan in Openb. 17 een nadere beschrijving wordt gegeven. Zij is de “bruid” van het beest. De reine vrouw is de Gemeente, de bruid van het Lam. In Openb. 19:7, 8 maakt zij zich voor de bruiloft gereed door zich te kleden in het fijne linnen van de rechtvaardige daden van de heiligen. Zij is Jeruzalem, de heilige stad die God uit de hemel zal laten neerdalen. De tegenstellingen en overeenkomsten tussen de twee vrouwen zijn zeer duidelijk. Zij worden hier in Openbaring uitgedrukt in:

    • 17:1
      Eén van de zeven engelen die de zeven schalen hadden, kwam en sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer, die zit aan vele wateren.
    • 21:9
      Er kwam één van de zeven engelen met de zeven schalen, die vol waren van de laatste zeven plagen en hij sprak met mij zeggende: Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams.
    • 17:3 en 5
      Hij voerde mij in de geest weg naar een woestijn. En ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest. Het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde. [Zie Jes. 21:1 voor de betekenis van woestijn.]
    • 21:10
      Hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God.

    Door het gebruik van dezelfde symboliek van “het tonen van een vrouw, een stad” wordt het contrast scherper. Tegenover het gruwelijke Babylon staat het heilige Jeruzalem, tegenover de hoer de bruid en tegenover de dorre woestijn de verheven berg. Weliswaar is de vrouw het symbool van het godsdienstig systeem van het regime van het beest, maar zij heeft eveneens politieke macht. Uit vs 2 blijkt dat de regeerders van de volken onder haar invloed staan en via hen ook hun onderdanen.

    De naam van de vrouw

    In vs 5 zit een probleem bij de woorden “een geheimenis”. Volgens de Engelse vertalingen en onze Statenvertaling heet de vrouw Mystery of Verborgenheid, zoals Juda Trouweloze en Israël Afkerigheid (Jer. 3:8). Zij gaan uit van het gebruik dat in Rome de hoeren een voorhoofdsband moesten dragen met daarop hun naam. En “Het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde” als naam is onzin. Dus heeft zij de naam Verborgenheid en is zij de moeder van de hoeren. Vele andere vertalingen, waaronder de NBG-vertaling, huldigen de opvatting dat in Openbaring vaak wordt vermeld dat iemand de naam van het beest of de naam van God op het voorhoofd geschreven heeft en hier is sprake van het tonen van de eigen naam. De naam “Het grote Babylon” moet dan niet letterlijk worden opgevat alsof het letterlijke Babylon bedoeld wordt, maar als een verwijzing naar de ware identiteit van de vrouw. Als zodanig is de naam een verborgenheid en is het enigszins te vergelijken met Sodom en Egypte in Openb. 11:8. In dit beeld wordt aan Johannes het geheimenis geopenbaard dat voor de wereld nog een verborgenheid is. Het wezenlijke van de vrouw is, dat zij als moeder van de hoeren en van de gruwelen de oorsprong van alle vormen van afgoderij is. Gruwel heeft als bijbetekenis ook afgodsbeeld, in Matth. 24:15 noemt Jezus het afgodsbeeld de “gruwel der verwoesting”

    Uitleg aan Johannes

    Johannes is verbaasd als hij dit ziet en na alles wat hij hiervoor heeft gezien is er maar één ding dat hem nog zou kunnen verbazen en dat is de positie van de vrouw. Niet het beest uit de zee is hier de figuur die de leiding heeft, maar de vrouw heeft de touwtjes in handen. Zij berijdt en ment het beest. Het is de engel die, nadat hij de verbazing van Johannes heeft gezien, hem het geheimenis van de vrouw en van het beest gaat uitleggen. Uit de opmerking aan het begin van vs 9 dat het in dit geval aankomt op scherpzinnigheid, wijsheid en inzicht om de verklaring van de engel te begrijpen, komt duidelijk naar voren dat er geen eenvoudige uitleg gaat volgen. Van het beest wordt tot tweemaal toe gezegd dat het er was, er niet is, maar er wel weer zal zijn en dat dit voor de ongelovige mensen iets verbazingwekkends zal zijn. In de tijd van de grote verdrukking, als het beest uit de volkerenwereld zal zijn opgekomen en de wereld regeren zal, zullen er steeds weer gelovigen zijn, een schare die niemand tellen kan uit de heidenen alleen al. Deze gelovigen zullen zich niet verbazen omdat hun geloof hen kennelijk de scherpzinnigheid, de wijsheid en het inzicht zal geven die nodig zijn om te begrijpen wat dit alles te betekenen heeft.

