Categorie: Openbaring

  • Openbaring – Hoofdstuk 18

    Oorlog tussen de koningen

    Er is bij het tussengezicht na het uitgieten van de zesde schaal van Gods toorn al gezegd dat uit de mond van de satan, uit de mond van het beest en uit de mond van de valse profeet geesten van demonen zijn gekomen die tekenen hebben gedaan die zijn uitgegaan naar de koningen van de gehele wereld met het doel hen te verzamelen tot de oorlog op de grote dag van de almachtige God. Deze koningen zijn op last van de satan door de geesten samengeroepen op de plaats die in het Hebreeuws Harmagedon heet (Openb. 16:13-16). Voordat echter op de Dag des Heren de strijd tussen het beest en zijn volgelingen enerzijds en het Lam en de hemelse heerscharen anderzijds ontbranden zal, zal er eerst een andere oorlog zijn. Alsof er iets was dat dit verhinderde, zijn er na Attila door de gehele geschiedenis heen door de volken van het Verre Oosten geen veroveringstochten naar het Westen gemaakt, alleen de Turken zijn vanuit het Nabije Oosten doorgedrongen tot Wenen. Volgens Openb. 9:14 (zesde bazuin) en 16:12 (zesde schaal) zullen echter in de eindtijd de vier engelen die gebonden bij de grensrivier de Eufraat liggen, worden losgelaten en zal de Eufraat zelf opdrogen en zo zal de weg naar het westen openliggen voor de koningen die van de opgang der zon komen. Zij zullen in eerste instantie de strijd aanbinden met de koningen die zullen strijden onder leiding van het beest, maar bij het verschijnen van het Lam zullen zij vrede sluiten met het beest met de bedoeling gezamenlijk het Lam te bestrijden. Maar dan zal er uit de mond van de Christus een scherp zwaard komen waarmee Hij de vijanden zal verslaan. Wat in het tussengezicht alleen in samenvatting vermeld is als “het Lam zal overwinnen”, wordt nu in de werkelijkheid van Openb. 19:11-21 uitvoeriger beschreven. Hoe dit in onze werkelijkheid moet worden opgevat en ingepast is niet duidelijk. Er zijn vele speculaties bekend die spreken van het gele gevaar, maar wat hierover wordt gezegd is niet vanuit de Schriften te bewijzen en moet daarom tot de speculaties worden gerekend en derhalve afgewezen.

    Het kleed van de ruiter

    Dat de ruiter geen smetteloos wit kleed draagt, maar met een kleed dat in bloed geverfd was juist het tegenovergestelde, houdt verband met het treden van de persbak van de wijn der gramschap van de toorn Gods, des Almachtigen (vs 15). In het tussengezicht is dit treden van de wijnpers door Johannes aanschouwd en al uitgebreid beschreven (14:17-20). In het totale beeld dat hier van de Wederkomst wordt gegeven wijst vs 15 op het kleed dat in bloed geverfd is, omdat dit kleed aangeeft dat de dag van de wraak en het jaar van de verlossing zijn gekomen (Jes. 63:2-4). Het Lam verslaat het beest en de zijnen en treedt door dit te doen de persbak van de toorn en zijn kleed wordt met bloed bespat.

    De vogelen des hemels In het tweede deel (19:17, 18) klinkt de oproep aan de vogelen des hemels om aan de grote maaltijd Gods deel te nemen. De vogels die hier worden geroepen, zijn de vogels van de middenhemel, de plaats van de engelen, zowel die van God als van de satan. Het betreft hier dus geen gewone vogels zoals mussen en sperwers. De oproep wordt gedaan door een engel die in de zon staat en zo door het zonlicht wordt omstraald. De zon is het beeld van een hooggeplaatste die spreekt met kracht en met gezag. Als de slag voorbij is, zal het dal van Harmagedon bezaaid zijn met de lijken van de verslagen legers van de koningen die tegen het Lam hebben gestreden. Zoals er voor de genodigden door de bruidegom Christus en zijn bruid de Gemeente een bruiloftsmaal is aangericht, richt God voor de vogelen des hemels ook een feestmaal aan. Zij worden verzadigd van het vlees van de koningen der aarde en hun legerscharen, van hen die door het beest en de valse profeet waren verleid. Deze grote maaltijd Gods die bestaat uit de lichamen van de verslagen vijanden, werd al door Ezechiël beschreven (39:17-20). Uit de gelijkenissen van de zaaier en van het mosterdzaadje blijkt dat de term “de vogelen des hemels” negatief wordt bedoeld. Niemand van de hemelse legerscharen noch iemand van de genodigden mag onrein worden door zich te bezoedelen met het bloed of de lijken van de verslagen vijanden. De vogelen des hemels ruimen op, de negatieve krachten zorgen voor het verwijderen van de andere negatieve krachten, de tegenstanders van het Lam Gods. Nog vóór het begin van het duizendjarig vrederijk zal het opruimen van de ongelovigen zijn voltooid en zij zullen tot na de duizend jaren dood blijven. De gelovigen die niet tot de Gemeente behoren zullen óf levend binnengaan in het duizendjarig rijk óf weer levend worden door deel te krijgen aan de eerste opstanding.

    Het Lam verslaat de vijanden

    Als Christus verschijnt op de Olijfberg (Zach. 14:4; Hand. 1:12), dan vindt Hij niet een aarde die Hem verwacht, maar zet Hij zijn voeten op een vijandige aarde die nog steeds in de macht van de draak, het beest uit de zee en de valse profeet is. Aan de regering van deze heersers der duisternis zal een einde worden gemaakt door de oorlog op de grote dag van de almachtige God (16:14). Dan zal de leugen door de waarheid worden overwonnen en zal het Woord Gods triomferen over de woorden van de grote verleiders, maar dit zal gepaard gaan met enorme verliezen aan de kant van de legers van het beest. Het derde deel (19:19-21) noemt heel kort de slag en spreekt verder van het oordeel over de vijanden van het Lam. Volgens 16:13-16 worden de legers voor de grote slag verzameld, maar er vallen vóór die tijd nog vele doden door een grote aardbeving (16:18) en door hagelstenen van een talent zwaar, waardoor mensen gestenigd worden (16:21). Wat er nog van de mensen die hebben geleefd onder het regime van het beest is overgebleven om te strijden, wordt dan verslagen door het zwaard dat komt uit de mond van Christus. Dit is het uitgieten van de zevende schaal en na dit uitgieten zijn allen die waren verleid verdwenen en is alles geschied (16:17).

    De tweede dood

    De twee verleiders zelf worden gegrepen en levend geworpen in de poel des vuurs, zij worden direct gestuurd naar de plaats die in Openb. 20:14 de tweede dood wordt genoemd. Later zullen zij daar gezelschap krijgen van de mensen waarvan de naam niet in het boek des levens geschreven staat.

    Uiteraard zal de tweede dood niet voor de Gemeente, de bruid, zijn en zoals uit Openb. 19:9 is gebleken evenmin voor de genodigden tot het bruiloftsmaal van het Lam. Ook alle gelovigen van na de Opname van de Gemeente, alle overwinnaars uit de brieven van Openb. 2 en 3, zijn zalig verklaard en zullen van de tweede dood geen schade lijden.

    Oordelen na het einde van het conflict

    Over de strijd zelf wordt eigenlijk nauwelijks iets gezegd, maar in het Oude Testament is hierover door de profeten wel gesproken. Zie hiervoor Dan. 11 vanaf vs 40 en Dan. 12, verder Joël 3 en Zach. 14. Het verschijnen van Christus als de overwinnaar gezeten op het witte paard luidt het einde in van het grote conflict tussen Christus en satan en met deze het beest en de valse profeet, een situatie die vanaf hoofdstuk 6 in feite het onderwerp van het boek Openbaring is geweest. De voleinding van zijn werk is begonnen. Samen met Christus verschijnt de Gemeente in de gedaante van de legerscharen, eveneens gezeten op de witte paarden van de overwinning. Het oordeel dat Christus dan over de volken uitspreekt, komt als een scherp zwaard uit zijn mond. Het betreft hier het oordeel over de volken in verband met hun volgen van de wereldheerser en de valse profeet. Direct hierna worden de volkeren dan geoordeeld op grond van hun houding tegenover Israël (Matth. 25:31-46) en wel speciaal ten opzichte van de 144000 verzegelden uit Israël (deze mijn minste broeders). Het is de Christus die vanaf de troon van zijn heerlijkheid de oordelen uitspreekt en deze ook uitvoert. Apart hiervan, maar wel op hetzelfde ogenblik zullen de twaalf stammen van Israël worden geoordeeld door de twaalf apostelen die dan volgens Matth. 19:28 op twaalf tronen gezeten zijn. Over oordelen door de Gemeente, de legerscharen die Christus volgen, wordt hier nog niet gesproken. Jezus heeft gezegd dat over ieder mens die zijn woorden hoort, maar deze niet bewaart, op de jongste dag een oordeel geveld zal worden, een oordeel dat gebaseerd zal zijn op het woord dat Hij heeft gesproken (Joh. 12:48) en dat oordeel zal worden gegeven aan het eind van de voleinding en vanaf de grote witte troon, dat wil zeggen onmiddellijk na het duizendjarig vrederijk en direct vóór de komst van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Bij dit oordeel zal de Gemeente een rol spelen, want volgens 1 Kor. 6:2, 3 zullen de heiligen zowel de wereld als de (gevallen) engelen oordelen, maar dat zal pas zijn bij het Laatste Oordeel.

    Het gevolg van de overwinning

    De overwinning van Christus heeft als belangrijkste gevolg het gevangennemen van het beest en van de valse profeet, die beide in de poel van vuur worden geworpen. Zij waren echter niet meer dan gezondenen en de zender, hij die gemaakt heeft dat zij op aarde hun vreselijke macht bijna onbeperkt konden uitoefenen, bevindt zich op dat moment nog op vrije voeten. Er zal aan deze situatie een einde worden gemaakt door de verschijning van een engel die uit de hemel zal neerdalen met een zware ketting en de sleutel van de afgrond in zijn hand. Dan zal de satan in de afgrond worden geworpen die boven hem gesloten en verzegeld zal worden. Daar zal hij duizend jaren moeten blijven en in die tijd zal hij geen enkele macht kunnen uitoefenen. Als doel van zijn gevangenschap wordt aangegeven dat hij hierdoor van zijn grootste begeerte moet afzien, hij zal die tijd de volkeren niet meer kunnen verleiden, wat als voornaamste punt inhoudt dat er geen oorlog meer zal zijn. Hij wordt dus niet gevangen gehouden om te voorkomen dat hij opnieuw de strijd gaat aanbinden met Christus en evenmin om te voorkomen dat hij pogingen in het werk stelt om het beest en de valse profeet te bevrijden. De volkeren mogen niet meer door hem in verleiding gebracht kunnen worden en als na de duizend jaar zal blijken dat de volkeren na zijn vrijlating direct weer tot oorlog kunnen worden verleid, dan is dat derhalve niet een kwestie van de verleidingskunst van de satan, maar het is dan zuiver een kwestie van de menselijke natuur, van het vlees.

    Het duizendjarig rijk

    Vanaf de val van Adam heeft de erfzonde over de mensheid geregeerd en dat houdt niet op bij het boeien en opsluiten van de oorzaak van alle ellende, satan, de oude slang (20:2). Het feit dat aan Christus tijdens het vrederijk alle macht gegeven is, maakt dat de zonde in belangrijke mate is weggedaan en ook de gevolgen ervan, maar helemaal verdwenen is zij niet. Gedurende het duizendjarig rijk zal er gerechtigheid op aarde heersen, maar pas op de nieuwe aarde zal volgens 2 Petr. 3:13 gerechtigheid “wonen”. Dan eerst zal alle zonde voorgoed uit de wereld zijn weggedaan (Joh. 1:29). Satan valt steeds verder af van zijn oorspronkelijke hoge positie. Als aartsengel werd hij geschapen als een beschuttende cherub die rechtstreeks in verband stond met de troon van God (Ezech. 28:13-15) en nu wordt hij opgesloten in de afgrond, de plaats van waaruit volgens Openb. 11:7 en 17:8 ook het beest zal opkomen en waar volgens Openb. 9 de demonen verblijven en die al eerder geopend werd om de plaag van de vijfde bazuin over de mensheid te doen komen. Samen met de satan zullen ook de overige demonen worden beroofd van hun mogelijkheden om in te grijpen in de gang van zaken tijdens het vrederijk. Nadat satan gebonden is, worden geheel nieuwe perspectieven geopend. Dit is het onderwerp van de laatste drie hoofdstukken van de Openbaring. Satan heeft door de jammerlijke mislukking van de laatste en de grootste onderneming van de antichrist alles verloren en de tijd van het koningschap van de Heer kan nu aanbreken in de vorm van een duizendjarig vrederijk, dat is het Koninkrijk der Hemelen. Hoewel Openb. 20:1-7 in de hele Bijbel de enige passage is die zegt dat de regering van Christus duizend jaren duren zal, is er geen reden om aan te nemen dat dit getal symbolisch is en er met deze duizend jaren geen duizend jaar zou worden bedoeld. Daarvoor wordt de term in dit gedeelte te vaak gebruikt, namelijk zes keer. Dat er slechts duizend jaren een regering van Christus zal zijn tegenover zoveel meer regeringsjaren van de satan, lijkt vreemd, maar dit is alleen een kwestie van naamgeving. Christus zal als Zoon des mensen een koningschap van duizend jaren hebben en daarna zal Hij als Zoon van God een eeuwig koningschap ontvangen, nadat Hij zijn koninkrijk heeft overgegeven aan God de Vader. In het duizendjarig vrederijk zal dus de Zoon des mensen regeren en met Hem zullen regeren de zaligen en heiligen die deel hebben aan de eerste opstanding.

    De heiligen van de eerste opstanding

    Volgens vs 4 kunnen deze heiligen worden onderverdeeld in drie groepen:

    • In de eerste plaats zegt Johannes: “ik zag tronen en zij zetten zich daarop en het oordeel werd hun gegeven”. Deze tronen moeten wel de al eerder genoemde zijn waarop de vierentwintig oudsten gezeten zijn. Nu de lossing voorbij is en de hemelse rechtbank geen zitting meer heeft, krijgen deze vierentwintig oudsten de taak om te oordelen. Zij worden nu niet meer oudsten genoemd en hun aantal wordt ook niet meer gegeven, het gaat hier nu om hun voornaamste kenmerk: een heilige die deel heeft aan de eerste opstanding. Deze heiligen vertegenwoordigen de Gemeente en de gelovigen van het Oude Testament en in vs 4 worden daarom zowel de Oudtestamentische gelovigen als de Gemeente bedoeld. Hier zou mogelijk sprake kunnen zijn van de twaalf apostelen, want Matth. 19:28 zegt dat die in de wedergeboorte op twaalf tronen zullen zitten om de twaalf stammen van Israël te richten. Er zijn echter enige gegevens die maken dat deze veronderstelling onjuist blijkt te zijn. Ten eerste het feit dat het hier gaat om een opsomming van groepen die in het vrederijk duizend jaren met Christus zullen regeren en niet om een gericht over Israël en ten tweede omdat het hier gaat om de eerste opstanding en niet om de wedergeboorte van Israël.
    • In de tweede plaats ziet Johannes de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God. Het zijn de zielen onder het altaar (6:9), joden die tot geloof in de Messias zijn gekomen en die om dit geloof zijn gedood. Zij hebben het evangelie van het Koninkrijk verkondigd, zij zijn vóór de laatste drieënhalf jaar omgebracht en zij moeten wachten op de tweede groep martelaren (6:11), dat is de derde groep gelovigen uit vs 4. Net als de twee getuigen hebben zij in een tijd van voorspoed geroepen dat het niet goed ging en dat men moest luisteren naar het evangelie van het Koninkrijk: Bekeert u, want het Koninkrijk der Hemelen is nabij gekomen. Volgens Matth. 24:14 zal dit evangelie dan weer over de gehele wereld worden gepredikt en het is dan een nieuw geluid. Vanaf de dood van Stefanus tot aan de Opname van de Gemeente is het evangelie van God (“mijn evangelie” zoals Paulus het noemt): geloof en wordt behouden (Rom. 1:16) verkondigd.
    • In de derde plaats worden dus zij bedoeld die omgekomen zijn tijdens de Grote Verdrukking, die noch het beest noch zijn beeld hebben aanbeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd of op hun hand hebben ontvangen. Degenen die tot geloof zijn gekomen in de periode tussen de Opname van de Gemeente en de Wederkomst van Christus en die niet ter dood gebracht zijn, hebben geen deel aan de eerste opstanding. Zij zijn niet gedood en zij kunnen dus ook niet “weer levend” worden. Zij zijn een onderdeel van de schare die niemand tellen kan en zullen als levenden in het vrederijk binnengaan.

    Ook de 144000 verzegelden uit Israël hebben geen deel aan de eerste opstanding, want zij vertegenwoordigen het gelovig overblijfsel van Israël en verschijnen aan het begin van het vrederijk voor de tronen van de apostelen om geoordeeld te worden op dezelfde wijze als de gelovigen van de Gemeente verschenen zijn voor de rechterstoel van Christus. Zie hiervoor Matth. 19:28 en Rom.14:10, 11 en 2 Kor. 5:10. Uit het voorgaande blijkt dat de eerste opstanding niet op één moment zal plaatsvinden, maar dat zij in fasen zal verlopen (1Kor. 15:23). Eerst is er de opstanding van Christus geweest, vervolgens zal er de opstanding uit de doden zijn van de oudtestamentische gelovigen en van de reeds gestorven nieuwtestamentische gelovigen. Zij worden opgenomen samen met de gelovigen die de Heer tegemoet gaan in de lucht: dit is de eerdergenoemde Opname. Daarna komt de opstanding van de gelovigen van na de Opname en vóór de Wederkomst.

    Het onvergankelijk verheerlijkt lichaam

    Allen die uit de doden zullen opstaan, zullen een onvergankelijk verheerlijkt lichaam ontvangen. Er zijn vier groepen die een onvergankelijk lichaam zullen ontvangen zonder uit de doden te zijn opgewekt:

    1. leden van het Lichaam van Christus, de Gemeente, die bij de Opname nog niet zijn gestorven en de Opname dus in levende lijve meemaken;
    2. gelovigen uit de periode tussen de Opname en de Wederkomst die niet om het geloof zijn gedood. Zij vormen het nog levende gedeelte van de schare die niemand tellen kan;
    3. de 144000 verzegelden uit Israël;
    4. gelovigen die behoren tot de volken die als “de schapen” door de Zoon des mensen aan zijn rechterhand worden gezet (Matth. 25:31-46).