    Uitleg via profetieën van Daniël

    Om de uitleg van de engel te begrijpen is het nodig de profetieën van Daniël naast dit gedeelte van de Openbaring te leggen. In Dan. 2:31-45 wordt door Daniël uitleg gegeven aan een droom van koning Nebukadnessar. In de droom wordt een beeld getoond met een hoofd van goud, borst en armen van zilver, buik en lendenen van koper, benen van ijzer en voeten deels van ijzer, deels van leem. Met deze lichaamsdelen worden koninkrijken of beschavingen bedoeld die elkaar zullen opvolgen in de tijd en aan het einde vernietigd zullen worden door een koninkrijk dat eeuwig zal bestaan. De bedoelde beschavingen zijn dan achtereenvolgens de Babylonische, die van de Meden en Perzen, de Macedonische of Griekse en de Romeinse. Deze culturen bestaan door en in elkaar en er zal uit het Romeinse rijk een ander rijk komen dat een samenhang zal vertonen van ijzer met leem, dat wil zeggen twee niet te vermengen stoffen. Er zullen steeds pogingen worden ondernomen de verschillende delen tot een samenhangend geheel te maken, iets wat echter niet zal lukken. De pogingen zullen worden voortgezet tot aan de komst van het koninkrijk van God en in de laatste fase zal er een federatie ontstaan van tien staten, de tien tenen van het beeld. Het is mogelijk dat hier met het ijzer de cultuur van het rijk van het beest uit de zee wordt bedoeld en met leem de cultuur van Israël, het land van de valse profeet. In Dan. 7:1-28 wordt een droom van Daniël weergegeven, waarin hij uit de zee vier dieren ziet opstijgen. Daniël ziet dus uit de volkerenwereld vier grote rijken opkomen. Het eerste is een leeuw met adelaarsvleugels waarmee het Babylonische rijk wordt bedoeld. Het tweede is het rijk van de Meden en de Perzen, voorgesteld door een beer die drie ribben tussen zijn tanden heeft. Hiermee zal worden bedoeld dat de drie voorgaande rijken door dit rijk als het ware zijn opgevreten. De rijken die voorafgingen aan het Medo-Perzische rijk zijn Egypte, Assyrië en Babylon. Het derde dier lijkt op een panter met vier vleugels van een vogel en met vier koppen. Dit is het Griekse rijk van Alexander de Grote die na zijn dood werd opgevolgd door zijn vier generaals die zijn rijk onder elkaar hebben verdeeld. Het vierde dier heeft geen naam omdat er geen naam voor is, het zou het beste een draak genoemd kunnen worden. Met dit monster wordt het Romeinse rijk bedoeld. Daniël ziet dan dat het tien horens heeft en van die horens worden er drie uitgerukt om plaats te maken voor een andere kleine horen die er later groter uitziet dan de anderen. Volgens Dan. 7:24, 25 zullen uit het laatste rijk tien koningen opstaan en na hen zal een ander opstaan die van de vorige verschillen zal en drie van de koningen ten val brengen zal.

    Gedurende de laatste helft van de grote verdrukking zal hij heerschappij voeren over de andere koningen tot aan zijn ondergang. Hij is het beest over wie wordt gesproken in Openb. 17:8. In Dan. 8:8 wordt gezegd dat de geitebok Alexander de Grote, de koning van Griekenland is, die wordt opgevolgd door vier generaals en dat uit het gebied van één van deze opvolgers de kleine hoorn van Dan. 7 zal voortkomen. Deze zal zeer groot worden tegen het zuiden, het oosten en het westen, dat is het Sieraadland. De kleine hoorn komt dus uit het noordelijk gedeelte van het rijk van Alexander de Grote en dat is Griekenland. Ook in dit gedeelte van het boek Daniël staan aanwijzingen die wijzen op de laatste helft van de Grote Verdrukking (vs 11).

    De zeven koppen en de tien horens

    Het beest dat Johannes ziet, behoort tot de Griekse cultuur die er was vóór de Romeinse, die er niet is ten tijde dat Johannes de Openbaring schrijft en die in de laatste jaarweek van Israël zal opkomen uit de afgrond, dus met steun van de draak, de engel van de afgrond (9:11). Aan het eind van de week zal hij met zijn medestanders worden verslagen en zal hij ten verderve varen. De verbazing van hen die op de aarde wonen zal veroorzaakt worden door het feit dat de kleine horen die niet eens tot de tien behoort, zo’n machtige positie gaat innemen en zo groot geworden is. De zeven koppen van vs 9 zijn zeven bergen. Hieruit hebben velen geconcludeerd dat het hier gaat over Rome, dat op zeven heuvels gebouwd is. De term bergen voor de kleine heuvels van Rome is echter erg overdreven en dat mag niet worden verwacht van de Israëliet Johannes, als hij spreekt over Rome. Omdat hier wordt gezegd dat het ook zeven koningen zijn, ligt het meer voor de hand bij bergen te denken aan koningen, aan hooggeplaatsten. Hier zou dan worden bedoeld dat de vrouw zit op het beest dat zeven koppen heeft, die zeven koningen moeten voorstellen. Van deze koningen zijn er vijf gevallen, Egypte, Assyrië, Babylon, Perzië en Griekenland. Eén is er nog, Rome, en de tien koningen die uit de Romeinse invloedssfeer zullen voortkomen zijn nog niet gekomen en als ze er zijn dan is het maar voor een korte tijd, want volgens vs 12 ontvangen zij één uur macht als koningen, samen met het beest aan wie zij hun macht en kracht geven om samen met hem te strijden tegen het Lam. Van de tien horens zullen drie verdwijnen en na de zeven komt als laatste de kleine horen die later zo groot wordt, als achtste. Dat deze achtste was en niet is, is hiervoor reeds uiteengezet en ook dat hij in het verderf zal worden gestort door zijn strijd tegen het Lam en zijn leger, dat is de Gemeente. Deze Gemeente bestaat uit de gelovigen die door het Lam geroepen zijn en uitverkoren. Na de strijd zal de Gemeente zich gereed gaan maken om als bruid te verschijnen op de bruiloft van het Lam.

    Het geheimenis van de vrouw

    In vs 7 heeft de engel gezegd dat hij Johannes het geheimenis van de vrouw zou zeggen en dat van het beest. Tot nu toe is het geheimenis van het beest en van zijn zeven koppen en zijn tien horens verklaard. Pas in vs 15 komt de verklaring van het geheimenis van de vrouw. De vrouw zit aan (vs 1) of op (vs 15) vele wateren en die wateren zijn naties, meniten, volken en talen. Dit wil zeggen dat het godsdienstig stelsel waarvan de vrouw het symbool is, grote invloed heeft in de hele wereld. Maar de macht die de vrouw heeft, is voor het beest en de tien koningen aanleiding om tegen haar op te treden en haar de macht te ontnemen. Ook in de laatste week gaan staatkundige belangen nog steeds boven de godsdienstigheid, hoe vals die religie ook mag zijn. De vrouw wordt berooid en naakt gemaakt, haar vlees wordt gegeten en zij wordt met vuur verbrand. Deze beeldspraak moet wel betekenen dat de koningen het religieuze systeem uitbannen en dat alle bezittingen die aan het godsdienstig stelsel toebehoren verbeurd worden verklaard. De gedachte aan de vrouw blijft echter bestaan, want voor de mensen die hun religieus gevoel ergens kwijt moeten, is toch de vrouw de stad en de stad de vrouw. Zie ook Openb. 18:16. Met het verdwijnen van de vrouw is een bepaald facet van de macht van het Babylon verdwenen, maar niet de werkelijke macht, die blijft in handen van het beest in Babylon. Dat ook het politieke systeem dat tijdens het regime van het beest en de valse profeet heerst, zal worden vernietigd, blijkt uit Openb. 18. Beide stelsels moeten als steunpilaren van de macht van Babylon worden vernietigd, dan is in dit tussengezicht getoond wat de werkelijkheid van Openb. 16:17-21 reeds heeft laten zien.

    Het ideaal van Nimrod en Babylon

    Babylon is meer dan een godsdienstig stelsel, het is daarnaast, zelfs eerder nog daarboven, het symbool van het op economisch en op politiek gebied streven naar het ideaal van het Babel van Nimrod (Gen. 10:8-10). Het is het ideaal van de samenbundeling van alle menselijke krachten, om aan de mensen de grootheid en de macht van het systeem te tonen. Zolang de godsdienst kon dienen tot verwezenlijking van dit ideaal, werd zij getolereerd. Maar als het doel bereikt is, ontdoet het systeem zich van zijn religieuze versierselen en toont het zijn ware goddeloze aard. Vandaar dat er nu, nadat het oordeel over het religieuze systeem ten tijde van het regime van het beest en de valse profeet is uitgevoerd, ook een oordeel over het politieke systeem ten tijde van dat regime zal moeten komen. Als hoofdstad van het rijk van het beest moet de stad Babylon worden gezien als het symbool van dit politieke systeem, zoals ook de hoer Babylon het symbool is van het godsdienstig systeem. Tussen het oordeel over het godsdienstige en het oordeel over het politieke systeem zijn duidelijke verschillen op te merken. Zo zal de voltrekking van het oordeel over het godsdienstig stelsel door de tien koningen, dus door mensen worden uitgevoerd, maar het oordeel over het politieke systeem, als demonstratie van de menselijke grootheid, zal zonder tussenkomst van mensen worden voltrokken. Het oordeel over het politieke systeem zal echter pas ten uitvoer worden gebracht als de laatste gelovigen de gelegenheid hebben gehad Babylon te verlaten. Zij worden door een stem uit de hemel opgeroepen de stad te verlaten, voordat door vuur uit de hemel het oordeel over Babylon wordt voltrokken. Verder valt op dat in Openb. 18 het beest en zijn koningen niet meer worden genoemd en dat naar de positie van Babylon als vrouw en hoer slechts eenmaal door een terugblik wordt verwezen (vs 3). Hiermee zal wel worden bedoeld dat er geen verband bestaat tussen het godsdienstig systeem en het oordeel over het politieke systeem en dat omgekeerd het oordeel over het godsdienstig systeem geen verband houdt met het politieke systeem. De beide systemen en de oordelen erover staan geheel los van elkaar, omdat hun methoden en hun doelstellingen verschillend zijn. Zijdelings blijkt dit uit de houding van de koningen: de vrouw haten zij, maar zij beklagen de stad. Het blijkt tevens uit het woord “hierna (eigenlijk: na deze dingen)”, waarmee Openb. 18 begint. Dit kondigt in de Openbaring steeds een nieuw gedeelte aan.

    De andere engel

    Uit de beschrijving van de “andere engel” is duidelijk op te maken dat met deze engel een verschijningsvorm van Christus wordt bedoeld. Hier treedt Hij op als rechter, zoals Hij al eerder als hogepriester (8:3) en als koning (10:1) werd getoond. Christus als rechter verkondigt hier het eindoordeel (vs 2) en hoewel met “Gevallen, gevallen” de indruk wordt gewekt dat de val van Babylon al een feit geworden is en er zelfs verwarring met de val van de hoer Babylon mogelijk is, blijkt uit het vervolg dat wat door Christus als een voldongen feit wordt aangekondigd, nog staat te gebeuren. In 18:2 is sprake van een uitbreiding van wat in 14:8 wordt gezegd en ook daar wordt Babylon reeds als gevallen beschouwd, iets wat aangeeft dat de oordelen over het godsdienstige en over het politieke systeem moeten worden gerekend tot de “tussengezichten”. Dat we hier te maken hebben met een “tussengezicht”, is ook de reden dat Babylon hier woonplaats van duivelen en schuilplaats van alles wat met het kwaad te maken heeft, wordt genoemd, terwijl toch pas later, in vs 4, wordt gesproken van het uitgaan van “mijn volk”, waarmee kennelijk de laatste nog levende gelovigen worden bedoeld. Deze behoren niet bij duivelen of bij alles wat met het kwaad te maken heeft. Zij gaan dus eerst uit en pas daarna valt Babylon en wordt een woon- en schuilplaats van het kwaad. De oproep die hier aan “mijn volk” wordt gericht, is in de Openbaring de laatste en daarmee in de hele Bijbel. Zij die op het allerlaatste moment uit Babylon vluchten, zijn de laatsten die tot de schare die niemand tellen kan, zullen behoren.