    Deze laatste groep beërft het Koninkrijk dat voor hen bereid is vanaf de grondlegging der wereld. Dit laatste in duidelijk onderscheid met de Gemeente die immers in Christus uitverkoren is voor de grondlegging der wereld (Efez. 1:4). Het is duidelijk dat deze volken niet bestaan uit bekeerde gerechtvaardigde mensen. Van de grondlegging der wereld af is de aarde voor God de plaats geweest waar de mens talrijk zou worden en over alle dieren zou heersen. Op de aarde zou de mens in vrede wonen en gehoorzaam zijn aan God. In Matth. 25 worden de volken aangewezen die dit in het Koninkrijk der Hemelen zullen mogen ervaren. Onderling zullen zij als volken geen machtsverhoudingen hebben, zij zullen geregeerd worden door hen die met Christus duizend jaar over hen zullen heersen met een ijzeren staf. Op deze manier heersen hoeft alleen over hen die kunnen overtreden, die dus de zondige natuur nog hebben en die voor het zondigen ook de daarvoor geldende straf zullen ontvangen: de dood.

    Het einde van het duizendjarig rijk

    Met “daarna het einde” wordt in 1 Kor. 15:24 bedoeld dat er daarna geen opstanding uit de doden meer is, maar dat er dan een tweede opstanding komt, die een opstanding der doden zal zijn. Dit is wat vs 5 bedoelt met de overige doden die pas weer levend worden als de duizend jaren zijn voleindigd. Degenen die bij de tweede opstanding worden opgewekt zijn ongelovigen die in hun zonden gestorven zijn, zij zijn beslist niet “zalig en heilig” en voorzover hun namen niet bevonden worden te zijn geschreven in het boek des levens, vervallen zij aan de tweede dood, de poel des vuurs als hun eeuwige bestemming. Dit oordeel zal plaatsvinden voor de grote witte troon, het betreft alleen doden en de maatstaf die zal worden aangelegd is dat wat in de boeken staat geschreven, dus naar de werken. Dit is de tweede opstanding of de opstanding ten oordeel (Joh. 5:29) of der onrechtvaardigen (Hand. 24:15). Al weer lang geleden is bij de bespreking van de gelijkenissen betreffende het Koninkrijk der Hemelen opgemerkt dat er in het Koninkrijk zowel positieve als negatieve krachten aan het werk zullen zijn. In Matth. 13:24-30 en 36-43 wordt dit het best gedemonstreerd in de gelijkenis van het onkuid in de akker en de uitleg daarvan. Het bestaan van deze krachten komt in Openb. 20:7-10 duidelijk naar voren. Er is een periode van duizend jaar vol vrede, gerechtigheid en zegen geweest en toch, als de satan na het duizendjarig vrederijk enige tijd moet worden losgelaten, dan slaagt hij er onmiddellijk in om de volken aan de vier hoeken van de aarde, wat wil zeggen over de gehele aarde verspreid, te verleiden om oorlog te gaan voeren tegen Jeruzalem en de heiligen. Er zijn dus tijdens het duizendjarig rijk ongelovigen op aarde. Deze kunnen niet behoren tot de drie groepen die met Christus samen zullen regeren en zij moeten dus wel voortkomen uit de volken die het Koninkrijk mochten beërven, hetzij leden van de volken zelf of nazaten van leden van die volken. In het eerste geval zou er dan sprake zijn van huichelarij, gehoorzaamheid aan de regering voorwenden, maar niet gehoorzaam zijn. Openlijke ongehoorzaamheid zou als een zonde worden bestraft, maar innerlijke tegenwerking is niet of moeilijk te zien. In het tweede geval is er wel een in het vrederijk geboren zijn, maar zonder wedergeboorte en dan is het al gauw: “Wat het vlees bedenkt, is vijandschap tegen God” (Rom. 8:7).

    De laatste opstand en het laatste oordeel

    Satan verzamelt de opstandelingen onder de naam Gog en Magog, met een verwijzing naar Ezechiël 38, 39, maar zonder enig ander verband dan de morele overeenkomst. Zij trekken op naar de legerplaats van de heiligen namelijk de geliefde stad. Daar treft hen een rechtstreeks oordeel van God, er komt vuur van de hemel en allen worden vernietigd. Satan wordt bij het beest en de valse profeet in de poel des vuurs geworpen en zal daar tot in eeuwigheid blijven. Zo eindigt dan de carrière van de eens zo hoog gezeten beschuttende cherub. Als Gog en Magog vernietigd zijn en satan is voorgoed in de poel des vuurs geworpen, dan ziet Johannes een grote, witte troon met Christus daarop gezeten als degene aan wie de Vader het oordeel heeft overgegeven (Joh. 5:22). De troon is wit als teken van heiligheid, zuiverheid en rechtvaardigheid. Uit Openb. 20:1-6 wordt duidelijk dat de gelovigen die deel hebben aan de eerste opstanding eeuwig leven hebben ontvangen. Tijdens het vrederijk zal van de gelovigen niemand sterven, zij zullen zelfs ouder worden dan Adam en Methusalem (Jes. 65:20, 22). Tijdens het vrederijk zullen zich in het dodenrijk alleen maar ongelovig gestorvenen bevinden en deze zullen samen met de ongelovig gestorvenen uit het vrederijk voor de grote witte troon moeten verschijnen. Alle doden moeten verschijnen voor de troon, waarna de boeken worden geopend. Hoewel de Bijbel geen nadere uitleg geeft, zeggen de Joodse en de Oudchristelijke traditie dat in de hemel drie boeken worden gehanteerd. In de eerste plaats de Wet Gods (òf de Bijbel) die vertelt wat God van de mens eist dat hij zal doen, ten tweede het boek der werken dat vertelt wat de mens heeft gedaan en ten derde het boek des levens of het boek des levens van het Lam, waarin de naam blijft van hem die gedaan heeft wat door God werd geëist. Wat God in de Bijbel eist, is geloof en het werk van de mens kan dus alleen geloven zijn, dan zal zijn naam in het boek des levens van het Lam blijven staan. Wie niet kunnen voldoen aan de eis, kunnen de door God gevraagde gerechtigheid uit het geloof aannemen uit de hand van Christus.

    Voor hem die dit niet doet, blijft alleen de dood nog over.

    Na het Vrederijk

    Als het oordeel voorbij is, worden de dood en het dodenrijk in de poel des vuurs geworpen. De dood is de toestand van de doden en het dodenrijk de plaats waar ze zich bevinden. Na dit laatste oordeel zullen de lichamelijke dood en de verblijfplaats van de zielen der gestorvenen niet meer bestaan. De dood zal niet meer zijn (21:4). Als het Duizendjarig rijk voorbij is en het Laatste Oordeel is geveld, dan zal Christus al zijn vijanden onder zijn voeten hebben gelegd en zal alles Hem onderworpen zijn.

    Daarna zal ook de Zoon des mensen zich onderwerpen aan Hem die Hem alles onderworpen heeft, opdat God dan alles in allen zal zijn (1Kor. 15:25-28). Voor de aarde en de hemel die zijn weggevlucht voor het aangezicht van Hem die op de grote witte troon zat, is geen plaats meer (20:11), de eerste hemel en de eerste aarde zijn voorbijgegaan en zullen worden veranderd in een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Dit wil niet zeggen dat er een geheel nieuwe planeet verschijnt, het zal een verandering zijn zoals die van de lichamen van de gelovigen. Daar is ook sprake van een lichaam dat sterfelijk en vergankelijk is en dat zal worden veranderd in een onvergankelijk, onsterfelijk lichaam.

    Een tweede herschepping?

    Een andere mogelijkheid die zeker niet zonder meer terzijde mag worden geschoven, is een parallel met de catastrofe die zich schijnt te hebben voorgedaan tussen het eerste en tweede vers van Genesis 1. Als Jesaja verklaart dat God de aarde niet tot een “tohu”, tot een woestenij heeft geschapen (45:18) en als de Heer aan Job vraagt waar deze was toen Hij de aarde schiep, terwijl de morgensterren juichten en de zonen Gods jubelden, dan kan er toch moeilijk sprake zijn van een aarde die woest en ledig was. Er kan hier wel gesproken worden van “woest en ledig worden” als consequentie van de opstand van degene die door Christus de overste van deze wereld wordt genoemd (Joh. 12:31). Genesis 1 is dan niet het verhaal van de oorspronkelijke schepping van de aarde, maar van de vernieuwing ervan die zo ingrijpend is dat van een herschepping mag worden gesproken. In dat geval zou er na het Laatste Oordeel opnieuw sprake zijn van een catastrofe, een totale vernietiging met daarna een herschepping. In beide gevallen wil het feit dat de eerste hemel en de eerste aarde van Genesis zijn weggevlucht en voorbijgegaan dus niet zeggen dat zij niet meer bestaan. Er wordt hiermee bedoeld dat alles op de aarde en in de hemel wat uiterlijk en wat karakter betreft, zal veranderen, zodat alles de indruk geeft opnieuw geschapen, een nieuwe schepping te zijn, omdat de eerste dingen zijn voorbijgegaan (vs 4) en alle dingen nieuw worden gemaakt (vs 5).

    Dat de eerste hemel en de eerste aarde moeten voorbijgaan, ligt voor de hand. In de eerste hemel vond de val van Satan en zijn engelen plaats, daar ligt de oorsprong van de zonde, het aan God gelijk willen zijn. Op de eerste aarde veroorzaakte de zondeval van Adam, dat de zonde over de mens kon heersen en met haar het loon van de zonde, de dood. Nu de satan en de dood en het dodenrijk in de poel van vuur geworpen zijn, zijn oorzaak en gevolg verdwenen en staat niets de komst van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde langer in de weg. De getrouwe en waarachtige woorden van de Heer kunnen worden geschreven: Zie, Ik maak alle dingen nieuw (vs 5).

    De zee

    In de Bijbel zijn geen argumenten te vinden om aan te nemen dat de zee als woonplaats van de vissen, een deel van de aarde is waaraan een eind gemaakt moet worden. Nergens wordt in die negatieve zin over de zee gesproken, zelfs niet bij de doortocht door de Schelfzee. Het zou ook in strijd zijn met het (her)scheppingsverhaal, waar staat dat God de wateren liet samenstromen tot zeeën (Gen. 1:9). Daar wordt gezegd dat God zag dat dit goed was. Er zal dus met “en de zee was niet meer” iets anders moeten worden bedoeld dan de werkelijke zeeën en oceanen. Ook de enkelvoudsvorm “zee” en niet de meervoudsvorm “zeeën” wijst op het gebruik van een beeld, een type. Het laatste gedeelte van de Openbaring heeft duidelijk tot onderwerp de toekomstige heerlijkheid die de rechtvaardigen mogen ontvangen met als hoogtepunt de aanwezigheid van God. De aanwezigheid van God sluit elke vorm van onrecht uit. Er zal in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde geen sprake meer zijn van zonde, schuld en dood en evenmin van rouw, geklaag en moeite, alle tranen zullen worden afgewist (vs 4). De satan, het dodenrijk en de dood zijn in de poel des vuurs geworpen en wat zij hebben veroorzaakt, kan niet meer bestaan. Een van de belangrijkste dingen die door satan zijn veroorzaakt is vijandschap van de mens tegen God, hoofdzakelijk tot uitdrukking gebracht door de zee als beeld van een vijandige volkerenwereld. Het is deze zee, bestaande uit lafhartigen, ongelovigen, verfoeilijken, moordenaars, hoereerders, tovenaars, afgodendienaars en alle leugenaars (vs 8), die is verdwenen. Zij is in de poel die brandt van vuur en zwavel, de tweede dood, geworpen, hetzelfde lot als dat van satan, de dood en het dodenrijk. Dan is er geen vijandschap van de mens tegen God meer en is de tijd gekomen dat God onder de mensen kan zijn, omdat de mensen op de nieuwe aarde heilig en rechtvaardig zijn.

    De heilige stad

    Door de hele geschiedenis van de mens en van de volken lopen als een lijn de pogingen als God te zijn, het trachten op te klimmen naar de hemel. In de Griekse mythologie vinden we de Titanen en in de Bijbel wordt dit streven gesymboliseerd door de torenbouw van Babel (Gen. 11:1-9) en door het grote Babylon (Openb. 18). Het is een onmogelijk streven, want om God en mens bij elkaar te brengen is het noodzakelijk dat God vanuit de hemel afdaalt naar de aarde om er te wonen onder de mensen. Als God onder de mensen gaat wonen, is bereikt waar alles toe diende. De Bijbel vertelt het plan van God om een wereld die in verkeerde handen is gevallen, weer terug te krijgen. Het hoogtepunt van het verhaal valt samen met het eindpunt, het doel is bereikt en het verhaal van het boek Openbaring en daarmee dat van de Bijbel, eindigt met een beschrijving van de Woonplaats, de Heilige stad, het nieuwe Jeruzalem. Deze stad is niet door mensen of door Christus gebouwd, zij daalt neer uit de hemel, van God (vs 2). Abraham verwachtte deze stad met fundamenten waarvan God de ontwerper en bouwmeester is (Hebr. 11:10) en ook Ezechiël heeft in een visioen vanaf een hoge berg iets als een stad mogen zien, gebouwd op de zuidzijde van de berg (40:2). Later geeft hij de bijzonderheden (48:30-35), waaronder de naam die “de Heer is aldaar” zal zijn. Als hier wordt gezegd dat God onder de mensen zal gaan wonen en dat de eerste dingen, de dingen die hun oorsprong in Genesis hebben, voorbij zijn, dan is wel vermeld wat de kern van de gebeurtenissen is, maar de details ontbreken. Daarom krijgt Johannes de uitdrukkelijke opdracht alles op te schrijven, want alles wat hij ziet en hoort en verder zal zien en horen is waarachtig en getrouw. Wat Johannes dan het eerst te horen krijgt, is wat er gebeuren zal bij de wederkomst van Christus, een gebeurtenis die voor Johannes nog in de toekomst ligt als hij dit hoort, al heeft hij al mogen zien wat er zich dan zal afspelen. Christus zegt hem iets wat hem al eerder is gezegd, Christus is het begin van alle dingen en ook het eind. Hij is de alfa en de omega. Deze Christus die alles omsloten houdt en in wie alles omsloten is, belooft de dorstige water des levens uit de bron des levens en de overwinnaar het beërven van alle dingen, wat wil zeggen dat Hij voor hen een God zal zijn en dat zij zijn zonen zullen zijn. De bedrijvers van het kwaad echter zullen hun deel hebben in de poel van vuur, de tweede dood. Als gezegd wordt “Zij zijn geschied” dan heeft dat aan het einde van de genadeperiode dezelfde waarde als “Het is volbracht” aan het einde van de wetsperiode. Dan zijn de twee mogelijkheden van de eeuwige toestand bereikt, óf de eeuwige gelukzaligheid óf de eeuwige dood. Verder kan op de eeuwige toestand uiteraard niets nieuws meer volgen. Met Openb. 21:8 wordt het historisch-chronologisch gedeelte van het boek afgesloten.

    Het zevende en laatste tussengezicht

    Dit tussengezicht betreft het hemelse Jeruzalem als de bruid van het Lam. Het volgt op de beschrijving van de eeuwige toestand. Het kan dus geen vooruitblik zijn en evenmin een terugblik, het is een nadere beschrijving van het al in vs 2 aangekondigde nieuwe Jeruzalem. Een van de zeven engelen die de schalen van Gods gramschap hebben geleegd, brengt Johannes in de geest op een hoge berg en toont hem de heilige stad. Er wordt in vs 2 gezegd dat de stad getooid is als een bruid die voor haar man versierd is en uit vs 9, 10 zou opgemaakt kunnen worden dat de heilige stad Jeruzalem de bruid, de vrouw van het Lam is. Hiermee zou dan opnieuw de tegenstelling tussen Jeruzalem, de bruid en de stad van God en Babylon, de hoer en de stad van de mens, worden benadrukt. Dat een van de zeven engelen Johannes de beide steden in de geest toont, versterkt deze nadruk. Maar uit de drie genoemde verzen de conclusie trekken dat de bruid, de Gemeente, gelijk is aan de heilige stad, is niet juist. Het Lam als bruidegom en tempel zou zich dan in de stad, de bruid, bevinden en dat zou betekenen dat de vrouw meer is dan de man, een voor die tijd onmogelijke veronderstelling. Het ligt meer voor de hand dat de Gemeente als het Lichaam van Christus hier gelijkgesteld wordt met het Lam en samen met God en het Lam de functie van tempel vervult. In de brieven van Paulus komt de gemeente als tempel immers herhaalde malen voor (onder andere in 1 Kor. 3:16;2 Kor. 6:16) evenals in de Brief aan de Hebreeën en in de eerste brief van Petrus. Nu is er in het nieuwe Jeruzalem geen tempel, God heeft er echter wel zijn woning, zijn tent of tabernakel (vs 3). Ook de Gemeente heeft zijn tent in het nieuwe Jeruzalem, zij woont daar. De aanwezigheid van God maakt ook dat de zon en de maan voor de stad niet nodig zijn, haar lamp is het Lam en de heerlijkheid van God verlicht haar, want God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis (1 Joh. 1:5), dat is ook de reden dat er geen nacht zal zijn (vs 25). Uit de beschrijving die Johannes van de stad geeft, is het praktisch onmogelijk zich een voorstelling te maken hoe de stad er uit zal zien.

    Vooral het veelvuldig gebruik van “als” en “gelijk” geeft aan dat Johannes slechts ongeveer kan aanduiden hoe alles is. Dit is geen onvermogen van zijn kant, maar het gevolg van het feit dat er zoveel nieuwe dingen zijn gemaakt dat woorden hier tekortschieten. De afmetingen en de bouwstoffen hebben niets gemeen met die welke naar onze begrippen gebruikelijk zijn. De stad is een vierkant met een zijde van 12000 stadiën, dat is 2200 kilometer want 1 stadie is 185 meter. De muur is 144 el dik, dat is 65 meter, want 1 el is 45 centimeter en deze muur is van diamant. In de stad zelf blinkt alles van zuiver goud, maar het is doorzichtig als zuiver glas. De fundamenten zijn met edelstenen versierd en net als bij het borstschild van de hogepriester betreft het hier twaalf stenen. Op twee keer na zijn de stenen in beide gevallen gelijksoortig. Op de fundamenten staan de namen van de apostelen, want zij hebben samen met de profeten het fundament gelegd, de profeten voor de wederoprichting aller dingen, dat wil zeggen het alle dingen nieuw maken door de Heer (Hand. 3:21), de apostelen door het verkondigen van de waarheid dat het behoud in niemand anders kan worden gevonden dan in Jezus Christus (Matth. 16:16-18). Op dit fundament is in het Vrederijk pas het gebouw Israël opgericht waarvan de twaalf stammen ook de naam geven aan de poorten van het nieuwe Jeruzalem. Aan deze poorten staan engelen om de toegang tot de stad te bewaken. Paulus, de apostel die niet behoorde tot de twaalven, heeft een fundament gelegd van dezelfde strekking en daarop is de Gemeente gebouwd (1 Kor. 3:10). Waar het in dit laatste deel van de Openbaring om draait, is het feit dat Jeruzalem, de woon- en verblijfplaats van de Gemeente, als de hoofdstad van het duizendjarig vrederijk en tegelijkertijd als het nieuwe Jeruzalem op de nieuwe aarde wordt beschreven. In het eerste gedeelte van Openb. 22 wordt de beschrijving van de stad voortgezet, dit deel hoort nog bij Openb. 21. Er worden Johannes dan nog de rivier van het water des levens en het geboomte des levens getoond. De rivier ontspringt uit de troon van God en van het Lam en in de eeuwige toestand wordt dit water om niet gegeven aan de dorstige. De straat van vs 2 moet de hoofdstraat zijn, want ze loopt naar de troon en in het midden van de straat loopt dan de rivier. De bomen staan langs de rivier in de (hoofd)straat. De heiligen zullen in het vrederijk drinken uit de rivier van het water des levens en eten van de vruchten van de bomen des levens. De naties zullen ter genezing van de bladeren van de bomen mogen eten, maar niet van de vruchten. Het slotgedeelte over de stad wordt afgesloten met een samenvatting, vooral van de verzen 23 en 27 samen met 20:6.

    Vermenging van tijden en zaken

    Het is een typisch kenmerk van een tussengezicht dat iets wat nog moet komen al beknopt aangekondigd wordt, maar ook dat teruggegrepen wordt op iets wat eerder al besproken is en dat dan nogmaals aan de orde wordt gesteld. Dit heeft tot gevolg dat tijden soms door elkaar lopen. In het gedeelte 21:9-22:5 worden zaken genoemd die duidelijk tot het vrederijk behoren samen met dingen die met de eeuwige toestand te maken hebben. Zo wordt in de beschrijving van de eeuwige toestand (21:1-8) het Lam geen enkele keer genoemd, want de Zoon heeft zich dan al onderworpen aan de Vader en God is alles in allen. In het tussengezicht staat het Lam dat in het duizendjarig rijk de regering uitoefent, zeven keer vermeld. Verder wordt in vs 3 alleen gesproken van “de mensen” en “zijn volken”, terwijl in vs 12 nog sprake is van Israël en in vs 24 zelfs van “naties” en van “de koningen der aarde”, begrippen die in de eeuwige toestand niet meer zullen bestaan. Bovendien zegt Openb. 22:2 dat deze naties genezing nodig hebben, iets wat in de eeuwige toestand onmogelijk is, dan is er geen ziekte en pijn meer. Ook het feit dat er nog gruwel en leugen en andere onreinheden voorkomen en dat daarom de engelen de poorten van de stad moeten bewaken, verwijst naar het duizendjarig rijk en niet naar de eeuwige toestand. En als laatste punt kan worden genoemd het feit dat de zon en de maan in het duizendjarig rijk hun licht nog zullen moeten geven, maar dat in het nieuwe Jeruzalem van de eeuwigheid de zon en de maan niet meer nodig zijn (vs 23). In dit deel wordt het duidelijkst de vermenging van de beide fasen zichtbaar.

    Openbaring sluit Genesis af

    In het slotgedeelte is duidelijk te zien hoe de Openbaring als het laatste Bijbelboek afsluit wat in Genesis als het eerste Bijbelboek is begonnen. De inhoud van de Bijbel wordt zo als het ware in een tang gehouden. De volgende vergelijking van plaatsen in de boeken Genesis en Openbaring toont dit aan:

    • Gen. 1:1
      In den beginne schiep God de hemel en de aarde.
    • Openb. 21:1
      En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
    • Gen. 1:16
      En God maakte de beide grote lichten.
    • Openb. 21:23
      En de stad heeft de zon en de maan niet van node.
    • Gen. 1:5
      En God noemde de duisternis nacht.
    • Openb. 22:5
      En er zal geen nacht meer zijn.
    • Gen. 1:10
      En de samengevloeide wateren noemde God: zeeën.
    • Openb. 21:1
      En de zee was niet meer.
    • Gen. 2:10
      Er ontsprong in Eden een rivier van water des levens.
    • Openb. 22:1
      En hij toonde mij een rivier van water des levens.
    • Gen. 3:17
      De aardbodem is om uwentwil vervloekt.
    • Openb. 22:3
      En niets vervloekts zal er meer zijn.
    • Gen. 3:19
      Want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.
    • Openb. 21:4
      En de dood zal niet meer zijn.
    • Gen. 3:15
      En ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.
    • Openb. 20:10
      En de duivel die hen verleidde, werd geworpen in de poel van vuur en zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden.
    • Gen. 11:4
      Het ontstaan van Babel, de stad der mensen wordt getoond.
    • Openb. 18
      De ondergang van Babel wordt beschreven.

    Slotwoorden

    Openbaring 22:6-21 is het slot van het boek, want het openbaar worden van de profetie van “hetgeen weldra moet geschieden” is ten einde. In dit slotwoord volgt dan een drievoudig beroep op hen die deze woorden voorlezen en op hen die ze horen. Eerst betuigt met “deze woorden zijn getrouw en waarachtig” de engel die aan Johannes de stad en de rivier heeft getoond, de waarheid van alles wat hem geopenbaard is (vs 6, 7). Vervolgens wordt dit door Johannes bevestigd met de mededeling dat hij al deze dingen heeft gezien en gehoord (vs 8) en tenslotte zegt dan de Here Jezus dat Hijzelf van deze dingen heeft getuigd door zijn engel (vs 12-16). Dat Jezus via zijn engel heeft getuigd, blijkt ook uit de woorden:”Zie, Ik kom spoedig. Zalig hij die de woorden van de profetie van dit boek bewaart”. Dit zijn woorden van Jezus, maar als spreekbuis geeft de engel ze door. Het verband tussen de door de engel doorgegeven woorden van Jezus en de woorden die Hij zelf spreekt in vs 12 blijkt uit de gelijkluidendheid van “Zie, Ik kom spoedig”. Behalve de drievoudige bevestiging van de waarheid van het boek, bevat dit slotgedeelte ook a. opdrachten; b. beloften; c. waarschuwingen.

    ad. a. :

    Omdat de tijd nabij is, wordt opdracht gegeven de woorden van de profetie te bewaren en wordt er gezegd dat zij niet mogen worden verzegeld. In Dan. 12:4 wordt aan Daniël uitdrukkelijk de opdracht gegeven zijn woorden verborgen te houden en het boek tot de eindtijd te verzegelen. In de tijd van Daniël was die eindtijd nog lang niet aangebroken, hij leefde nog onder de bedeling van de wet. Voor hen die leven onder de bedeling van de genade is de eindtijd steeds nabij geweest, de Heer zegt tot viermaal toe dat Hij spoedig zal komen (3:11;22:7, 12, 20). De gelovigen van alle tijden moesten hun Heer blijven verwachten, omdat over hen het einde der eeuwen gekomen is (1 Kor. 10:11). Maar vooral voor de gelovigen van onze tijd geldt dat de Heer spoedig zal komen, want met uitzondering van de Opname van de Gemeente is alles wat aan de laatste week van Israël moet voorafgaan, vervuld. Daarom moeten de woorden van deze profetie voor een ieder toegankelijk blijven, dan geven ze aan de lezer en de hoorder de nodige kennis van de toekomst. Onder die kennis kan hij niet neutraal blijven, er zal een keuze moeten worden gemaakt. Kiest iemand voor de wereld dan zal zijn zonde naar het toppunt van de crisis groeien. Kiest iemand voor de Heer en het heil, dan zal hij worden geheiligd. Goed en kwaad zullen steeds verder uit elkaar groeien en de tegenstelling tussen die beide zal zo steeds duidelijker en feller worden (vs 10, 11). Maar niet alles wat Johannes gezien en gehoord heeft zal op schrift worden gesteld en zo ter kennis van de gelovigen worden gebracht. Er is en blijft de uitzondering van de donderslagen van Openb. 10:4.

    ad. b. :

    Er is de belofte dat de Heer spoedig zal komen en dat Hij de Gemeente als zijn loon bij zich heeft. Iedereen zal naar zijn werk worden vergolden (vs 12). Verder wordt de zaligheid beloofd aan een ieder die zijn gewaad gewassen heeft met het doel in te gaan door de poorten van de stad en recht te hebben op het geboomte des levens (vs. 14). Zij gaan door de poorten de stad binnen, buiten, in

    de poel van vuur, blijven zij die in 21:8 al eerder zijn genoemd. De lafhartigen, de ongelovigen en de verfoeilijken van 21:8 worden hier in 22:15 honden genoemd, de rest is gelijk. Opnieuw wordt zaligheid beloofd aan hem die de woorden van de profetie van dit boek bewaart (vs 7 en Openb. 1:3).

    ad. c. :

    De voornaamste waarschuwing houdt het verbod in om aan de woorden van dit boek iets af te doen of toe te voegen. De vreselijke straffen die de overtreders van dit verbod dreigen te zullen ontvangen, zijn om twee redenen verklaarbaar. Ten eerste door het feit dat God zelf een directe opdracht heeft gegeven om dit boek te schrijven en ten tweede door het feit dat wordt gezegd dat het zijn getrouwe en waarachtige woorden bevat. Deze twee redenen moeten genoeg zijn om aan te nemen dat het boek onfeilbaar is. Iets aan het boek veranderen geldt als niet erkennen van dit gegeven en maakt dat geen deel wordt verkregen aan de boom des levens en aan het nieuwe Jeruzalem. Overigens geldt deze waarschuwing voor alle woorden die vóór dit laatste boek van de Bijbel staan, zonder dat dit hier kan zijn bedoeld. De boeken die samen onze Bijbel vormen, waren in de tijd dat Johannes dit schrijft nog niet verzameld tot het geheel en in de volgorde zoals wij die nu kennen. Aangenomen mag worden dat ongelovigen weinig of geen nut zien in het woorden toevoegen aan of weglaten uit het boek Openbaring of de gehele Bijbel. Deze waarschuwing geldt dus uitsluitend gelovigen en Johannes veronderstelt hier dat er gelovigen zullen zijn, of mensen die voorgeven dat te zijn, die ter wille van de aanvaardbaarheid van de Openbaring of ter wille van een visie op de eindtijd, bereid zijn de waarheid van het boek geweld aan te doen door weglating of toevoeging van woorden. Of verandering van betekenis door belangrijke woorden en zinnen tot beeldspraak te herleiden en zo te ontkrachten, tot toevoeging of weglating moet worden gerekend is een zaak die ieder voor zich mag en moet uitmaken. In vs 17 staat een waarschuwing van heel andere aard. De Heilige Geest en de Gemeente verlangen naar de komst van de Heer en zeggen als een soort antwoord op zijn woorden “Zie Ik kom spoedig”: Kom ! Dat betreft dus de Gemeente als een geheel, maar iedere individuele gelovige wordt dan gewaarschuwd uit te zien naar de Wederkomst van Christus, dorst te hebben naar het water des levens en ook te zeggen: Kom ! In vs 6 wordt net als in Openb. 1:1 duidelijk aangegeven dat het boek uiteindelijk bestemd is voor de knechten van Jezus Christus. Ook het doel wordt nogmaals genoemd, het is geschreven om aan deze knechten te tonen wat weldra moet geschieden en de inhoud zal door een engel en door Johannes aan de knechten bekend worden gemaakt (1:1 en 22:6). Uit vs 16 blijkt duidelijk dat de Here, de God van de geesten der profeten, gelijk is aan Jezus. Jezus zegt daar dat Hij de engel heeft gezonden om dit alles te betuigen voor de engelen van de gemeenten ten behoeve van hun gemeenten. Jezus noemt zich hier de wortel Davids een benaming die door een van de oudsten aan het Lam werd gegeven bij het aanvaarden van de verzegelde boekrol. Met het geslacht van David wordt hier gewoon de zoon van David bedoeld. Dat het boek Openbaring een profetisch boek is, werd in 1:3 al gezegd, maar in verband met de context bijna terloops. In het slot van het boek wordt tot vier keer toe uitdrukkelijk op het duidelijk profetisch karakter van de openbaring gewezen (22:7, 10, 18, 19).

    Ook “de tijd is nabij”, “Ik ben de alfa en de omega” en “de eerste en de laatste” herinneren duidelijk aan Openb. 1:3, 8, 17. Het boek Openbaring is met “genade zij u en vrede” (1:4) begonnen als een brief, het eindigt met “De genade van de Here Jezus zij met allen” (22:21) ook als een brief.

  • Openbaring – Hoofdstuk 17

    Zesde tussengezicht: de valse en de ware bruid

    Dit is het voorlaatste tussengezicht. Het handelt over het oordeel dat over de goddeloosheid zal worden geveld. Babylon is hier het symbool van deze goddeloosheid. Het slot van het tussengezicht geeft als positieve tegenhanger een beeld van de bruiloft van het Lam.

    Hoofdstuk 17 handelt over het oordeel dat zal komen over het godsdienstig systeem ten tijde van het regime van het beest en de valse profeet. Het symbool van dit systeem is hier de vrouw, de hoer Babylon. Zij verleidt de volken tot ontucht en hoererij, bijbelse termen voor afgoderij. Hoofdstuk 18 handelt over het oordeel dat komt over het politieke systeem tijdens dat regime van het beest en de valse profeet. De stad Babylon is het symbool van dit systeem. Babylon is de hoofdstad van het rijk van het beest, zoals Jeruzalem de stad van de valse profeet is. De val van en het oordeel over Babylon als symbool van de macht die strijd voert tegen God en tegen Israël, werden reeds aangekondigd in Openb. 14:8 en 16:19 en dat Babylon al vanaf het begin wordt gezien als de macht van de mens zonder God, blijkt uit Gen. 11:1-9, want Babylon en Babel (= verwarring) zijn twee namen voor één en dezelfde stad. In de hoofdstukken 17 en 21 wordt de tegenstelling tussen de Gemeente als de reine en de grote hoer als de onreine vrouw nader uitgewerkt. Met de onreine vrouw wordt bedoeld de geestelijke boze macht die via het beest uit de zee en het beest uit het land uitgaat van de draak. In Openb. 17 wordt die geestelijke boze macht uitgebeeld door Babylon, de grote hoer. Daarmee wordt dan de grote stad Babylon bedoeld, waarover in Openb. 14:8 en 16:19 reeds werd gesproken en waarvan in Openb. 17 een nadere beschrijving wordt gegeven. Zij is de “bruid” van het beest. De reine vrouw is de Gemeente, de bruid van het Lam. In Openb. 19:7, 8 maakt zij zich voor de bruiloft gereed door zich te kleden in het fijne linnen van de rechtvaardige daden van de heiligen. Zij is Jeruzalem, de heilige stad die God uit de hemel zal laten neerdalen. De tegenstellingen en overeenkomsten tussen de twee vrouwen zijn zeer duidelijk. Zij worden hier in Openbaring uitgedrukt in:

    • 17:1
      Eén van de zeven engelen die de zeven schalen hadden, kwam en sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer, die zit aan vele wateren.
    • 21:9
      Er kwam één van de zeven engelen met de zeven schalen, die vol waren van de laatste zeven plagen en hij sprak met mij zeggende: Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams.
    • 17:3 en 5
      Hij voerde mij in de geest weg naar een woestijn. En ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest. Het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde. [Zie Jes. 21:1 voor de betekenis van woestijn.]
    • 21:10
      Hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God.

    Door het gebruik van dezelfde symboliek van “het tonen van een vrouw, een stad” wordt het contrast scherper. Tegenover het gruwelijke Babylon staat het heilige Jeruzalem, tegenover de hoer de bruid en tegenover de dorre woestijn de verheven berg. Weliswaar is de vrouw het symbool van het godsdienstig systeem van het regime van het beest, maar zij heeft eveneens politieke macht. Uit vs 2 blijkt dat de regeerders van de volken onder haar invloed staan en via hen ook hun onderdanen.

    De naam van de vrouw

    In vs 5 zit een probleem bij de woorden “een geheimenis”. Volgens de Engelse vertalingen en onze Statenvertaling heet de vrouw Mystery of Verborgenheid, zoals Juda Trouweloze en Israël Afkerigheid (Jer. 3:8). Zij gaan uit van het gebruik dat in Rome de hoeren een voorhoofdsband moesten dragen met daarop hun naam. En “Het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde” als naam is onzin. Dus heeft zij de naam Verborgenheid en is zij de moeder van de hoeren. Vele andere vertalingen, waaronder de NBG-vertaling, huldigen de opvatting dat in Openbaring vaak wordt vermeld dat iemand de naam van het beest of de naam van God op het voorhoofd geschreven heeft en hier is sprake van het tonen van de eigen naam. De naam “Het grote Babylon” moet dan niet letterlijk worden opgevat alsof het letterlijke Babylon bedoeld wordt, maar als een verwijzing naar de ware identiteit van de vrouw. Als zodanig is de naam een verborgenheid en is het enigszins te vergelijken met Sodom en Egypte in Openb. 11:8. In dit beeld wordt aan Johannes het geheimenis geopenbaard dat voor de wereld nog een verborgenheid is. Het wezenlijke van de vrouw is, dat zij als moeder van de hoeren en van de gruwelen de oorsprong van alle vormen van afgoderij is. Gruwel heeft als bijbetekenis ook afgodsbeeld, in Matth. 24:15 noemt Jezus het afgodsbeeld de “gruwel der verwoesting”

    Uitleg aan Johannes

    Johannes is verbaasd als hij dit ziet en na alles wat hij hiervoor heeft gezien is er maar één ding dat hem nog zou kunnen verbazen en dat is de positie van de vrouw. Niet het beest uit de zee is hier de figuur die de leiding heeft, maar de vrouw heeft de touwtjes in handen. Zij berijdt en ment het beest. Het is de engel die, nadat hij de verbazing van Johannes heeft gezien, hem het geheimenis van de vrouw en van het beest gaat uitleggen. Uit de opmerking aan het begin van vs 9 dat het in dit geval aankomt op scherpzinnigheid, wijsheid en inzicht om de verklaring van de engel te begrijpen, komt duidelijk naar voren dat er geen eenvoudige uitleg gaat volgen. Van het beest wordt tot tweemaal toe gezegd dat het er was, er niet is, maar er wel weer zal zijn en dat dit voor de ongelovige mensen iets verbazingwekkends zal zijn. In de tijd van de grote verdrukking, als het beest uit de volkerenwereld zal zijn opgekomen en de wereld regeren zal, zullen er steeds weer gelovigen zijn, een schare die niemand tellen kan uit de heidenen alleen al. Deze gelovigen zullen zich niet verbazen omdat hun geloof hen kennelijk de scherpzinnigheid, de wijsheid en het inzicht zal geven die nodig zijn om te begrijpen wat dit alles te betekenen heeft.