    Profetieën over Babylon

    Wat hier in vs 2 over de stad Babylon wordt gezegd, is terug te vinden in de profetieën van Jesaja en Jeremia (Jes. 13, 14 en Jer. 50, 51). Die profetieën vertonen op hun beurt duidelijk verwantschap met de profetie die Ezechiël uitspreekt over Tyrus (Ezech. 26, 27 en 28). Het is opmerkelijk dat zowel in de profetie van Jesaja als in de profetie van Ezechiël gesproken wordt van de gevallen morgenster, die gevallen is daar hij als God wilde zijn. De zonde van de afgoderij is van gelijke aard als het gelijk willen zijn aan God of meer dan Hem willen zijn (Jes. 14:12-15;Ezech. 28:12-17). Babylon heeft de politieke en economische machten van de aarde verleid tot afgoderij, daarom zal het ten aanschouwen van deze aardse machten verwoest worden en zal het als woonplaats van de Boze en schuilplaats van het kwaad gelijkgesteld worden met de hel, de poel van vuur (vs 3). Na de oproep om uit de stad te gaan (vs 4) en na de reden waarom er plagen zullen worden gezonden (vs 5), volgt namens de Heer de opdracht de kwade werken van Babylon dubbel aan haar te vergelden (vs 6, 7a). In vs 7b, 8 overdenkt de engel die het gericht moet uitvoeren wat de redenen zijn voor deze zware straf. Dit blijken dan de verheerlijking van zichzelf te zijn en het trachten zich een naam op aarde te maken en daarin anderen mee te sleuren (vs 7b). De overwegingen van Babylon die hier worden genoemd, doen weer denken aan die van de morgenster in de genoemde hoofdstukken van Jesaja en Ezechiël. Wat in de werkelijke volgorde bij de zevende schaal in Openb. 16:19 al over Babylon is gezegd, wordt hier uitgebreider beschreven. De ondergang van de stad Babylon zal zich plotseling voltrekken, als in één dag (vs 8), als in één uur (vs 10, 16, 19). De profeet Jesaja heeft deze ondergang reeds voorzegd (Jes. 47). Het oordeel over de hoer door middel van de tien koningen verloopt stapsgewijs door haar haten, haar eenzaam en naakt maken, haar vlees eten, haar verbranden met vuur. Maar het oordeel van God wordt in één keer voltrokken, net als de zeven schalen die heel snel na elkaar uitgegoten worden.

    Gevolgen van het oordeel

    Met de vernietiging van Babylon wordt het hart uit de wereldpolitiek en de wereldeconomie weggerukt en daarom staan de koningen, kooplieden en zeelui als vertegenwoordigers van staatkunde, handel en transport vanuit de verte te kijken en te klagen over het lot van Babylon en de rijkdom die daar verloren gaat. Vanuit de verte, want zij hebben wel geprofiteerd en de zoete vruchten van het systeem genoten, maar ze zijn bang dat ze door te dichtbij komen de bittere vruchten moeten plukken van het deel krijgen aan het lot van Babylon en ze willen niet te zeer betrokken raken. Vooral uit het klagen van de kooplieden dat er nu niemand meer is die van hen koopt, blijkt de afhankelijkheid van het economische systeem ten tijde van het regime van het beest (vs 9-19). De opsomming van vs 12 en 13 laat duidelijk zien dat ten tijde van dit bewind werkelijk alles te koop is, van edele metalen tot slaven. Maar door het eindoordeel over Babylon doet God recht aan de heiligen, de apostelen en de nieuwtestamentische profeten die als martelaren zijn omgekomen zowel onder het regime van het beest als onder dat van de valse profeet. Zij worden opgeroepen om vrolijk te zijn en om zich te verheugen over de val van Babylon. De laatste verzen geven dan een beeld van het definitieve einde. Een sterke engel werpt een molensteen in de zee en zegt dat Babylon ook zo met geweld zal worden neergeworpen en nooit meer gevonden zal worden. Het beeld van de molensteen verwijst naar Jer. 51:61-64 waar wordt vermeld dat Babel met een steen verzwaard in de Eufraat zal zinken net als het boek Jeremia nadat het door Seraja is uitgelezen. Dat Babylon nooit meer gevonden zal worden werd in vs 14 al gezegd en dit wordt in het slotgedeelte nog zesmaal met variaties herhaald. Nooit zullen de geluiden van kunst, nijverheid en vreugde meer in Babylon gehoord worden, er zal niets dan duisternis overblijven (vs 21-24). Na het voltrekken van de in Openb. 17 en 18 genoemde oordelen staat niets meer de komst van de bruidegom in de weg en de bruiloft van het Lam kan beginnen.