    Uitleg via profetieën van Daniël

    Om de uitleg van de engel te begrijpen is het nodig de profetieën van Daniël naast dit gedeelte van de Openbaring te leggen. In Dan. 2:31-45 wordt door Daniël uitleg gegeven aan een droom van koning Nebukadnessar. In de droom wordt een beeld getoond met een hoofd van goud, borst en armen van zilver, buik en lendenen van koper, benen van ijzer en voeten deels van ijzer, deels van leem. Met deze lichaamsdelen worden koninkrijken of beschavingen bedoeld die elkaar zullen opvolgen in de tijd en aan het einde vernietigd zullen worden door een koninkrijk dat eeuwig zal bestaan. De bedoelde beschavingen zijn dan achtereenvolgens de Babylonische, die van de Meden en Perzen, de Macedonische of Griekse en de Romeinse. Deze culturen bestaan door en in elkaar en er zal uit het Romeinse rijk een ander rijk komen dat een samenhang zal vertonen van ijzer met leem, dat wil zeggen twee niet te vermengen stoffen. Er zullen steeds pogingen worden ondernomen de verschillende delen tot een samenhangend geheel te maken, iets wat echter niet zal lukken. De pogingen zullen worden voortgezet tot aan de komst van het koninkrijk van God en in de laatste fase zal er een federatie ontstaan van tien staten, de tien tenen van het beeld. Het is mogelijk dat hier met het ijzer de cultuur van het rijk van het beest uit de zee wordt bedoeld en met leem de cultuur van Israël, het land van de valse profeet. In Dan. 7:1-28 wordt een droom van Daniël weergegeven, waarin hij uit de zee vier dieren ziet opstijgen. Daniël ziet dus uit de volkerenwereld vier grote rijken opkomen. Het eerste is een leeuw met adelaarsvleugels waarmee het Babylonische rijk wordt bedoeld. Het tweede is het rijk van de Meden en de Perzen, voorgesteld door een beer die drie ribben tussen zijn tanden heeft. Hiermee zal worden bedoeld dat de drie voorgaande rijken door dit rijk als het ware zijn opgevreten. De rijken die voorafgingen aan het Medo-Perzische rijk zijn Egypte, Assyrië en Babylon. Het derde dier lijkt op een panter met vier vleugels van een vogel en met vier koppen. Dit is het Griekse rijk van Alexander de Grote die na zijn dood werd opgevolgd door zijn vier generaals die zijn rijk onder elkaar hebben verdeeld. Het vierde dier heeft geen naam omdat er geen naam voor is, het zou het beste een draak genoemd kunnen worden. Met dit monster wordt het Romeinse rijk bedoeld. Daniël ziet dan dat het tien horens heeft en van die horens worden er drie uitgerukt om plaats te maken voor een andere kleine horen die er later groter uitziet dan de anderen. Volgens Dan. 7:24, 25 zullen uit het laatste rijk tien koningen opstaan en na hen zal een ander opstaan die van de vorige verschillen zal en drie van de koningen ten val brengen zal.

    Gedurende de laatste helft van de grote verdrukking zal hij heerschappij voeren over de andere koningen tot aan zijn ondergang. Hij is het beest over wie wordt gesproken in Openb. 17:8. In Dan. 8:8 wordt gezegd dat de geitebok Alexander de Grote, de koning van Griekenland is, die wordt opgevolgd door vier generaals en dat uit het gebied van één van deze opvolgers de kleine hoorn van Dan. 7 zal voortkomen. Deze zal zeer groot worden tegen het zuiden, het oosten en het westen, dat is het Sieraadland. De kleine hoorn komt dus uit het noordelijk gedeelte van het rijk van Alexander de Grote en dat is Griekenland. Ook in dit gedeelte van het boek Daniël staan aanwijzingen die wijzen op de laatste helft van de Grote Verdrukking (vs 11).

    De zeven koppen en de tien horens

    Het beest dat Johannes ziet, behoort tot de Griekse cultuur die er was vóór de Romeinse, die er niet is ten tijde dat Johannes de Openbaring schrijft en die in de laatste jaarweek van Israël zal opkomen uit de afgrond, dus met steun van de draak, de engel van de afgrond (9:11). Aan het eind van de week zal hij met zijn medestanders worden verslagen en zal hij ten verderve varen. De verbazing van hen die op de aarde wonen zal veroorzaakt worden door het feit dat de kleine horen die niet eens tot de tien behoort, zo’n machtige positie gaat innemen en zo groot geworden is. De zeven koppen van vs 9 zijn zeven bergen. Hieruit hebben velen geconcludeerd dat het hier gaat over Rome, dat op zeven heuvels gebouwd is. De term bergen voor de kleine heuvels van Rome is echter erg overdreven en dat mag niet worden verwacht van de Israëliet Johannes, als hij spreekt over Rome. Omdat hier wordt gezegd dat het ook zeven koningen zijn, ligt het meer voor de hand bij bergen te denken aan koningen, aan hooggeplaatsten. Hier zou dan worden bedoeld dat de vrouw zit op het beest dat zeven koppen heeft, die zeven koningen moeten voorstellen. Van deze koningen zijn er vijf gevallen, Egypte, Assyrië, Babylon, Perzië en Griekenland. Eén is er nog, Rome, en de tien koningen die uit de Romeinse invloedssfeer zullen voortkomen zijn nog niet gekomen en als ze er zijn dan is het maar voor een korte tijd, want volgens vs 12 ontvangen zij één uur macht als koningen, samen met het beest aan wie zij hun macht en kracht geven om samen met hem te strijden tegen het Lam. Van de tien horens zullen drie verdwijnen en na de zeven komt als laatste de kleine horen die later zo groot wordt, als achtste. Dat deze achtste was en niet is, is hiervoor reeds uiteengezet en ook dat hij in het verderf zal worden gestort door zijn strijd tegen het Lam en zijn leger, dat is de Gemeente. Deze Gemeente bestaat uit de gelovigen die door het Lam geroepen zijn en uitverkoren. Na de strijd zal de Gemeente zich gereed gaan maken om als bruid te verschijnen op de bruiloft van het Lam.

    Het geheimenis van de vrouw

    In vs 7 heeft de engel gezegd dat hij Johannes het geheimenis van de vrouw zou zeggen en dat van het beest. Tot nu toe is het geheimenis van het beest en van zijn zeven koppen en zijn tien horens verklaard. Pas in vs 15 komt de verklaring van het geheimenis van de vrouw. De vrouw zit aan (vs 1) of op (vs 15) vele wateren en die wateren zijn naties, meniten, volken en talen. Dit wil zeggen dat het godsdienstig stelsel waarvan de vrouw het symbool is, grote invloed heeft in de hele wereld. Maar de macht die de vrouw heeft, is voor het beest en de tien koningen aanleiding om tegen haar op te treden en haar de macht te ontnemen. Ook in de laatste week gaan staatkundige belangen nog steeds boven de godsdienstigheid, hoe vals die religie ook mag zijn. De vrouw wordt berooid en naakt gemaakt, haar vlees wordt gegeten en zij wordt met vuur verbrand. Deze beeldspraak moet wel betekenen dat de koningen het religieuze systeem uitbannen en dat alle bezittingen die aan het godsdienstig stelsel toebehoren verbeurd worden verklaard. De gedachte aan de vrouw blijft echter bestaan, want voor de mensen die hun religieus gevoel ergens kwijt moeten, is toch de vrouw de stad en de stad de vrouw. Zie ook Openb. 18:16. Met het verdwijnen van de vrouw is een bepaald facet van de macht van het Babylon verdwenen, maar niet de werkelijke macht, die blijft in handen van het beest in Babylon. Dat ook het politieke systeem dat tijdens het regime van het beest en de valse profeet heerst, zal worden vernietigd, blijkt uit Openb. 18. Beide stelsels moeten als steunpilaren van de macht van Babylon worden vernietigd, dan is in dit tussengezicht getoond wat de werkelijkheid van Openb. 16:17-21 reeds heeft laten zien.

    Het ideaal van Nimrod en Babylon

    Babylon is meer dan een godsdienstig stelsel, het is daarnaast, zelfs eerder nog daarboven, het symbool van het op economisch en op politiek gebied streven naar het ideaal van het Babel van Nimrod (Gen. 10:8-10). Het is het ideaal van de samenbundeling van alle menselijke krachten, om aan de mensen de grootheid en de macht van het systeem te tonen. Zolang de godsdienst kon dienen tot verwezenlijking van dit ideaal, werd zij getolereerd. Maar als het doel bereikt is, ontdoet het systeem zich van zijn religieuze versierselen en toont het zijn ware goddeloze aard. Vandaar dat er nu, nadat het oordeel over het religieuze systeem ten tijde van het regime van het beest en de valse profeet is uitgevoerd, ook een oordeel over het politieke systeem ten tijde van dat regime zal moeten komen. Als hoofdstad van het rijk van het beest moet de stad Babylon worden gezien als het symbool van dit politieke systeem, zoals ook de hoer Babylon het symbool is van het godsdienstig systeem. Tussen het oordeel over het godsdienstige en het oordeel over het politieke systeem zijn duidelijke verschillen op te merken. Zo zal de voltrekking van het oordeel over het godsdienstig stelsel door de tien koningen, dus door mensen worden uitgevoerd, maar het oordeel over het politieke systeem, als demonstratie van de menselijke grootheid, zal zonder tussenkomst van mensen worden voltrokken. Het oordeel over het politieke systeem zal echter pas ten uitvoer worden gebracht als de laatste gelovigen de gelegenheid hebben gehad Babylon te verlaten. Zij worden door een stem uit de hemel opgeroepen de stad te verlaten, voordat door vuur uit de hemel het oordeel over Babylon wordt voltrokken. Verder valt op dat in Openb. 18 het beest en zijn koningen niet meer worden genoemd en dat naar de positie van Babylon als vrouw en hoer slechts eenmaal door een terugblik wordt verwezen (vs 3). Hiermee zal wel worden bedoeld dat er geen verband bestaat tussen het godsdienstig systeem en het oordeel over het politieke systeem en dat omgekeerd het oordeel over het godsdienstig systeem geen verband houdt met het politieke systeem. De beide systemen en de oordelen erover staan geheel los van elkaar, omdat hun methoden en hun doelstellingen verschillend zijn. Zijdelings blijkt dit uit de houding van de koningen: de vrouw haten zij, maar zij beklagen de stad. Het blijkt tevens uit het woord “hierna (eigenlijk: na deze dingen)”, waarmee Openb. 18 begint. Dit kondigt in de Openbaring steeds een nieuw gedeelte aan.

    De andere engel

    Uit de beschrijving van de “andere engel” is duidelijk op te maken dat met deze engel een verschijningsvorm van Christus wordt bedoeld. Hier treedt Hij op als rechter, zoals Hij al eerder als hogepriester (8:3) en als koning (10:1) werd getoond. Christus als rechter verkondigt hier het eindoordeel (vs 2) en hoewel met “Gevallen, gevallen” de indruk wordt gewekt dat de val van Babylon al een feit geworden is en er zelfs verwarring met de val van de hoer Babylon mogelijk is, blijkt uit het vervolg dat wat door Christus als een voldongen feit wordt aangekondigd, nog staat te gebeuren. In 18:2 is sprake van een uitbreiding van wat in 14:8 wordt gezegd en ook daar wordt Babylon reeds als gevallen beschouwd, iets wat aangeeft dat de oordelen over het godsdienstige en over het politieke systeem moeten worden gerekend tot de “tussengezichten”. Dat we hier te maken hebben met een “tussengezicht”, is ook de reden dat Babylon hier woonplaats van duivelen en schuilplaats van alles wat met het kwaad te maken heeft, wordt genoemd, terwijl toch pas later, in vs 4, wordt gesproken van het uitgaan van “mijn volk”, waarmee kennelijk de laatste nog levende gelovigen worden bedoeld. Deze behoren niet bij duivelen of bij alles wat met het kwaad te maken heeft. Zij gaan dus eerst uit en pas daarna valt Babylon en wordt een woon- en schuilplaats van het kwaad. De oproep die hier aan “mijn volk” wordt gericht, is in de Openbaring de laatste en daarmee in de hele Bijbel. Zij die op het allerlaatste moment uit Babylon vluchten, zijn de laatsten die tot de schare die niemand tellen kan, zullen behoren.

    Profetieën over Babylon

    Wat hier in vs 2 over de stad Babylon wordt gezegd, is terug te vinden in de profetieën van Jesaja en Jeremia (Jes. 13, 14 en Jer. 50, 51). Die profetieën vertonen op hun beurt duidelijk verwantschap met de profetie die Ezechiël uitspreekt over Tyrus (Ezech. 26, 27 en 28). Het is opmerkelijk dat zowel in de profetie van Jesaja als in de profetie van Ezechiël gesproken wordt van de gevallen morgenster, die gevallen is daar hij als God wilde zijn. De zonde van de afgoderij is van gelijke aard als het gelijk willen zijn aan God of meer dan Hem willen zijn (Jes. 14:12-15;Ezech. 28:12-17). Babylon heeft de politieke en economische machten van de aarde verleid tot afgoderij, daarom zal het ten aanschouwen van deze aardse machten verwoest worden en zal het als woonplaats van de Boze en schuilplaats van het kwaad gelijkgesteld worden met de hel, de poel van vuur (vs 3). Na de oproep om uit de stad te gaan (vs 4) en na de reden waarom er plagen zullen worden gezonden (vs 5), volgt namens de Heer de opdracht de kwade werken van Babylon dubbel aan haar te vergelden (vs 6, 7a). In vs 7b, 8 overdenkt de engel die het gericht moet uitvoeren wat de redenen zijn voor deze zware straf. Dit blijken dan de verheerlijking van zichzelf te zijn en het trachten zich een naam op aarde te maken en daarin anderen mee te sleuren (vs 7b). De overwegingen van Babylon die hier worden genoemd, doen weer denken aan die van de morgenster in de genoemde hoofdstukken van Jesaja en Ezechiël. Wat in de werkelijke volgorde bij de zevende schaal in Openb. 16:19 al over Babylon is gezegd, wordt hier uitgebreider beschreven. De ondergang van de stad Babylon zal zich plotseling voltrekken, als in één dag (vs 8), als in één uur (vs 10, 16, 19). De profeet Jesaja heeft deze ondergang reeds voorzegd (Jes. 47). Het oordeel over de hoer door middel van de tien koningen verloopt stapsgewijs door haar haten, haar eenzaam en naakt maken, haar vlees eten, haar verbranden met vuur. Maar het oordeel van God wordt in één keer voltrokken, net als de zeven schalen die heel snel na elkaar uitgegoten worden.

    Gevolgen van het oordeel

    Met de vernietiging van Babylon wordt het hart uit de wereldpolitiek en de wereldeconomie weggerukt en daarom staan de koningen, kooplieden en zeelui als vertegenwoordigers van staatkunde, handel en transport vanuit de verte te kijken en te klagen over het lot van Babylon en de rijkdom die daar verloren gaat. Vanuit de verte, want zij hebben wel geprofiteerd en de zoete vruchten van het systeem genoten, maar ze zijn bang dat ze door te dichtbij komen de bittere vruchten moeten plukken van het deel krijgen aan het lot van Babylon en ze willen niet te zeer betrokken raken. Vooral uit het klagen van de kooplieden dat er nu niemand meer is die van hen koopt, blijkt de afhankelijkheid van het economische systeem ten tijde van het regime van het beest (vs 9-19). De opsomming van vs 12 en 13 laat duidelijk zien dat ten tijde van dit bewind werkelijk alles te koop is, van edele metalen tot slaven. Maar door het eindoordeel over Babylon doet God recht aan de heiligen, de apostelen en de nieuwtestamentische profeten die als martelaren zijn omgekomen zowel onder het regime van het beest als onder dat van de valse profeet. Zij worden opgeroepen om vrolijk te zijn en om zich te verheugen over de val van Babylon. De laatste verzen geven dan een beeld van het definitieve einde. Een sterke engel werpt een molensteen in de zee en zegt dat Babylon ook zo met geweld zal worden neergeworpen en nooit meer gevonden zal worden. Het beeld van de molensteen verwijst naar Jer. 51:61-64 waar wordt vermeld dat Babel met een steen verzwaard in de Eufraat zal zinken net als het boek Jeremia nadat het door Seraja is uitgelezen. Dat Babylon nooit meer gevonden zal worden werd in vs 14 al gezegd en dit wordt in het slotgedeelte nog zesmaal met variaties herhaald. Nooit zullen de geluiden van kunst, nijverheid en vreugde meer in Babylon gehoord worden, er zal niets dan duisternis overblijven (vs 21-24). Na het voltrekken van de in Openb. 17 en 18 genoemde oordelen staat niets meer de komst van de bruidegom in de weg en de bruiloft van het Lam kan beginnen.

    Loof de Heer

    De oproep zich te verheugen over de val van Babylon (18:20) leidt tot vreugdekreten in de hemel. Dit gedeelte begint met “hierna” en net als op andere plaatsen het geval is, leidt het gebruik van dit woord een nieuwe episode in. Hoewel er aansluiting is met het voorgaande, zijn de ellende en de somberheid van de vernietiging van Babylon voorbijgegaan en zijn er nieuwe mogelijkheden, is er weer plaats voor vreugde en lofprijzing. Een grote schare prijst God die zijn macht heeft getoond door over de afgoderij van Babylon zijn rechtvaardig oordeel uit te spreken en door het voltrekken van dit oordeel hun gedode broeders te wreken. De vierentwintig oudsten en de vier levende wezens sluiten zich bij de lofprijzing aan met “Amen, halleluja”. Halleluja [= hallel (lof) + oe (geb. wijs) + jah (de verkorte vorm van jahwe)] betekent: Loof de Heer en het is hier de eerste keer dat het in het Nieuwe Testament voorkomt. Trouwens in het Oude Testament komt het alleen in de Psalmen voor en we kunnen daarom met recht zeggen dat het hier een niet vaak gebruikte lofprijzing betreft. De schare, de oudsten en de vier levende wezens loven hier de Heer met de grootst mogelijke eerbied. In de lofprijzing komt ook het antwoord naar voren op de bede van de zielen onder het altaar (6:10), hun bloed is gewroken, het is van haar hand geëist. In vs 5 worden allen nogmaals opgeroepen de Heer te loven en zij beantwoorden die oproep met de lofprijzing van de verzen 6-8.

    Het werk van de rechtbank is gereed

    Na de vernietiging van de hoer en van de stad Babylon als symbolen van het godsdienstig en het politiek systeem van de valse profeet en het beest, is er alle reden voor vreugde en lofprijzing, temeer daar nu het einde nadert en de tijd is aangebroken voor de bruiloft van het Lam. Het is duidelijk dat zolang de oordelen over het politieke en over het godsdienstige Babylon niet waren voltrokken, deze bruiloft niet kon plaatsvinden. Pas daarna komen aangenamer zaken aan de orde. Eerst wordt het gejubel over dit oordeel gehoord (19:1-5), dan komt de vermelding van de aanvaarding van het koningschap en daarna volgt de aankondiging van de bruiloft, maar ook niet meer dan dat. De bruiloft van het Lam wordt niet uitvoerig beschreven, het doel van de Openbaring is nu eenmaal niet het beschrijven van dit soort gebeurtenissen, maar het zich bezighouden met de rechtvaardige wegen van God, met de oprichting van het Koninkrijk en met het einde van alle dingen, als God alles in allen zal zijn. De oordelen die nu ten einde zijn, hadden een verschillend karakter.

    Eerst waren er die van de zegels, dit waren de meer verborgen oordelen die ook toegeschreven hadden kunnen worden aan menselijk wanbeleid. De oordelen die volgden met de bazuinen waren oordelen die de mensen tot bekering opriepen en de derde groep waren de oordelen van de schalen en die hadden te maken met de uitoefening van Gods wraak. Uit Openb. 4 weten we dat de oordelen te maken hadden met de belangrijkste zitting van een hemelse rechtbank. Deze heeft het vonnis geveld en toezicht op de uitvoering ervan gehouden, dus op het voltrekken van de oordelen. Nu de oordelen zijn voltrokken is de zitting van de rechtbank voorbij, de vierentwintig oudsten kunnen hun rechterlijke functie neerleggen, want zij zijn als leden van de rechtbank van hun taak ontheven. Vanaf het moment van het einde van de oordelen worden de vierentwintig oudsten dan ook niet meer genoemd. Eerder is gezegd dat zij symbolisch de opgestane en verheerlijkte gelovigen van het Oude Testament en die van de Gemeente voorstellen en deze twee groepen komen in het volgende deel gesplitst naar voren op het feest der feesten.

    De bruiloft van het Lam

    Een bruiloft wordt gehouden ter ere van de echtvereniging van een man en een vrouw, de bruidegom en de bruid, hier ook het hemelse en het aardse. Over de bruiloft van het Lam wordt verder niets verteld, alleen is er een korte beschrijving van het toilet van de bruid en er is sprake van een bruiloftsmaal en van genodigden daartoe. Het huwelijksceremoniëel bestond in het oude Israël uit drie gedeelten:

    1. Het opmaken van het huwelijkscontract. Man en vrouw gelden dan al als echtgenoten, maar zij wonen nog niet samen onder één dak (zie Matth. 1:20). Dit is sinds de Pinksterdag de positie van de Gemeente, zij is met Christus “verloofd” (2 Kor. 11:2), maar geldt nu reeds als zijn vrouw (Ef. 5:23-32);
    2. Na enkele jaren vindt dan de eigenlijke bruiloft plaats. De bruidegom haalt, vergezeld van zijn vrienden de bruidsjonkers, de bruid op van haar huis en brengt haar naar zijn eigen woning. Dat is wat er gebeurt als Christus zijn Gemeente van de aarde wegneemt (1 Tess. 4:13-18) en binnenvoert in het Vaderhuis (Joh. 14:1-3);
    3. In de woning van het jonge paar vindt het bruiloftsmaal plaats, waarvoor in de regel vele gasten worden uitgenodigd (Matth. 22:1-14;Luk. 14:8 en Joh. 2:1-11). In een oosterse bruiloft speelt het bruiloftsmaal een centrale rol, het onderstreept het publieke en het sociale karakter van een bruiloft (Gen. 29:22 en Richt. 14:10, 17).

    In vs 9 krijgt Johannes uitdrukkelijk de opdracht te schrijven dat zij die op het bruiloftsmaal van het Lam zijn genodigd, zalig zijn. Het moeten dus gelovige genodigden zijn, want alleen gelovigen worden in de Bijbel zaliggesproken. De Gemeente kan hier niet worden bedoeld, zij is de bruid en die wordt niet op de eigen bruiloft genodigd, maar nodigt zelf. Het kunnen ook niet de gelovigen zijn die de marteldood zijn gestorven tijdens de Grote Verdrukking, want die zijn nog steeds zielen, zij hebben nog geen verheerlijkt lichaam ontvangen. Het zijn ook geen op de aarde levende gelovigen, want het bruiloftsmaal is in de hemel en daar kunnen zij niet aanwezig zijn. Het moeten gelovigen zijn die zich in de hemel bevinden, die niet tot de Gemeente behoren, maar die wel verheerlijkt zijn. Dat kunnen dus alleen de opgestane en verheerlijkte gelovigen uit het Oude Testament zijn, die samen met de Gemeente de oudsten voor de troon vormden. Een andere aanwijzing is in dit verband te vinden in de woorden van Johannes de Doper (Joh. 3:29) die zichzelf “de vriend van de bruidegom” noemt. De bruidegom (Jezus) heeft de bruid (Gemeente) en de vriend van de bruidegom (Johannes) verheugt zich hierover. Jezus zegt in Matth. 11:11 dat Johannes de Doper de grootste is “onder hen die uit vrouwen geboren zijn”. Dat betekent dat hij in de oude bedeling de grootste van allemaal is, maar dat wat de nieuwe bedeling betreft hij minder is dan de minste in het koninkrijk van God. Johannes heeft geen deel aan de nieuwe bedeling en is daarom als oudtestamentische gelovige geplaatst beneden de gelovigen van de Gemeente, de kleinste uit de nieuwe is groter dan de grootste uit de oude bedeling. Maar op de bruiloft van het Lam is Johannes de Doper een van de eregasten.

    Niet Israël maar de Gemeente is de bruid

    De opvatting dat Christus en zijn Gemeente de bruidegom zijn en Israël de bruid, kan niet juist zijn. Israël, of beter nog Jeruzalem, zal volgens de oudtestamentische profeten de aardse vrouw van de Messias zijn. Zij was in het Oude Testament met de Heer verbonden en zij zal dat aan het einde der tijden ook weer zijn en dan als bruid (Jes. 54:4-8;62:1-5; Hos. 2:19). Maar dit zal een huwelijk zijn dat op aarde gesloten zal worden, terwijl de gemeente de vrouw van het Lam zal worden door een huwelijk dat in de hemel zal worden gesloten (Ef. 5:23-32 en 2 Kor. 11:2). Vanaf Openb. 4 bevindt de gemeente zich in de hemel (24 oudsten), pas in 19:14 gaat zij naar de aarde om samen met Christus oorlog te gaan voeren tegen het beest en tegen de koningen en hun legerscharen. De Gemeente is de bruid van Christus en de Gemeente is ook het Lichaam van Christus en is dus Christus. Dit zijn verschillende kanten van de Gemeente. Als Israël de bruid wordt van de Messias, dan wordt Israël ook de bruid van de Gemeente. Dan zullen zo de Gemeente en Israël tot één vlees zijn zoals God het heeft gewild in Gen. 2:24.

    Het bruidskleed

    De bruid heeft zich gereedgemaakt door het aantrekken van het haar gegeven bruiloftskleed dat is gemaakt van de rechtvaardige daden der heiligen. God zal openbaren welke daden van de heiligen rechtvaardig en welke onrechtvaardig geweest zijn. Bij dit alles mag niet uit het oog verloren worden dat er staat “Haar is gegeven” (vs 8). Het bruidskleed dat bestaat uit de rechtvaardige daden van de heiligen, is te danken aan de genade die God deze heiligen heeft bewezen. Er is geen heilige die kan beweren dat hij uit eigen kracht een rechtvaardige daad gedaan heeft waarvoor God hem dan dank verschuldigd zou zijn. Elke rechtvaardige daad is slechts mogelijk door de hulp van Christus, daarom is het haar “gegeven”.

    Het oordeel voor de rechterstoel

    Voordat er nu sprake kan zijn van de bruiloft van het Lam, moet het openbaar worden voor de rechterstoel van Christus, waarvan Rom. 14:10 en 2 Kor. 5:10 spreken, hebben plaatsgevonden. Dit voor de rechterstoel van Christus verschijnen heeft niets te maken met het eeuwig oordeel, het dient om ons in overeenstemming te brengen met Gods beoordeling, zodat wij onszelf leren beoordelen in overeenstemming met zijn gedachten. Wij zullen dan van aangezicht tot aangezicht zien en zullen onszelf ten volle kennen, zoals wij ook zelf gekend zijn (1 Kor. 13:12). Dan pas zullen we beseffen hoeveel zonden ons zijn vergeven en dan pas zullen wij begrijpen hoe groot Gods genade over ons is geweest en wij zullen Hem des te meer liefhebben. In 1 Kor. 3:15 wordt gesproken over iemand van wie het werk in de beoordeling geen stand houdt, al zijn daden zullen in het vuur van de beoordeling verbranden. Hij houdt niets over wat waarde genoeg heeft om deel te kunnen uitmaken van het bruidskleed dat gemaakt is van de rechtvaardige daden der heiligen. Hij zal zelf echter wel degelijk behouden worden, maar “als door vuur heen”.

    De aanvaarding van het Koningschap

    Voordat in 19:7 over de bruiloft wordt gesproken, wordt voor de vierde keer gezegd dat God het koningschap over de wereld aanvaard heeft. In 11:15 staat dat het koningschap gekomen isaan onze Heer en aan zijn Gezalfde en in 11:17 dat Hij die is en die was het koningschap heeft aanvaard.

    Daarna in 12:10 dat het heil, de kracht en het koningschap van onze God en de macht van zijn Gezalfde is verschenen. Tenslotte staat hier in 19:6 dat de Heer, onze God, de Almachtige het koningschap heeft aanvaard. Dit alles lijkt verwarrender dan het is, het wil zeggen dat God in zijn Christus, zijn Gezalfde, het koningschap heeft aanvaard. Het is zijn koningschap over zijn koninkrijk, de schepping en zijn Christus zal namens Hem dit koningschap aanvaarden en uitoefenen. Maar later zal de Zoon Christus deze macht overdragen aan God de Vader, die dan zijn zal: alles in allen (1 Kor. 15:28). Het is gebleken dat het verbond tussen het beest en de valse profeet op een mislukking is uitgelopen en het tussengezicht eindigt daarom met de gelukte verbintenis tussen het Lam Christus als de bruidegom en de Gemeente als de bruid. Na het sluiten van deze verbintenis wordt in 19:11-16 weer de werkelijkheid getoond van het Lam, Christus, dat met zijn Gemeente als leger ten strijde trekt tegen Satan en zijn helpers. De aankondiging van de koningschapsaanvaarding en van de bruiloft van het Lam gebeurt met het geluid als van een stem van een grote schare. Dit is dezelfde stem als de luide stem van een grote schare in de hemel die over het oordeel over Babylon tweemaal de lof zingt met een Halleluja. Het is ook de stem van de grote schare die niemand tellen kan en er wordt hiermee dus gezegd dat alle gelovigen in de hemel en op de aarde, met uitzondering van de gelovigen van de gemeente, hier hun vreugde uiten door hun stem te laten horen. De aankondiging gebeurt ook met het geluid als van een stem van vele wateren en met het geluid als van een stem van zware donderslagen. Dit zijn beide stemmen die in het voorgaande deel van de Openbaring te maken hadden met de Christus in andere verschijningsvormen dan die als het Lam. Zo is de stem van vele wateren de stem van de verheerlijkte Christus (1:15) en doet de stem als van zware donderslagen denken aan de bliksemstralen, stemmen en donderslagen die uitgaan van de troon waarop Christus gezeten is als de Messias van de wederkomst (4:5) en verder aan de donderslagen die Hij als hogepriester op de aarde werpt (8:5) en aan de zeven donderslagen die spreken als Christus als koning spreekt over de voleindiging van het geheimenis van God (10:3-7).

    Het getuigenis van Jezus

    De absolute zekerheid van het gesprokene geeft Johannes weer in vs 9b: “En hij zeide tot mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God”. Dat de bruidegom, het Lam Gods, zich de Gemeente als bruid zal nemen, maakt zo’n sterke indruk op Johannes dat hij weliswaar verkeerd, maar toch wel zeer begrijpelijk reageert: hij valt neer voor de voeten van de engel om hem te aanbidden. Maar met “Doe dit niet” wordt Johannes door de engel terechtgewezen, hij is een dienstknecht net als Johannes zelf. Hij stelt zichzelf zelfs op een lager niveau door te zeggen dat hij een slaaf is van Johannes en diens broeders. God alleen mag aanbeden worden, Johannes en zijn broeders en de engelen zijn slechts dienstknechten die mogen aanbidden, al geeft de engel toe dat de engelen van een lagere rangorde zijn, want Johannes en zijn broeders hebben het getuigenis van Jezus. In Openb. 1:2 werd deze uitdrukking al gebruikt en in 1:9 zegt Johannes dat hij om “het getuigenis van Jezus” op het eiland Patmos is. Het gaat hier niet alleen om gelovigen die tot de Gemeente behoren, maar ook om de gelovigen die na de Opname nog op aarde zijn. Ook zij hebben volgens Openb. 12:17 het getuigenis van Jezus, maar moeten nog overwinnen om tot de schare die niemand tellen kan te gaan behoren. Het slot van vs 10 zegt dan wat het getuigenis van Jezus is, het is de geest der profetie. Het getuigenis van Jezus is het getuigenis dat Hij ons zelf gegeven heeft door zijn dienstknechten. De geest die door de profeten sprak, was de Geest van Jezus (1 Petr. 1:11). Niet alleen zijn dienstknechten waren getuigen, ook Jezus zelf is op aarde getuige geweest en in Openb. 3:14 noemt Hij zich ook de getrouwe en waarachtige getuige. Dus doordat Hij zijn getuigenis aan een mens openbaart, wordt deze mens vervuld met de geest der profetie en hoewel Christus in de hemel is, legt Hijzelf nog steeds dit getuigenis af door middel van zijn dienstknechten. Totdat Hij wederkomt, niet meer als getrouwe en waarachtige getuige, maar als “Hij die wordt genoemd Getrouw en Waarachtig” (19:11). “Het getuigenis van Jezus is de geest der profetie” heeft een dubbele verklaring. Het is niet alleen het getuigenis door Jezus en de zijnen, maar ook het getuigenis over Hem. Dan is de geest, de teneur, van de profetie een getuigenis omtrent Jezus, of anders: de Heilige Geest getuigt in het Woord profetisch van Jezus. De twee mogelijke uitleggingen komen in een boek als de Openbaring heel goed samen. We moeten de Openbaring van Jezus Christus, dat is het getuigenis van Jezus Christus, lezen in het licht van de profetieën, want de hele geest van de profetie is het getuigenis omtrent Jezus. Als dit niet de houding ten opzichte van de Openbaring is, dan wordt het boek een van de visies op het vergaan van de wereld met min of meer interessante toekomstige gebeurtenissen.

    De beslissende strijd

    Met “ik zag de hemel geopend” is het relaas van Johannes teruggekeerd tot de chronologische volgorde en is het gekomen bij de “voleinding”. Het tussengezicht dat na de zevende schaal begon met het oordeel over Babylon, is voorbij. Wat nu volgt is de ontknoping van het grote drama dat bij 6:2 begonnen is met de opening van het eerste zegel. Het Beest dat als ruiter op het witte paard uittrok om de aarde te overwinnen en zo de Christus te imiteren, zal nu eindelijk worden verslagen. Samen met de valse profeet gaat hij ten onder in het grote treffen dat plaats zal vinden in het dal van Harmagedon. In het verslag van de strijd zijn drie delen te onderscheiden:

    1. de rechter over de aarde wordt met de heerscharen die Hem volgen voorgesteld in 19:11-16;
    2. de oproep aan de vogelen des hemels om aan de grote maaltijd Gods deel te nemen wordt gedaan in 19:17 en 18;
    3. de uitoefening van het oordeel zelf wordt in 19:19-21 geschetst.

    In het eerste deel (19:11-16) wordt de overwinnaar Christus, de rechter over de gehele aarde, voorgesteld onder vier verschillende titels:

    1. Getrouw en Waarachtig – deze betiteling kwam al voor in 3:14 als “de getrouwe en waarachtige getuige”. Met deze naam wordt aangegeven dat Christus de zijnen nooit zal verlaten, Hij komt al zijn beloften na. Ook oordeelt en strijdt Hij met rechtvaardigheid. Hij is geen onbetrouwbare en wrede veroveraar zoals het Beest.
    2. Een geschreven naam – niemand weet deze naam dan de Christus zelf. Dit doet denken aan de witte steen met daarop een nieuwe naam die niemand weet, behalve de ontvanger (2:17).
    3. Het Woord van God – Christus is het Woord dat er al is vanaf het begin, het Levende Woord dat vleesgeworden is. Zo zal Johannes het later uitdrukken als hij dit aspect van de Christus in zijn evangelie tot het centrale punt maakt (Joh. 1:1 en 14). Na alles wat hij heeft gezien van de grootheid van het Lam Gods en van zijn overwinning op de satan is het logisch dat hij in zijn evangelie sterk de nadruk legt op het goddelijk aspect van Jezus van Nazareth. Bij God was het woord, het woord was God en Jezus van Nazareth is het vleesgeworden woord. Dit Woord wordt in vs 15 voorgesteld als een scherp zwaard dat uit de mond van Christus komt, dit ook in 1:16 en 2:12.
    4. Koning der koningen en Heer der heren – De wrekende Christus die nu komt om strijd te voeren en te overwinnen is dezelfde als het Lam dat geslacht is en dat in 17:14 met deze namen is aangeduid.