    Loof de Heer

    De oproep zich te verheugen over de val van Babylon (18:20) leidt tot vreugdekreten in de hemel. Dit gedeelte begint met “hierna” en net als op andere plaatsen het geval is, leidt het gebruik van dit woord een nieuwe episode in. Hoewel er aansluiting is met het voorgaande, zijn de ellende en de somberheid van de vernietiging van Babylon voorbijgegaan en zijn er nieuwe mogelijkheden, is er weer plaats voor vreugde en lofprijzing. Een grote schare prijst God die zijn macht heeft getoond door over de afgoderij van Babylon zijn rechtvaardig oordeel uit te spreken en door het voltrekken van dit oordeel hun gedode broeders te wreken. De vierentwintig oudsten en de vier levende wezens sluiten zich bij de lofprijzing aan met “Amen, halleluja”. Halleluja [= hallel (lof) + oe (geb. wijs) + jah (de verkorte vorm van jahwe)] betekent: Loof de Heer en het is hier de eerste keer dat het in het Nieuwe Testament voorkomt. Trouwens in het Oude Testament komt het alleen in de Psalmen voor en we kunnen daarom met recht zeggen dat het hier een niet vaak gebruikte lofprijzing betreft. De schare, de oudsten en de vier levende wezens loven hier de Heer met de grootst mogelijke eerbied. In de lofprijzing komt ook het antwoord naar voren op de bede van de zielen onder het altaar (6:10), hun bloed is gewroken, het is van haar hand geëist. In vs 5 worden allen nogmaals opgeroepen de Heer te loven en zij beantwoorden die oproep met de lofprijzing van de verzen 6-8.

    Het werk van de rechtbank is gereed

    Na de vernietiging van de hoer en van de stad Babylon als symbolen van het godsdienstig en het politiek systeem van de valse profeet en het beest, is er alle reden voor vreugde en lofprijzing, temeer daar nu het einde nadert en de tijd is aangebroken voor de bruiloft van het Lam. Het is duidelijk dat zolang de oordelen over het politieke en over het godsdienstige Babylon niet waren voltrokken, deze bruiloft niet kon plaatsvinden. Pas daarna komen aangenamer zaken aan de orde. Eerst wordt het gejubel over dit oordeel gehoord (19:1-5), dan komt de vermelding van de aanvaarding van het koningschap en daarna volgt de aankondiging van de bruiloft, maar ook niet meer dan dat. De bruiloft van het Lam wordt niet uitvoerig beschreven, het doel van de Openbaring is nu eenmaal niet het beschrijven van dit soort gebeurtenissen, maar het zich bezighouden met de rechtvaardige wegen van God, met de oprichting van het Koninkrijk en met het einde van alle dingen, als God alles in allen zal zijn. De oordelen die nu ten einde zijn, hadden een verschillend karakter.

    Eerst waren er die van de zegels, dit waren de meer verborgen oordelen die ook toegeschreven hadden kunnen worden aan menselijk wanbeleid. De oordelen die volgden met de bazuinen waren oordelen die de mensen tot bekering opriepen en de derde groep waren de oordelen van de schalen en die hadden te maken met de uitoefening van Gods wraak. Uit Openb. 4 weten we dat de oordelen te maken hadden met de belangrijkste zitting van een hemelse rechtbank. Deze heeft het vonnis geveld en toezicht op de uitvoering ervan gehouden, dus op het voltrekken van de oordelen. Nu de oordelen zijn voltrokken is de zitting van de rechtbank voorbij, de vierentwintig oudsten kunnen hun rechterlijke functie neerleggen, want zij zijn als leden van de rechtbank van hun taak ontheven. Vanaf het moment van het einde van de oordelen worden de vierentwintig oudsten dan ook niet meer genoemd. Eerder is gezegd dat zij symbolisch de opgestane en verheerlijkte gelovigen van het Oude Testament en die van de Gemeente voorstellen en deze twee groepen komen in het volgende deel gesplitst naar voren op het feest der feesten.

    De bruiloft van het Lam

    Een bruiloft wordt gehouden ter ere van de echtvereniging van een man en een vrouw, de bruidegom en de bruid, hier ook het hemelse en het aardse. Over de bruiloft van het Lam wordt verder niets verteld, alleen is er een korte beschrijving van het toilet van de bruid en er is sprake van een bruiloftsmaal en van genodigden daartoe. Het huwelijksceremoniëel bestond in het oude Israël uit drie gedeelten:

    1. Het opmaken van het huwelijkscontract. Man en vrouw gelden dan al als echtgenoten, maar zij wonen nog niet samen onder één dak (zie Matth. 1:20). Dit is sinds de Pinksterdag de positie van de Gemeente, zij is met Christus “verloofd” (2 Kor. 11:2), maar geldt nu reeds als zijn vrouw (Ef. 5:23-32);
    2. Na enkele jaren vindt dan de eigenlijke bruiloft plaats. De bruidegom haalt, vergezeld van zijn vrienden de bruidsjonkers, de bruid op van haar huis en brengt haar naar zijn eigen woning. Dat is wat er gebeurt als Christus zijn Gemeente van de aarde wegneemt (1 Tess. 4:13-18) en binnenvoert in het Vaderhuis (Joh. 14:1-3);
    3. In de woning van het jonge paar vindt het bruiloftsmaal plaats, waarvoor in de regel vele gasten worden uitgenodigd (Matth. 22:1-14;Luk. 14:8 en Joh. 2:1-11). In een oosterse bruiloft speelt het bruiloftsmaal een centrale rol, het onderstreept het publieke en het sociale karakter van een bruiloft (Gen. 29:22 en Richt. 14:10, 17).