    Als koning der koningen, dat wil zeggen als allerhoogste koning, draagt Hij vele kronen. Het aantal wordt niet genoemd zoals in 12:3 wel gebeurt bij de zeven van de draak en in 13:1 bij de tien van het beest uit de zee, maar zijn koninklijke waardigheid kan met geen enkele andere worden vergeleken, dus zal het de getallen van die twee wel te boven gaan en dan zijn het er meer dan tien. Waarschijnlijk twaalf ? De overwinnende Christus is hier gezeten op een wit paard en Hij wordt gevolgd door een in fijn wit linnen gekleed hemels leger dat eveneens op witte paarden rijdt. Dit leger is een ander beeld voor de Gemeente, een ander facet van de Gemeente. Dit blijkt uit het feit dat gezegd wordt dat het gehuld is in smetteloos fijn linnen, wat ook door de bruid van het Lam wordt gedragen. In de grondtekst staat hier byssos en niet linon, de stof waaruit het kleed van engelen gemaakt is. Het is daarom uitgesloten dat deze hemelse legerscharen uit engelen bestaan. Dat het hier de Gemeente betreft blijkt echter vooral uit het feit dat in 17:14 wordt gezegd dat de koningen zullen worden overwonnen door het Lam en door hen die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen, een omschrijving van de Gemeente die bestaat uit gelovigen die door de Heer zijn geroepen en uitverkoren. Dit wordt verder bevestigd door Zach. 14:5;Judas 14;Kol. 3:4;1 Tess. 3:13 en het is ook het openbaar worden van de Zonen Gods van Rom. 8:19. De Gemeente, als hemels leger, zal samen met Christus, als de ruiter op het witte paard, de strijd aanbinden en zo zal de heerschappij van de satan, het beest uit de zee en de valse profeet moeten wijken voor het koningschap van de Christus, die zijn Koninkrijk gaat vestigen.

  • Openbaring – Hoofdstuk 16

    Voorbereiding tot de laatste plagen

    Na de beschrijving van het beeld van de overwinnaars, wordt in vs 5 het thema van het derde teken in de hemel uit vs 1 weer opgevat. Het betreft hier de voorbereidingen die in de hemel worden getroffen met betrekking tot de zeven laatste plagen. Johannes heeft hiervóór in de hemel de troonzaal gezien met de troon als symbool van de koninklijke waardigheid, nu ziet hij in de hemel de tempel van de tent der getuigenis, het heilige der heiligen als symbool van de priesterlijke waardigheid. Beide waardigheden komen toe aan de Messias van Israël. Aan het begin van het vierde tussengezicht (11:19) ging de tempel in de hemel open en werd de ark van het verbond zichtbaar. Dit verbond was het verbond tussen God en Zijn volk en de ark was het symbool van Gods trouw jegens Israël en ook van Zijn trouw jegens de rechtvaardigen. In dit tussengezicht wordt de trouw van God ook duidelijk getekend in het lot van de groepen gelovigen van na de Opname van de Gemeente. Zij zijn met God verzoend door het bloed van het Lam, de hogepriester Christus heeft die verzoening bewerkt. Aan het begin van het gedeelte dat volgt op het vierde tussengezicht gaat de tempel ook open, maar er is geen sprake meer van de ark van het verbond en dus ook niet van Gods trouw. Op Grote Verzoendag ging de hogepriester volgens de ordening van Aäron in het Heilige der Heiligen en kwam eruit om het volk mee te delen dat God verzoening van zonden had geschonken. Maar in plaats van de hogepriester die uit het Heilige der Heiligen komt als bewijs dat God aan Zijn volk genade heeft bewezen, komen uit het Heilige der Heiligen nu zeven engelen met de zeven plagen als bewijs dat de oordelen van God over de wereld zullen komen. De Hogepriester naar de ordening van Melchizedek die tot dan toe deze oordelen heeft kunnen afwenden, is terzijde getreden. Bij zijn Hemelvaart is Jezus ingegaan in de hemel, maar Hij is er niet weer uitgegaan. Dat gebeurt pas aan het einde, als God verzoening gegeven heeft, niet de verzoening van de zonden van het afgelopen jaar zoals bij de aardse hogepriester, maar de totale, eeuwige verzoening. Voordat echter die totale verzoening een feit is, zal de aanklager overwonnen moeten worden. Op zijn aanklacht zal God òf moeten straffen òf moeten vergeven. Zij die van de Zoon zijn, ontvangen vergeving, zij die niet van de Zoon zijn, worden gestraft. Daarna zal de aanklager worden verwijderd en kan de totale verzoening door de overwinning van Christus een feit worden. Dan is het Jubeljaar aangebroken. In het jubeljaar gaan alle zaken terug naar de oorspronkelijke eigenaar. Op Grote Verzoendag van het jubeljaar klinkt de bazuin (sjofar) ten teken dat het Jubeljaar is aangebroken en dat dit teruggeven nu zal gaan gebeuren. In Openb. 8:2 is sprake van zeven bazuinen (het getal van de volmaaktheid of volledigheid), dit wil zeggen dat alles voorgoed aan de Zoon als hogepriester naar de ordening van Melchizedek zal worden teruggegeven. Hij is de maker en de ware eigenaar. Als de Hogepriester terzijde getreden is, wordt Zijn plaats ingenomen door engelen, die weliswaar bekleed zijn met priesterlijk linnen en met gouden gordels, maar die oordeel in plaats van zegen komen brengen. De oordelen die nu over de aarde zullen gaan, komen uit schalen die de engelen uitgieten over de aarde. Het uitgieten van de schalen van de gramschap Gods heeft verwantschap met het drinken van de beker der gramschap uit Jer. 25:15-38. De engelen ontvangen de schalen uit de hand van een van de vier levende wezens. De vier levende wezens zijn de vertegenwoordigers van heel de bezielde schepping en met het overhandigen van de schalen geeft de schepping de rechtvaardigheid van de komende oordelen toe. Vanwege de heerlijkheid Gods en vanwege Zijn kracht wordt de tempel vervuld met rook en niemand kan de tempel meer binnengaan om te bidden of te offeren. De oordelen zijn onafwendbaar, tussenkomst van wie dan ook is niet meer mogelijk en van verlossing kan geen sprake meer zijn, de genadetroon is niet meer te benaderen. Uit de tempel klinkt dan een luide stem die de zeven engelen opdracht geeft hun schalen op de aarde uit te gieten.

    Gevolgen van het uitstorten van de schalen

    Het gedetailleerd beschrijven van de gevolgen van het uitstorten van de schalen kan slechts leiden tot speculaties. Er is sprake van beelden zonder dat precies bepaald kan worden wat in de werkelijkheid met deze beelden bedoeld wordt. Elke poging tot verklaren moet in zo’n geval tot onjuistheden leiden die slechts als voordeel hebben dat ze door geen enkele “andersdenkende” kunnen worden bewezen fout te zijn. Het wordt dan een eindeloze kwestie van “nietes-welles”. De verklaring van dit deel van de Openbaring moet daarom beperkt blijven tot het plaatsen van kanttekeningen en het maken van enige opmerkingen, de ene wat meer en de ander wat minder globaal en vrijblijvend. Het eerste wat opvalt is de overeenkomst tussen de eerste vier schalen en de eerste vier bazuinen. De eerste vier schalen brengen net als de eerste vier bazuinen oordelen over de aarde, de zee, de rivieren en waterbronnen en over de zon, met een gering verschil bij de vierde bazuin waar het niet alleen de zon, maar ook de maan en de sterren betreft. Hoewel de overeenkomst duidelijk is, kan hier geen sprake zijn van herhaling, want er is steeds toeneming van een derde deel tot het geheel. Omdat de zevende bazuin de zeven schalen van de gramschap omvat, heeft die bazuin uiteraard dezelfde afloop als de zeven schalen. Dit was al eerder het geval met het zevende zegel dat de zeven bazuinen omvatte en zo blijkt het openen van de zegels via het klinken van de bazuinen en het uitgieten van de schalen, na een onderbreking door het zesde tussengezicht en onder begeleiding van donderslagen, stemmen, bliksemstralen en aardbevingen, te leiden tot het aanvaarden van het koningschap door Christus. Uit dit laatste blijkt ook de korte tijd die het uitgieten van de schalen in beslag neemt, want als de zevende bazuin klinkt, wordt ook gezegd dat het koningschap is gekomen aan de Heer en zijn Gezalfde en dat in die dagen eveneens het geheimenis van God is voleindigd (11:15, 10:7). De korte tijd van deze oordelen maakt het moeilijk te accepteren dat de bedoeling van de eerste vier schalen is:

    • kwaadaardige gezwellen = kanker;
    • water wordt bloed = milieuvervuiling;
    • grote hitte = broeikaseffect en ozonlaag.

    Tussen het uitgieten van de derde en de vierde schaal komt de engel der wateren aan het woord samen met de engel van het altaar en met de laatste de zielen onder het altaar genoemd bij het vijfde zegel (6:9). Zij prijzen de waarachtige en rechtvaardige oordelen, want het vergieten van het bloed van de heiligen en de profeten toont aan dat de goddelozen het oordeel waard zijn en omdat zij het waard zijn, heeft God hen geoordeeld door aan hen bloed te drinken te geven. Dit oordeel bewijst dat God rechtvaardig is. Van God wordt hier gezegd dat Hij was en is, niet meer dat Hij komt, want Hij is en blijft. Bij de vijfde en zesde schaal treedt een versmalling op, er wordt niet langer gesproken van algemeenheden zoals aarde, zee en rivieren, maar juist van bijzonderheden zoals de troon van het beest en de Eufraat. Bij de vijfde schaal wordt het rijk van het beest in zijn kern aangetast, in het middelpunt van zijn macht. De pracht en praal die velen tot bewondering en aanbidding heeft gebracht gaat teniet, de glans verdoft. Voor de volgelingen van het beest en de antichrist is dit een zeer pijnlijke ervaring, waar zij God de schuld van geven. Zij lasteren Zijn naam en bekeren zich niet van hun werken. Ondanks het tanen van zijn macht blijven de mensen het beest volgen. De zesde engel giet dan zijn schaal uit op de Eufraat, vanouds de grensrivier tussen het westen en het oosten, die in Openb. 9:14 al genoemd wordt als uitgangspunt van de gerichten van God. Door het uitgieten van de zesde schaal verdroogt de rivier, de weg naar het westen ligt nu voor de koningen van het oosten open en de machthebber van het westen dreigt te worden vernietigd.

    Het beest dat bij alle vorige plagen niet in staat is gebleken zijn vereerders te beschermen, loopt nu grote kans alle macht en heerlijkheid te verliezen.

    Vijfde tussengezicht: Harmagedon

    In 16:13 begint dan het vijfde tussengezicht dat wel verbonden is met de uitstorting van de schalen, maar er niet toe behoort. Als een apart visioen wordt het ingeleid door de woorden “en ik zag” (vs 13). De hoofdpersonen van vs 13-16 zijn ook andere dan die van vs 12. En er was bovendien in de systematiek van Openbaring een tussengezicht voor en na het zevende zegel en voor en na de zevende bazuin, dus zal er ook een tussengezicht zijn voor en na de zevende schaal. In 16:13 wordt door middel van symboliek uiteengezet welke strategie zal worden gevolgd door de onheilige drieëenheid van de satan als de draak, het beest als de wereldlijke leider en de valse profeet als de geestelijke leider. Uit hun monden komen kikkers, het zijn onreine geesten, duivelse leugens en bedrog. Kikkers zijn voor een Israëliet onreine dieren en zij moeten hier, ondersteund door wondertekenen, de koningen der aarde opruien zodat deze worden verleid tot de strijd voor de bevrijding van de aarde uit de macht van God. De enige manier om echte vrede op aarde te brengen is de alleenheerschappij van de mens. De wonderen zullen wel dienen om te maken dat de andere koningen de leiding van de aardse machten in handen geven van het beest. De draak, het beest en de valse profeet verzamelen de koningen en hun legers om op de grote dag van de almachtige God te strijden tegen de Heer en zijn Gezalfde (Ps. 2:1-3). De strijd zal worden gevoerd op de plaats die in het Hebreeuws Harmagedon genoemd wordt een naam die komt van Har Megiddo, dat is Berg van Megiddo.

    De zevende en laatste schaal

    De tussengezichten staan buiten de chronologische volgorde en vervolg en uitslag van de strijd waartoe hier in 16:16 wordt opgeroepen komen pas in 19:19. De verzen 14 en 16 horen bij elkaar en vers 15 is een tussenzin waarin de Heer zegt dat Hij zal komen als een dief. Voor de gelovigen geldt:”Zie Ik kom haastiglijk” en “Ik ben de blinkende Morgenster”, maar voor de ongelovigen geldt: “Zie Ik kom als een dief” (in de nacht). Voor de groep die door de grote verdrukking moet gaan, maar het leven behouden zal en die een deel is van de schare die niemand kan tellen, geldt echter: zalig hij die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en zijn schaamte niet gezien worde. Het laatste van de oordelen is vooral gericht op steden. In vs 19 is sprake van de grote stad, die in drie stukken uiteenvalt, van de steden der volkeren die instorten en van het grote Babylon waaraan de beker met de wijn van de gramschap van Gods toorn te drinken wordt gegeven(zie Jer. 25:15-38 en Openb. 14:10 en 19:15). Met de grote stad zal Jeruzalem worden bedoeld, al beweren sommige uitleggers dat dit Rome moet zijn, want Jeruzalem wordt aangeduid met “de grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte waar ook hun Heer gekruisigd is”. Een zwak argument, want “mijn vriend in Leeuwarden” kan verderop ook wel als “mijn vriend” worden aangeduid en andersom. Met de steden der volkeren worden dan alle steden behalve de algenoemde, dus Jeruzalem en Babylon, bedoeld. In vs 21 staat dat de hagelstenen de mensen stenigen. Deze gebeurtenis valt samen met:

    • het einde van Harmageddon;
    • de komst van Jezus op de Olijfberg (Zach. 14:4);
    • het verslaan van de heidenen (19:15);
    • de overwinning over de antichrist (19:20, 21 en 2 Tess. 2:8).

    In Openb. 16 wordt tot drie keer toe gezegd dat Gods oordelen bij de mensen alleen godslastering uitwerken. Kennelijk wil niemand Gods recht erkennen, waaruit ook weer blijkt dat de tijd der bekering voorbij is. Na het uitstorten van de zevende schaal zegt een luide stem dat alles nu gebeurd is, de oordelen zijn voltooid, dit is het einde. Er worden in de grondtekst ongeveer dezelfde woorden gebruikt als die van de Heer aan het kruis: Het is volbracht. Na het gebruikelijke tussengezicht na de zevende schaal volgt dan ook in 19:11 het begin van “de voleinding”, de toorn van het Lam.

  • Openbaring – Hoofdstuk 15

    Uitweiding binnen het vierde tussengezicht

    Na de uitweiding van Openb. 14 zal in Openb. 15 het vierde tussengezicht worden voortgezet met het derde teken in de hemel. Dan zal het beeld van de engelen met de zeven laatste plagen worden getoond en het beeld van de overwinnaars van het beest, van zijn beeld en van het getal van zijn naam. Aan het eind van Openbaring 13 lijkt het erop dat de twee getuigen van satan hebben gezegevierd en dat hun heerschappij over de aarde blijvend zal zijn, vooral nadat zij in de strijd met de twee getuigen van God de overwinning hebben behaald. Op het moment dat Johannes dit zou kunnen gaan denken, wordt hem getoond in wiens handen de ware heerschappij zal liggen en waartoe het overnemen van de macht zal leiden. De zaken die hem worden getoond, zijn echter gebeurtenissen die zich pas later zullen afspelen en die niet chronologisch worden weergegeven, misschien juist daarom. Over Babylon (vs 8) wordt in Openb. 17, 18 verteld en over het oordeel over de aanbidders van het beest (vs 9-11) in Openb. 19.

    Vier groepen deelnemers aan de slotfase

    In zes verschillende taferelen wordt achtereenvolgens getoond wat er verder nog gaat gebeuren, met de bedoeling dat Johannes duidelijk wordt gemaakt welke verschillende groepen mensen aan de slotfase zullen deelnemen en tevens hoe in grote trekken het verloop van deze slotfase zal zijn. Er worden in het gedeelte 14:1-13 allereerst vier groepen getekend. De eerste groep is die van de 144000 verzegelden uit de twaalf stammen van Israël (vs 1-5) en de tweede groep is die van een niet te tellen schare heidenen die het eeuwig evangelie hebben aangenomen (vs 6). Het gaat in 14:1-7 dus over twee groepen gelovigen op aarde die niet in de grote verdrukking zullen omkomen, maar levend in het vrederijk zullen ingaan. De derde groep wordt gevormd door de aanbidders van het beest zowel uit de Israëlieten als uit de heidenen. Zij zijn het die aan de afgoderij van de antichrist hebben meegedaan en daarom het merkteken van zijn naam hebben ontvangen (vs 8-12). Tenslotte is er opnieuw sprake van gelovigen, maar nu van een eveneens niet te tellen schare heidenen die tijdens de verdrukking als martelaren in de Heer gestorven zijn, zij vormen de vierde groep (vs 13). In het voorgaande worden drie groepen heidenen genoemd, maar slechts twee groepen Israëlieten. Er is een derde groep en die wordt gevormd door de gelovige Israëlieten die tijdens de verdrukking om hun getuigenis gedood zijn en die zich onder het altaar bevinden (Openb. 6:9-11).

    Laatste twee taferelen

    De laatste twee taferelen (vs 14-20) geven beelden van de wederkomst van Christus, een gebeurtenis die in de historische orde pas plaatsvindt in Openb. 19. De wederkomst van Christus wordt op deze plaats weergegeven om een compleet beeld te schetsen, zodat duidelijk blijkt dat er na de grote verdrukking onderscheid zal worden gemaakt tussen degenen die Christus toebehoren, zowel uit Israël als uit de heidenen en hen die het oordeel zullen ondergaan, de ongelovigen. Dit eindoordeel wordt in de laatste twee taferelen weergegeven. In 14:1-5 zien we het Lam Gods op aarde aan het hoofd van zijn gevolg, het gelovig overblijfsel van Israël. Hij wordt Johannes hier getoond als de uiteindelijke overwinnaar. Christus als het Lam en de 144000 verzegelden staan op de berg Sion. In tegenstelling tot de berg Sinaï die het symbool is van de wet, is de berg Sion het symbool van de genade, maar tegelijkertijd is hij dat van het middelpunt van de heerschappij en van de heerlijkheid hier op aarde. Beide zullen die toekomen aan het Lam dat hier door Johannes wordt gezien zoals het zal staan in de tijd die zal komen na de zegels, de bazuinen en de schalen. De betekenis van het aan Johannes getoonde visioen is dus dat het Lam Gods dat op aarde geleden heeft, zijn troon opricht op de berg Sion en vandaar over de volken zal heersen. Dit visioen volgt direct op de beelden betreffende de heerschappij van het beest uit de zee, dat geholpen werd door het beest uit het land. Dat was het dieptepunt in de geschiedenis van de eindtijd en de meest zwarte bladzijde van het boek Openbaring, want daarop werd geschreven over de goddeloosheid zowel van Israël als van de volken. Het zich van God afwenden en zich naar de satan toekeren maakt dat de uitstorting van de zeven schalen van Gods gramschap noodzakelijk is. De 144000 vormen het overblijfsel dat in Openb. 7:3 aan het voorhoofd werd verzegeld met de naam van het Lam en die van zijn vader en dat daardoor werd vrijgekocht en gespaard voor de Grote Verdrukking. Dit is in Openb. 12 symbolisch uitgedrukt met de vrouw die naar de woestijn vlucht waar God haar een plaats bereid heeft waar zij de laatste helft van de jaarweek wordt onderhouden. Dat hier het gelovig overblijfsel van Israël wordt bedoeld en niet de Gemeente blijkt uit het feit dat zij de naam van “zijn” vader en niet die van “hun” vader op het voorhoofd hebben staan. Hiertegen zou kunnen worden ingebracht dat in Openb. 14:1 de Gemeente wordt bedoeld, omdat in Openb. 7:3 sprake is van “het zegel van de levende God” en in Openb. 14:1 van “zijn naam en de naam zijns Vaders”. Dit laatste zal volgens de brief aan de gemeente van Filadelfia door de Heer worden geschreven op de voorhoofden van de overwinnaars uit Filadelfia, terwijl het stempel van de 144000 door een engel op de voorhoofden wordt gedrukt.

    Maar deze tegenwerping is om twee redenen niet juist. Ten eerste omdat de tekst van het zegel van de levende God de naam van de Heer en van zijn Vader kan zijn en ten tweede omdat in de brief aan de gemeente van Filadelfia wordt gezegd dat de Heer de namen zal schrijven op de voorhoofden van hen die zullen overwinnen en daarmee kan niet de Gemeente worden bedoeld, want die heeft reeds overwonnen. De Gemeente is volgens Rom. 8:37 zelfs meer dan overwinnaar door Hem die ons heeft liefgehad.

    Terug naar zaken uit het voorafgaande

    Twee dingen uit het voorgaande moeten nu even terug in de herinnering worden gebracht. Ten eerste dat de gebeurtenissen niet chronologisch worden weergegeven en in de tweede plaats dat van de schare die niemand tellen kan sommigen tijdens de grote verdrukking omgekomen zijn. Zij zijn de zalige doden die in de Heer gestorven zijn (vs 13). Zij bevinden zich in de hemel want zij zijn vóór de troon en vóór de vier levende wezens en de oudsten. Bij het volgende teken in de hemel (15:2) staan zij bij de glazen zee die zich eveneens in de troonzaal bevindt. Deze gedoden uit de schare van hoofdstuk zeven zingen in de hemel, met stemmen die klinken als citers, een nieuw lied en wat zij in de hemel zingen, wordt op aarde door de 144000 begrepen en overgenomen. Alleen deze 144000 kunnen het lied leren, want zij zijn net als de gezaligden uit de Grote Verdrukking van de aarde losgekocht door het bloed van het Lam. Noch door de vierentwintig oudsten, noch door de vier levende wezens kan dit lied worden geleerd, hoewel zij het wel horen. De inhoud van het lied moet dus wel gaan over de verschrikkingen van deze verdrukking en de vreugde van het daaruit gered te zijn. Het is mogelijk dat in het lied ook wordt gezongen van de onderlinge steun tussen de 144000 en zij die de ontelbare schare vormen. De 144000 hebben de schare het evangelie gebracht en de schare zal hen in alles hebben bijgestaan.

    Over de 144000

    De Heer zegt in 1 Kon. 19:18 tegen Elia dat Hij zevenduizend in Israël zal overlaten die hun knie niet voor de Baäl hebben gebogen. Ook de 144000 hebben het beest niet aanbeden, maar hem juist tegengewerkt. Zij liepen niet achter het beest aan, maar volgden het Lam waar dat ook ging, waar dat voor hen ook op zou mogen uitlopen. Daardoor hebben zij het tijdens de Grote Verdrukking heel moeilijk gehad en hebben zij de steun van hen die ook niet bogen voor het beest, hard nodig gehad en ook gekregen. Wie hen in honger, dorst, ziekte en gevangenschap steunde en hen heeft gekleed en gehuisvest, heeft dit alles niet alleen aan hen gedaan, maar ook en vooral aan Christus (Matth. 25:31-46). Van de 144000 wordt verder nog gezegd dat zij maagdelijk zijn en zich niet met vrouwen hebben bevlekt, dat zij uit de mensen zijn gekocht als eerstelingen voor God en het Lam (vs 4) en dat in hun mond geen leugen gevonden is, zij zijn onberispelijk (vs 5). In de Bijbel wordt de gemeenschap met de eigen vrouw nooit “bevlekken” genoemd, dit woord wordt gebruikt voor de omgang met een andere vrouw, dus voor overspel of hoererij. In de Bijbel zijn de termen “hoererij” en “afgoderij” aan elkaar gelijk. Van de 144000 wordt hier gezegd dat zij vrijgebleven zijn van het dienen van afgoden, wat tijdens de periode van de Grote Verdrukking het aanbidden van het beest en zijn beeld zou hebben betekend. Dat de 144000 uit de mensen als eerstelingen gekocht zijn voor God en het Lam, wil niet zeggen dat hier sprake is van de Gemeente. Zij zijn de eerstelingen van een nieuwe oogst, van hen die gered zijn uit de Grote Verdrukking. De volle oogst zal later komen in de vorm van de al eerder genoemde schare die niet te tellen is. Dat in hun mond geen leugen gevonden is en dat zij onberispelijk zijn, stelt hen ook weer tegenover de volgelingen van het beest. Die hebben van de vader van de leugen de leugen aangenomen en deze gepresenteerd als waarheid.

    Drie engelen

    De drie volgende taferelen beschrijven drie engelen, waarvan de eerste met een zeer beknopte boodschap oproept tot bekering en de twee andere een oordeel uitspreken over hen die het beest en zijn beeld aanbidden. De eerste engel vliegt in het midden van de hemel, dezelfde plaats als de arend die de drie weeën heeft aangekondigd aan hen die op de aarde wonen (Openb. 8:13). De verkondiging van de engel is hier gericht tot hen die op de aarde zitten, wat de indruk geeft dat het hier gaat over mensen die minder dan ooit bereid zijn welk evangelie dan ook aan te nemen.

    Bovendien zijn de omstandigheden van dien aard dat nauwelijks meer gesproken kan worden van mogelijkheden tot verkondiging van een evangelie, een blijde boodschap. Toch wordt nog voordat de definitieve afrekening volgt via een engel een laatste oproep tot bekering gericht aan alle volk en stam en taal en natie, zoals eens gebeurde bij Sodom en Gomorra. Deze laatste oproep die door de engel wordt gebracht, is het eeuwig evangelie, dus de boodschap die al van eeuwigheid tot eeuwigheid wordt verkondigd.

    Verschillende evangeliën

    Er is in de Bijbel sprake van verschillende evangeliën, die duidelijk van elkaar zijn te onderscheiden.

    1. het evangelie der genade Gods (Hand. 20:24) heeft als hoofdinhoud dat Jezus gehoorzaam geweest is tot de dood aan het kruis, waardoor alle zondaars vergeving van zonden kunnen ontvangen. Hiervoor wordt van de mens niets geëist, het wordt hem als genade aangeboden. Dit evangelie komt in Rom. 1:1 voor onder de naam: evangelie van God, omdat de bron ervan de oneindige liefde van God is. In 2 Kor. 4:4 en in 1 Tim. 1:11 heet het het evangelie der heerlijkheid, omdat het de gelovigen tot de heerlijkheid van Christus roept. Het heet ook evangelie van de vrede (Ef. 6:15), want het geeft de mens vrede met God. In verschillende brieven noemt Paulus dit evangelie eenvoudigweg “mijn evangelie” om de nadruk te leggen op het geheimenis dat speciaal aan hem geopenbaard is en wel dat de heidenen en de Joden die gehoor geven aan het evangelie der genade gelijkberechtigd zijn. Zij worden samen verbonden tot een eenheid: het Lichaam van Christus (Ef. 3:1-6). Dit evangelie kon echter pas worden gepredikt na het volbrachte werk van Christus en kan om die reden geen eeuwig evangelie worden genoemd.
    2. het evangelie van het koninkrijk van Mattheüs, bij Marcus het evangelie Gods en bij Lucas het evangelie van het koninkrijk Gods genoemd, werd pas gepredikt toen de koning eenmaal gekomen was (Matth. 4:23), later ook door Paulus (Hand. 20:25). In dit evangelie luidde de boodschap: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. Deze boodschap is door Israël afgewezen en de Koning werd verworpen. Dit evangelie zal opnieuw actueel worden na de Opname van de Gemeente, wanneer verzegelde Joden het zullen uitdragen (Matth. 24:14). Maar een eeuwig evangelie is dit dus evenmin. Tijdens de verdrukking zal het aan de mensen brengen van het evangelie van het koninkrijk steeds moeilijker worden, vooral in de laatste helft van de zeven jaren. In Openb. 12 wordt dit al symbolisch aangegeven met het beeld van de vrouw Israël die een door God bereide plaats heeft in de woestijn, waar zij gedurende een periode van twaalfhonderd zestig dagen zal worden onderhouden. Als er voor de menselijke verkondigers van het evangelie nauwelijks mogelijkheid tot werken meer is, zal de taak door iemand met gezag als een engel worden overgenomen. Deze zal dan niet langer het evangelie van het koninkrijk brengen, maar als vervanging daarvan het eeuwig evangelie als minimum-evangelie. En dan zal ook het einde gekomen zijn (Matth. 24:14).

    Het eeuwig evangelie

    Het eeuwig evangelie heeft al geldigheid vanaf de zondeval van Adam en het zal duren tot het einde, als alle knie zich voor Christus buigen zal, dus als allen, vrijwillig of gedwongen, gebracht zullen worden tot het belijden van de naam van Christus. Zonder twijfel zal dit evangelie een bijzondere actualiteit krijgen als “het uur van zijn oordeel” (vs 7) nadert en de Schepper op het punt staat zijn gerechtigheid op de aarde te vestigen. In Jes. 66:19 spreekt de profeet al van een evangelie aan het begin van het vrederijk. De verkondiging van het eeuwig evangelie is een blijde boodschap in die zin dat erin gezegd wordt dat iedereen die tijdens de Grote Verdrukking de verzoeking van de afgoderij van het beest weerstaat en de eeuwige God en Schepper eert, het vrederijk mag binnengaan. Dit is een eeuwig evangelie, want reeds vanaf het begin der wereld kan de mens door de schepping immers de majesteit van God kennen (Rom. 1:19, 20). Het eeuwig evangelie is de laatste strohalm die de mens wordt geboden. In verband met de algehele symboliek van de tussengezichten is het bijna voor de hand liggend dat dit evangelie niet zal worden gepredikt door een engel, maar door een mens, met waarschijnlijk een zeer bijzondere uitstraling, die op dat moment zelfs nog meer indruk zal maken dan de twee beesten.

    Verdere groepsindeling

    Zij die aan de boodschap van de genoemde mens nog gehoor geven en hem volgen zijn de laatsten van de schare die niemand tellen kan, de tweede groep. Toch zullen er altijd mensen blijven die door geen enkel evangelie kunnen worden gegrepen. Zij vormen de derde groep, waarvan een deel alles wat met God en met geloven te maken heeft, blijft afwijzen, terwijl een ander deel alleen maar voor de schijn tot de gelovigen behoort. Aan de laatstgenoemden gaat het evangelie van het koninkrijk voorbij en ook het evangelie van Gods genade, want zij hebben een ander evangelie, maar dat is geen evangelie (Gal. 1:6). In Openb. 14 worden zij Babylon genoemd. Degenen die tot dit deel van de derde groep behoren, hebben de Opname van de Gemeente gemist, maar terwijl velen door de Opname tot het goede inzicht en tot bekering zullen komen, hebben zij zich juist verhard. Van dit Babylon wordt door de tweede engel gezegd dat het is gevallen (vs 8). Aan het begin van de Grote Verdrukking zal dit door toedoen van het beest inderdaad gebeuren (17:16) en er blijft voor de groep weinig anders over dan het beest te aanbidden en zijn merkteken te dragen. Openbaring 17 en 18 handelen over het oordeel over en de val van dit Babylon. De derde engel spreekt over het andere deel van de derde groep. Zij hebben het eeuwig evangelie evenmin als de andere evangeliën willen aanvaarden, maar toch wordt hun nog een laatste kans gegund, er wordt hun een laatste waarschuwing gegeven. Indien zij het beest en zijn beeld blijven aanbidden en het merkteken op voorhoofd of hand ontvangen, dan zullen zij ook de wijn van Gods gramschap moeten drinken en gepijnigd worden. Over deze groep wordt uitvoeriger gesproken in Openb. 16:10-16 en 19:17-21.

    Aansporing tot volharding

    In vs 12 volgt dan een aansporing voor de gelovigen. Deze getrouwen moeten volharden, opdat ze niet met de dienaren van het beest worden geoordeeld. Het is beter gepijnigd te worden dóór het beest dan mét het beest, want zelfs als een gelovige behoort tot de vierde groep en in de verdrukking wordt gedood, dan zal gelden: “Zalig de doden die in de Here sterven, van nu aan”. Zij mogen rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na. Wie tijdens de verdrukking volhardt in de werken van het geloof en daardoor de dood vindt, zal als lid van de schare die niemand tellen kan, zalig worden (vs 13). Het ligt niet voor de hand dat hier twee verschillende stemmen gehoord worden, dus worden deze twee dingen gezegd door de H. Geest die zich voor de troon bevindt (Openb. 4:5). Met “van nu aan” wordt aangegeven dat de groep martelaren nu voltallig is, de beproevingen zijn allemaal achter de rug en er kan worden gerust van de moeiten. Uit Openb. 20:4 wordt duidelijk dat de gelovigen die tijdens de Grote Verdrukking gestorven zijn, bij de eerste opstanding zullen worden opgewekt om met Christus duizend jaar lang te regeren.

    Graanoogst

    In Openb. 14:14-20 wordt in de twee slottaferelen het tweeledig karakter van het oordeel weergegeven in het beeld van een graanoogst en dat van een wijnoogst. In beide gevallen wordt hiermee het oordeel uitgedrukt dat zal worden geveld bij de wederkomst van Christus. De graanoogst is de oogst der aarde en heeft met de volkeren te maken, de wijnoogst is de oogst van de wijngaard van het land en heeft te maken met Israël. Met het voorbehoud dat hier een beeld wordt gegeven van komende gebeurtenissen en geen beschrijving van het werkelijke gebeuren, is het duidelijk dat het beeld van de graanoogst kan worden vergeleken met de gelijkenis van het onkruid in de akker (Matth. 13:24-30;36-43), waarbij dan graan zowel gelijk is aan koren als aan onkruid. Het uit het koninkrijk verzamelen is op een klein verschil na gelijk, want in de gelijkenis maaien de engelen en zij verzamelen ook, terwijl hier Christus het graan maait dat door de engelen wordt verzameld, zoals Jezus in Matth. 24:31 al heeft gezegd. In vs 6 heeft de laatste oproep tot bekering geklonken en daarop volgt nu het oordeel. Zoals Hij naar de hemel is gegaan, zo komt de Zoon des mensen terug, op een wolk. Hij komt in Zijn koninklijke waardigheid, gereed om te oordelen (vs 14). Omdat het tijdstip voor het eindoordeel alleen aan de Vader bekend is, wacht Christus op het teken om te gaan oordelen. Een engel geeft dan namens God de opdracht om te maaien (vs 15). De aarde wordt dan gemaaid en dat wat in eerste instantie door Jezus gezaaid is, zal nu door Christus worden geoogst (vs 16). Wat er verder gebeurt, wordt in het beeld niet nader vermeld, maar het is bekend uit woorden van Jezus en van Johannes de Doper. Jezus zegt in de gelijkenis van het onkruid dat de engelen het onkruid moeten verzamelen en verbranden en het koren moeten verzamelen in de schuur. Johannes de Doper gebruikt een bijna gelijk beeld als hij zegt dat de Christus met de wan zijn dorsvloer zal zuiveren en zijn graan zal bijeenbrengen, maar het kaf zal verbranden met onuitblusbaar vuur (Matth. 3:12). Bij de voleinding der wereld zullen uit alle volkeren de goeden en de kwaden door het oordeel van elkaar worden gescheiden.

    Wijnoogst

    Wat dan volgt is het beeld van het eindoordeel over Israël, eigenlijk de afsluiting van wat wel de bedeling van de wet wordt genoemd. Deze bedeling is onderbroken door de bedeling van de genade, maar de laatste week van Israël zal dan ten einde zijn en daarmee ook de bedeling van de wet. Alles zal dan zijn geschied en tot die tijd zal er niet één jota of één tittel van de wet vergaan. Het oordeel over Israël wordt getoond door een beeld van de wijnoogst, die in tegenstelling tot de graanoogst helemaal in handen is van engelen. Zij oogsten en vertreden de druiven. Het is een beeld, in werkelijkheid is het Christus zelf die de persbak zal treden (19:15). De engel die klaar staat om te gaan oogsten, krijgt van de engel die het altaar bedient, de opdracht hiertoe door (vs 18). Onder dit altaar bevinden zich de zielen van de martelaren die in 6:9 de heerser om wraak hebben gesmeekt. Nu wordt het sein voor deze wraak aan de engel gegeven. Een meer begrijpelijke vertaling van “en oogstte van de wijngaard der aarde en wierp het in de grote persbak” is “en sneed de wijnstok van het land af en wierp die in de grote persbak” (vs 19). Met het beeld van de wijnstok of de wijngaard wordt Israël bedoeld (Ps 80:9;Jes. 5:1-7). Ook in de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters wordt door Jezus met de wijngaard Israël bedoeld (Matth. 21:33-43). God heeft deze wijngaard altijd goed verzorgd en als dank zijn er door haar al vanaf het begin alleen maar slechte vruchten voortgebracht (Deut. 32:32, 33). In het Oude Testament is de persbak beeld van het oordeel (Jes. 63:1-6) en dat de wijnstok met de slechte vruchten in de persbak zal worden vertreden, wil hier zeggen dat Israël veroordeeld wordt. Dit oordeel treft het ongelovig Israël en wordt vooral in het land Israël gevoeld, want er wordt gezegd dat het vertreden zal gebeuren buiten de stad en in dit verband kan dat alleen maar Jeruzalem zijn. Buiten Jeruzalem vloeide het bloed van de Messias van Israël en daar zal ook het bloed vloeien van zijn laatste joodse tegenstanders. Verder wordt nog gezegd dat het bloed van de geoordeelden zal reiken tot de tomen der paarden en het land zal bedekken over een lengte van driehonderd kilometer, dat is de volle lengte van het land van Dan tot Berseba.