    In vs 9 krijgt Johannes uitdrukkelijk de opdracht te schrijven dat zij die op het bruiloftsmaal van het Lam zijn genodigd, zalig zijn. Het moeten dus gelovige genodigden zijn, want alleen gelovigen worden in de Bijbel zaliggesproken. De Gemeente kan hier niet worden bedoeld, zij is de bruid en die wordt niet op de eigen bruiloft genodigd, maar nodigt zelf. Het kunnen ook niet de gelovigen zijn die de marteldood zijn gestorven tijdens de Grote Verdrukking, want die zijn nog steeds zielen, zij hebben nog geen verheerlijkt lichaam ontvangen. Het zijn ook geen op de aarde levende gelovigen, want het bruiloftsmaal is in de hemel en daar kunnen zij niet aanwezig zijn. Het moeten gelovigen zijn die zich in de hemel bevinden, die niet tot de Gemeente behoren, maar die wel verheerlijkt zijn. Dat kunnen dus alleen de opgestane en verheerlijkte gelovigen uit het Oude Testament zijn, die samen met de Gemeente de oudsten voor de troon vormden. Een andere aanwijzing is in dit verband te vinden in de woorden van Johannes de Doper (Joh. 3:29) die zichzelf “de vriend van de bruidegom” noemt. De bruidegom (Jezus) heeft de bruid (Gemeente) en de vriend van de bruidegom (Johannes) verheugt zich hierover. Jezus zegt in Matth. 11:11 dat Johannes de Doper de grootste is “onder hen die uit vrouwen geboren zijn”. Dat betekent dat hij in de oude bedeling de grootste van allemaal is, maar dat wat de nieuwe bedeling betreft hij minder is dan de minste in het koninkrijk van God. Johannes heeft geen deel aan de nieuwe bedeling en is daarom als oudtestamentische gelovige geplaatst beneden de gelovigen van de Gemeente, de kleinste uit de nieuwe is groter dan de grootste uit de oude bedeling. Maar op de bruiloft van het Lam is Johannes de Doper een van de eregasten.

    Niet Israël maar de Gemeente is de bruid

    De opvatting dat Christus en zijn Gemeente de bruidegom zijn en Israël de bruid, kan niet juist zijn. Israël, of beter nog Jeruzalem, zal volgens de oudtestamentische profeten de aardse vrouw van de Messias zijn. Zij was in het Oude Testament met de Heer verbonden en zij zal dat aan het einde der tijden ook weer zijn en dan als bruid (Jes. 54:4-8;62:1-5; Hos. 2:19). Maar dit zal een huwelijk zijn dat op aarde gesloten zal worden, terwijl de gemeente de vrouw van het Lam zal worden door een huwelijk dat in de hemel zal worden gesloten (Ef. 5:23-32 en 2 Kor. 11:2). Vanaf Openb. 4 bevindt de gemeente zich in de hemel (24 oudsten), pas in 19:14 gaat zij naar de aarde om samen met Christus oorlog te gaan voeren tegen het beest en tegen de koningen en hun legerscharen. De Gemeente is de bruid van Christus en de Gemeente is ook het Lichaam van Christus en is dus Christus. Dit zijn verschillende kanten van de Gemeente. Als Israël de bruid wordt van de Messias, dan wordt Israël ook de bruid van de Gemeente. Dan zullen zo de Gemeente en Israël tot één vlees zijn zoals God het heeft gewild in Gen. 2:24.

    Het bruidskleed

    De bruid heeft zich gereedgemaakt door het aantrekken van het haar gegeven bruiloftskleed dat is gemaakt van de rechtvaardige daden der heiligen. God zal openbaren welke daden van de heiligen rechtvaardig en welke onrechtvaardig geweest zijn. Bij dit alles mag niet uit het oog verloren worden dat er staat “Haar is gegeven” (vs 8). Het bruidskleed dat bestaat uit de rechtvaardige daden van de heiligen, is te danken aan de genade die God deze heiligen heeft bewezen. Er is geen heilige die kan beweren dat hij uit eigen kracht een rechtvaardige daad gedaan heeft waarvoor God hem dan dank verschuldigd zou zijn. Elke rechtvaardige daad is slechts mogelijk door de hulp van Christus, daarom is het haar “gegeven”.

    Het oordeel voor de rechterstoel

    Voordat er nu sprake kan zijn van de bruiloft van het Lam, moet het openbaar worden voor de rechterstoel van Christus, waarvan Rom. 14:10 en 2 Kor. 5:10 spreken, hebben plaatsgevonden. Dit voor de rechterstoel van Christus verschijnen heeft niets te maken met het eeuwig oordeel, het dient om ons in overeenstemming te brengen met Gods beoordeling, zodat wij onszelf leren beoordelen in overeenstemming met zijn gedachten. Wij zullen dan van aangezicht tot aangezicht zien en zullen onszelf ten volle kennen, zoals wij ook zelf gekend zijn (1 Kor. 13:12). Dan pas zullen we beseffen hoeveel zonden ons zijn vergeven en dan pas zullen wij begrijpen hoe groot Gods genade over ons is geweest en wij zullen Hem des te meer liefhebben. In 1 Kor. 3:15 wordt gesproken over iemand van wie het werk in de beoordeling geen stand houdt, al zijn daden zullen in het vuur van de beoordeling verbranden. Hij houdt niets over wat waarde genoeg heeft om deel te kunnen uitmaken van het bruidskleed dat gemaakt is van de rechtvaardige daden der heiligen. Hij zal zelf echter wel degelijk behouden worden, maar “als door vuur heen”.

    De aanvaarding van het Koningschap

    Voordat in 19:7 over de bruiloft wordt gesproken, wordt voor de vierde keer gezegd dat God het koningschap over de wereld aanvaard heeft. In 11:15 staat dat het koningschap gekomen isaan onze Heer en aan zijn Gezalfde en in 11:17 dat Hij die is en die was het koningschap heeft aanvaard.

    Daarna in 12:10 dat het heil, de kracht en het koningschap van onze God en de macht van zijn Gezalfde is verschenen. Tenslotte staat hier in 19:6 dat de Heer, onze God, de Almachtige het koningschap heeft aanvaard. Dit alles lijkt verwarrender dan het is, het wil zeggen dat God in zijn Christus, zijn Gezalfde, het koningschap heeft aanvaard. Het is zijn koningschap over zijn koninkrijk, de schepping en zijn Christus zal namens Hem dit koningschap aanvaarden en uitoefenen. Maar later zal de Zoon Christus deze macht overdragen aan God de Vader, die dan zijn zal: alles in allen (1 Kor. 15:28). Het is gebleken dat het verbond tussen het beest en de valse profeet op een mislukking is uitgelopen en het tussengezicht eindigt daarom met de gelukte verbintenis tussen het Lam Christus als de bruidegom en de Gemeente als de bruid. Na het sluiten van deze verbintenis wordt in 19:11-16 weer de werkelijkheid getoond van het Lam, Christus, dat met zijn Gemeente als leger ten strijde trekt tegen Satan en zijn helpers. De aankondiging van de koningschapsaanvaarding en van de bruiloft van het Lam gebeurt met het geluid als van een stem van een grote schare. Dit is dezelfde stem als de luide stem van een grote schare in de hemel die over het oordeel over Babylon tweemaal de lof zingt met een Halleluja. Het is ook de stem van de grote schare die niemand tellen kan en er wordt hiermee dus gezegd dat alle gelovigen in de hemel en op de aarde, met uitzondering van de gelovigen van de gemeente, hier hun vreugde uiten door hun stem te laten horen. De aankondiging gebeurt ook met het geluid als van een stem van vele wateren en met het geluid als van een stem van zware donderslagen. Dit zijn beide stemmen die in het voorgaande deel van de Openbaring te maken hadden met de Christus in andere verschijningsvormen dan die als het Lam. Zo is de stem van vele wateren de stem van de verheerlijkte Christus (1:15) en doet de stem als van zware donderslagen denken aan de bliksemstralen, stemmen en donderslagen die uitgaan van de troon waarop Christus gezeten is als de Messias van de wederkomst (4:5) en verder aan de donderslagen die Hij als hogepriester op de aarde werpt (8:5) en aan de zeven donderslagen die spreken als Christus als koning spreekt over de voleindiging van het geheimenis van God (10:3-7).

    Het getuigenis van Jezus

    De absolute zekerheid van het gesprokene geeft Johannes weer in vs 9b: “En hij zeide tot mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God”. Dat de bruidegom, het Lam Gods, zich de Gemeente als bruid zal nemen, maakt zo’n sterke indruk op Johannes dat hij weliswaar verkeerd, maar toch wel zeer begrijpelijk reageert: hij valt neer voor de voeten van de engel om hem te aanbidden. Maar met “Doe dit niet” wordt Johannes door de engel terechtgewezen, hij is een dienstknecht net als Johannes zelf. Hij stelt zichzelf zelfs op een lager niveau door te zeggen dat hij een slaaf is van Johannes en diens broeders. God alleen mag aanbeden worden, Johannes en zijn broeders en de engelen zijn slechts dienstknechten die mogen aanbidden, al geeft de engel toe dat de engelen van een lagere rangorde zijn, want Johannes en zijn broeders hebben het getuigenis van Jezus. In Openb. 1:2 werd deze uitdrukking al gebruikt en in 1:9 zegt Johannes dat hij om “het getuigenis van Jezus” op het eiland Patmos is. Het gaat hier niet alleen om gelovigen die tot de Gemeente behoren, maar ook om de gelovigen die na de Opname nog op aarde zijn. Ook zij hebben volgens Openb. 12:17 het getuigenis van Jezus, maar moeten nog overwinnen om tot de schare die niemand tellen kan te gaan behoren. Het slot van vs 10 zegt dan wat het getuigenis van Jezus is, het is de geest der profetie. Het getuigenis van Jezus is het getuigenis dat Hij ons zelf gegeven heeft door zijn dienstknechten. De geest die door de profeten sprak, was de Geest van Jezus (1 Petr. 1:11). Niet alleen zijn dienstknechten waren getuigen, ook Jezus zelf is op aarde getuige geweest en in Openb. 3:14 noemt Hij zich ook de getrouwe en waarachtige getuige. Dus doordat Hij zijn getuigenis aan een mens openbaart, wordt deze mens vervuld met de geest der profetie en hoewel Christus in de hemel is, legt Hijzelf nog steeds dit getuigenis af door middel van zijn dienstknechten. Totdat Hij wederkomt, niet meer als getrouwe en waarachtige getuige, maar als “Hij die wordt genoemd Getrouw en Waarachtig” (19:11). “Het getuigenis van Jezus is de geest der profetie” heeft een dubbele verklaring. Het is niet alleen het getuigenis door Jezus en de zijnen, maar ook het getuigenis over Hem. Dan is de geest, de teneur, van de profetie een getuigenis omtrent Jezus, of anders: de Heilige Geest getuigt in het Woord profetisch van Jezus. De twee mogelijke uitleggingen komen in een boek als de Openbaring heel goed samen. We moeten de Openbaring van Jezus Christus, dat is het getuigenis van Jezus Christus, lezen in het licht van de profetieën, want de hele geest van de profetie is het getuigenis omtrent Jezus. Als dit niet de houding ten opzichte van de Openbaring is, dan wordt het boek een van de visies op het vergaan van de wereld met min of meer interessante toekomstige gebeurtenissen.

    De beslissende strijd

    Met “ik zag de hemel geopend” is het relaas van Johannes teruggekeerd tot de chronologische volgorde en is het gekomen bij de “voleinding”. Het tussengezicht dat na de zevende schaal begon met het oordeel over Babylon, is voorbij. Wat nu volgt is de ontknoping van het grote drama dat bij 6:2 begonnen is met de opening van het eerste zegel. Het Beest dat als ruiter op het witte paard uittrok om de aarde te overwinnen en zo de Christus te imiteren, zal nu eindelijk worden verslagen. Samen met de valse profeet gaat hij ten onder in het grote treffen dat plaats zal vinden in het dal van Harmagedon. In het verslag van de strijd zijn drie delen te onderscheiden:

    1. de rechter over de aarde wordt met de heerscharen die Hem volgen voorgesteld in 19:11-16;
    2. de oproep aan de vogelen des hemels om aan de grote maaltijd Gods deel te nemen wordt gedaan in 19:17 en 18;
    3. de uitoefening van het oordeel zelf wordt in 19:19-21 geschetst.

    In het eerste deel (19:11-16) wordt de overwinnaar Christus, de rechter over de gehele aarde, voorgesteld onder vier verschillende titels:

    1. Getrouw en Waarachtig – deze betiteling kwam al voor in 3:14 als “de getrouwe en waarachtige getuige”. Met deze naam wordt aangegeven dat Christus de zijnen nooit zal verlaten, Hij komt al zijn beloften na. Ook oordeelt en strijdt Hij met rechtvaardigheid. Hij is geen onbetrouwbare en wrede veroveraar zoals het Beest.
    2. Een geschreven naam – niemand weet deze naam dan de Christus zelf. Dit doet denken aan de witte steen met daarop een nieuwe naam die niemand weet, behalve de ontvanger (2:17).
    3. Het Woord van God – Christus is het Woord dat er al is vanaf het begin, het Levende Woord dat vleesgeworden is. Zo zal Johannes het later uitdrukken als hij dit aspect van de Christus in zijn evangelie tot het centrale punt maakt (Joh. 1:1 en 14). Na alles wat hij heeft gezien van de grootheid van het Lam Gods en van zijn overwinning op de satan is het logisch dat hij in zijn evangelie sterk de nadruk legt op het goddelijk aspect van Jezus van Nazareth. Bij God was het woord, het woord was God en Jezus van Nazareth is het vleesgeworden woord. Dit Woord wordt in vs 15 voorgesteld als een scherp zwaard dat uit de mond van Christus komt, dit ook in 1:16 en 2:12.
    4. Koning der koningen en Heer der heren – De wrekende Christus die nu komt om strijd te voeren en te overwinnen is dezelfde als het Lam dat geslacht is en dat in 17:14 met deze namen is aangeduid.

    Als koning der koningen, dat wil zeggen als allerhoogste koning, draagt Hij vele kronen. Het aantal wordt niet genoemd zoals in 12:3 wel gebeurt bij de zeven van de draak en in 13:1 bij de tien van het beest uit de zee, maar zijn koninklijke waardigheid kan met geen enkele andere worden vergeleken, dus zal het de getallen van die twee wel te boven gaan en dan zijn het er meer dan tien. Waarschijnlijk twaalf ? De overwinnende Christus is hier gezeten op een wit paard en Hij wordt gevolgd door een in fijn wit linnen gekleed hemels leger dat eveneens op witte paarden rijdt. Dit leger is een ander beeld voor de Gemeente, een ander facet van de Gemeente. Dit blijkt uit het feit dat gezegd wordt dat het gehuld is in smetteloos fijn linnen, wat ook door de bruid van het Lam wordt gedragen. In de grondtekst staat hier byssos en niet linon, de stof waaruit het kleed van engelen gemaakt is. Het is daarom uitgesloten dat deze hemelse legerscharen uit engelen bestaan. Dat het hier de Gemeente betreft blijkt echter vooral uit het feit dat in 17:14 wordt gezegd dat de koningen zullen worden overwonnen door het Lam en door hen die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen, een omschrijving van de Gemeente die bestaat uit gelovigen die door de Heer zijn geroepen en uitverkoren. Dit wordt verder bevestigd door Zach. 14:5;Judas 14;Kol. 3:4;1 Tess. 3:13 en het is ook het openbaar worden van de Zonen Gods van Rom. 8:19. De Gemeente, als hemels leger, zal samen met Christus, als de ruiter op het witte paard, de strijd aanbinden en zo zal de heerschappij van de satan, het beest uit de zee en de valse profeet moeten wijken voor het koningschap van de Christus, die zijn Koninkrijk gaat vestigen.