    Het derde teken

    Na de twee tekenen in de hemel van Openb. 12 ziet Johannes een ander, een derde teken in de hemel, zeven engelen die de laatste zeven plagen hebben. Deze laatste plagen werden in 11:15 al aangekondigd door de zevende bazuin. Deze zeven engelen zullen in een later stadium van één van de vier levende wezens schalen ontvangen, die gevuld zijn met de grimmigheid van God en die zij zullen uitgieten over de aarde (vs 7). Het is een groot en wonderbaar teken, want het geeft aan dat de toorn van God met deze oordelen voleindigd zal zijn. Dit is het derde en dus laatste wee, het einde daarvan is ook het einde van de oordeelstijd. Na de gramschap van God rest alleen nog de toorn van het Lam, waarvan de mensen overigens hadden gedacht dat die al was gekomen (6:16). De toorn van het Lam zal echter pas openbaar worden als Christus, die immers het Lam is, in eigen persoon uit de hemel zal komen (19:11). Pas dan volgt het vrederijk en tot op dat ogenblik gaat het nog steeds om de toorn van God zoals die zich openbaart tijdens de Grote Verdrukking. Zowel door de vraag in Openb. 6:17 als door het beeld van de graanoogst en dat van de wijnoogst in Openb. 14, lijkt het alsof de beschrijving van het einde zal komen, maar er worden steeds opnieuw andere beelden tussengeschoven.

    De heidenen van de vierde groep

    Terwijl in de hemel de voorbereidingen voor de laatste oordelen van de Grote Verdrukking worden getroffen, wordt de aandacht gevestigd op een groep mensen die in Openb. 14 als vierde groep genoemd zijn, het zijn de heidenen die tijdens de verdrukking als martelaren in de Heer gestorven zijn. Zij hebben Christus leren kennen en door hun marteldood hebben zij gemeenschap aan zijn lijden gekregen en zijn gelijkvormig geworden aan zijn dood om in de kracht van zijn opstanding tot de opstanding uit de doden te komen (Fil. 3:10). Wat een nederlaag leek, is voor hen een overwinning geworden, want zij zijn in Hem overwinnaars. Het betreft hier weer een teken, een beeld, hun opstanding zal in de werkelijkheid van het boek Openbaring pas plaatsvinden in Openb. 20:4. In de troonzaal ziet Johannes dan de zee als van glas uit Openb. 4:6, deze is nu echter niet meer kristalhelder, maar het glas is vermengd met vuur als teken van de beproeving en het oordeel die deze heiligen hebben doorstaan.

    Het lied van het Lam

    De overwinnaars staan bij deze zee en zichzelf met de citers van God begeleidend, zingen ze het lied van Mozes, de knecht van God en het lied van het Lam. Daarna gaan zij over tot dankzegging met woorden die naar de inhoud doen denken aan de oudtestamentische taal van de Psalmen en de profeten. De tekst van het lied van het Lam zal hier dan de tekst van het lied moeten zijn dat Johannes heeft gehoord en dat werd gezongen vóór de troon en vóór de vier levende wezens en de vierentwintig oudsten en dat alleen door de 144000 volgelingen van het Lam kon worden geleerd. Zij staan op de berg Sion en in Openb. 14 is al duidelijk geworden dat zij niet de zangers van het lied zijn, maar horen dat het vóór de troon gezongen wordt. Door welke zangers wordt hier in 15:3 duidelijk.

    Het lied van Mozes

    Behalve het lied van het Lam, wordt door de overwinnaars het lied van Mozes gezongen, maar er wordt niet vermeld welk lied. Van Mozes zijn in het Oude Testament twee liederen bekend, één in Exod. 15:1-18 en één in Deut. 32:1-43. Als dit laatste echter het lied is dat voor de troon gezongen wordt, dan bezingen de overwinnaars niet hun eigen lotgevallen en evenmin de hun geschonken redding uit hun moeilijke situatie, maar dan is er een relatie tussen hun gezang en de oogst van de wijngaard uit Openb. 14. Mozes bezingt in dit lied de geschiedenis van Israël als een profetie die hij van Jahwe heeft ontvangen met de opdracht die op te schrijven. In Deut. 31:19 staat dat Mozes de Israëlieten het lied moet leren en het hun op de lippen moet leggen, dat wil zeggen dat zij het uit het hoofd moeten kunnen opzeggen. Dit wil Jahwe, daar het lied Hem dan tegen de Israëlieten tot getuige kan dienen. In het begin van dit lied roept Mozes namens God het volk Israël op goed te luisteren. Het lied zal gaan dienen als getuigenis tegen Israël en dan is het goed te weten wat er door God tegen hen ingebracht zal worden (32:1-6). Daarna wordt gezegd dat God Israël zijn gunst bewezen heeft en dat het door zijn goedheid bewaard is in de woestijn. Door Hem is Israël naar het beloofde land geleid, waar het verzadigd van al het goede vet zal worden. Het betreft hier de periode die in de vijf boeken van Mozes beschreven wordt (32:7-14). Vervolgens profeteert Mozes dat Israël God zal verwerpen en zich tot andere goden zal wenden. Dit zal worden beschreven in de historische boeken van Israël (32:15-18). In de verzen die dan volgen wordt gesproken van Lo Ammi, de verwerping van Israël door God (32:19, 20), het opwekken van Israëls naijver door een volk uit de heidenen (32:21) en het zich blijven afwenden van God ondanks oordeelsdreiging en verstrooiing (32:22-26). Slechts de gedachte dat de vijanden zouden kunnen denken dat zij het zijn die Israël hebben vernietigd en niet God, betekent de redding van Israël (32:27-31). God hoopt Zijn toorn op tot de eindtijd, zoals Jahwe tot Mozes zegt in Deut. 31:29: Daarom zal in de laatste dagen (Hier heeft de NBG-vertaling ten onrechte: na verloop van tijd) het onheil over u komen (32:32-38). Het lied eindigt met de oordelen van God zoals die later in het boek Openbaring worden beschreven en met de belofte van de uiteindelijke verzoening en bevrijding van Israël (32:39-43). In verleden en heden was en is dit lied een getuigenis ten gunste van God in zijn rechtsgeding met Israël en in de toekomst zal het nog met evenveel kracht zo’n getuige zijn. Voor Mozes was dit alles toekomst, maar nu is het verleden tijd geworden, behalve het laatste gedeelte, de verzen 39-43. Hoewel er na het lied van de overwinnaars nog één reeks louterende oordelen over de aarde zal worden uitgegoten, zodat ook het laatste deel van het lied dan vervuld is, moet het niet waarschijnlijk worden geacht dat dít lied van Mozes door de overwinnaars opnieuw is gezongen. Dan zou het lied alleen inhouden: er komen hierna nog enige oordelen die door Mozes al zijn voorzegd. Het lied van Mozes uit Exod. 15:1-18 werd gezongen nadat Israël via de doortocht door de Rode Zee aan de macht van Farao was ontkomen. Indien dít het lied is dat hier wordt gezongen, dan wordt daarmee het heil van Israël aan de Rode Zee vergeleken met het heil van de overwinnaars, die aan de glazen zee staan die vermengd is met het rood van het vuur der beproeving. Net zoals God door Mozes Israël heeft bevrijd van Egypte, zo heeft Hij nu door het Lam de gelovigen bevrijd van het beest. Farao zou dan in de geschiedenis van de uittocht uit Egypte een beeld zijn van het beest aan wie deze overwinnaars ontkomen zijn. Met de overwinnaars die bij de glazen zee staan en het lied van Mozes en dat van het Lam zingen, eindigt het vierde tussengezicht.

  • Openbaring – Hoofdstuk 14

    Het beest uit de zee

    Wanneer de draak op het zand der zee is gaan staan, ziet Johannes van de tekenen waaruit het vierde tussengezicht bestaat, het tweede teken. Uit de zee, die in de Bijbel vaak het beeld is van de volkerenwereld waaruit symbolisch alle onheilen en gevaren opkomen om de aarde en de mensheid te bedreigen (17:15), komt een beest te voorschijn. Net als de draak, die kennelijk op het strand het beest staat op te wachten, heeft het beest tien horens en zeven koppen (12:3). De draak is de satan en de satan is ook degene die het beest macht geeft en die dus achter hem staat. Het is daarom dat zij zo sterk op elkaar lijken, hoewel er altijd een gering verschil moet zijn. Het verschil is dat de draak tien horens en zeven koppen met kronen heeft en het beest uit de zee tien horens met kronen en zeven koppen met namen van godslastering. Satan is een geestelijk wezen. Hij moet zich in het vlees openbaren. Dit doet hij hier via het beest uit de zee en in een later stadium via het beest uit de aarde(beter:uit het land). Het beest uit de zee en dat uit het land zijn de twee belangrijkste menselijke instrumenten van satan. Zij zijn zijn hoofdagenten, zij worden door hem gemanipuleerd en hij geeft hen de inspiratie tot het kwaad. Het verslinden van het kind en het vervolgen van de vrouw is voor de satan op een mislukking uitgelopen.Voor het voeren van de oorlog tegen de overigen van het nageslacht van de vrouw wordt nu een verse kracht naar voren geroepen vanuit de door al het voorgaande uit hun evenwicht gebrachte machten van deze aarde, die deze kracht zelf heeft voortgebracht. Men denkt dat dit nieuwe de verwarring de baas zal worden, maar de uiterlijke eerbied die de wereld toont voor het beest, is in werkelijkheid een eerbewijs aan Satan, die zijn kracht, zijn troon en zijn autoriteit aan het beest gegeven heeft (vss 2 en 4).

    De wereldrijken volgens Daniël 7

    Uit de beschrijving van het uiterlijk van het beest in vs 2 blijkt dat alle kentekenen van de vier wereldrijken zoals Daniël die zag (Dan.7) in dit beest verenigd zijn. Het beest uit de zee verenigt alles in zich wat ooit de kracht heeft uitgemaakt van de wereldrijken die elkaar zijn opgevolgd: het Babylonische rijk (leeuw), het rijk van de Meden en Perzen (beer) en het Grieks-Macedonische rijk van Alexander (luipaard). Alexander de Grote werd na zijn dood opgevolgd door vier generaals die ieder voor zich heersten over een koninkrijk, vandaar de vier koppen. Het laatste rijk dat in Daniël 7 wordt bedoeld is het Romeinse rijk (draak). Het rijk van het beest heeft de zucht naar uitbreiding van grondgebied, de hoogmoed, de wreedheid en de mateloze ambitie van deze rijken. De dieren die in Daniël 7 deze wereldmachten uit de oudheid symboliseren, worden hier in Openb.13 ook genoemd, waarbij het beest uit de zee zelf gelijk staat met de draak die de kenmerken heeft van de luipaard, de beer en de leeuw. Leeuw, beer en draak hebben ieder een kop en de luipaard heeft er vier, dat geeft in totaal zeven koppen. In de chaos na de Opname van de Gemeente trekt het beest uit de zee de wereldmacht naar zich toe. Hij wordt de wereldheerser en zijn methode van regeren zal een vreemd mengsel zijn van de autocratie van Babylon, Perzië en Macedonië en de op het eerste gezicht zeer moderne Romeinse ideeën. Hij zal regeren over een machtig rijk en zijn invloed zal zich over de gehele rest van de wereld uitstrekken. Gedurende zeven jaar zal hij de gehele wereldpolitiek beheersen. In de eerste helft zal hij de schijn kunnen ophouden een vredevorst te zijn, pas in de tweede helft zal zijn ware duivelse aard geopenbaard worden. Omdat dit beest in een ander verband ook het beest uit de afgrond is, zal zijn ware karakter dat zijn van de helse kracht die het ontvangt uit de afgrond. Op andere plaatsen wordt hij de “gruwel der verwoesting” (Matth.24:15) en “de vorst die komen zal” (Dan.9:26) genoemd. Hij is het ook op wie Jezus zinspeelt als Hij zegt: “Ik ben gekomen in de naam mijns Vaders en gij neemt Mij niet aan; indien een ander komt in zijn eigen naam,die zult gij aannemen (Joh.5:43). Hij zal grote woorden en godslasteringen spreken tegen God en zijn tent en tegen hen die in de hemel wonen, tweeënveertig maanden lang, net als de “kleine horen” in Dan.7:8 dit een tijd, tijden en een halve tijd doet. Zolang de satan zich in de hemel bevond, was hij de aanklager, nu hij op de aarde geworpen is, kan hij nog slechts via het beest zijn godslasteringen uitbraken: tegen God om zijn naam te lasteren en tegen zijn tabernakel namelijk tegen hen die in de hemel tabernakelen: de Gemeente.

    De Antichrist

    Het is niet juist alleen van dit beest of alleen van het hierna volgende dat uit het land zal komen, te zeggen dat het de antichrist is. In verband met wat in Openb.4 en 5 werd getoond met betrekking tot Christus die zowel het Lam Gods is als degene die op de troon zit, kan hier worden gesteld dat zowel het beest uit de zee als dat uit het land de antichrist is. Zoals de Messias tegelijk als de Messias- Koning en als de lijdende Messias wordt voorgesteld, hebben we hier te maken met de wereldlijke en de geestelijke leider van een antichristelijke wereldmacht die zich in de eindtijd zal laten gelden. De twee leiders hebben dezelfde oorsprong (de boze) en hetzelfde doel (de wereld in de macht van de vijand van God houden).Zij zullen samen met de draak tot de grote strijd oproepen (16:13,14), in deze strijd zal het beest uit de zee de nederlaag lijden en samen met het beest uit het land als de valse profeet, zal hij in de poel des vuurs geworpen worden. Hun volgelingen zullen worden gedood met het zwaard dat komt uit de mond van Hem die op het paard zit (19:19-21). Het aanbidden van het beest en het dragen van zijn teken staat gelijk met het verwerpen van Christus en betekent voor eeuwig verloren zijn. Via Johannes wordt ons meegedeeld dat er in de laatste week van Israël een antichristelijke wereldmacht zal verschijnen, die zich allereerst openbaart als een geweldige politieke macht (tien horens met kronen) en daarna ook als een religieuze God-vijandige macht (zeven koppen met godslastering). Het beest uit het land is niet een personificatie van deze macht, want het heeft geen zeven koppen en ook maar twee horens. Het staat in dienst van de macht oftewel “het oefent al de macht van het eerste beest voor diens ogen uit (vs 12)”. Horen en kop zijn symbolen van verhoging en macht terwijl zeven het getal is van de volheid in positieve en negatieve zin. Daarnaast is tien het getal van de zondige volheid dus volheid alleen in negatieve zin. Tien horens en zeven koppen geven dus allebei aan dat hier sprake is van een negatieve, een zondige macht. Later blijkt dit ook uit het oordeel over Babylon, de grote hoer van Babylon rust daar op de zeven koppen (17:9).

    Imitatie van Christus

    In 13:1-8 is sprake van één aan God vijandige wereldheerschappij die optreedt in allerlei te onderscheiden vormen en machten.Deze onderscheidt zich van het Romeinse wereldrijk in de dagen van Johannes door de symboliek van de draak als het vierde dier en het ijzer van het beeld tegenover de combinatie van de vier dieren met hun macht (Dan.7) en het ijzer gemengd met leem van het beeld (Dan.2). Het beest uit de zee is niet alleen het symbool van de wereldmacht, het toont zich door imitatie van Christus ook duidelijk een antichrist. We zien hierbij dat er een zeker verband bestaat met de oude slang uit het paradijs, over wie tegen Eva wordt gezegd dat iemand van haar zaad hem de kop zou vermorzelen, terwijl de slang iemand van haar zaad de verzenen zou vermorzelen. Hiermee zouden respectievelijk de dodelijke wond en de kruisiging bedoeld kunnen zijn en dan geldt:

    • zoals Christus een dodelijke wond aan het kruis ontving, zo wordt ook het beest ten dode toe gewond;
    • zoals Christus uit het graf herrees, zo wordt bij het beest de dodelijke wond genezen;
    • Verdere imitaties zijn dan:
    • zoals Christus gezalfd is door de H.Geest, zo is het beest bezield door de draak;
    • zoals alle knie zich voor Christus zal buigen om zijn overwinning over graf en dood, zo aanbidt heel de wereld op een enkele uitzondering na het beest;
    • zoals de naam van Christus staat op de voorhoofden van zijn volgelingen (14:1), zo staat de naam van het beest op die van zijn volgelingen (13:16);
    • zoals het Lam Gods gezag heeft over alle volk en stammen en natiën en talen (7:9), zo heeft het beest macht over elke stam en natie en taal en volk (13:7).

    “Anti” betekent “in de plaats van” en het betekent “tegen”. Het beest stelt zich tegenover alles wat Christus vereert. Hij wil in de plaats van Christus vereerd worden en tegelijk wil hij de namen van hen die God onteren, verwerpen en bestrijden, in zich verenigen en wil hij tegen God godslasterlijke taal spreken. Dat hij een “anti”christ is, blijkt ook uit het feit dat hij van Satan de macht over de wereld aanneemt die Jezus weigerde te accepteren, want aanvaarden van de macht zou aanbidding van Satan inhouden. Terecht heeft Jezus gezegd: “Gij zult de Here uw God aanbidden en Hem alleen dienen (Luk.4:8)”. Om de macht van de draak te kunnen ontvangen, heeft het beest de draak moeten aanbidden en zal hij hem moeten dienen. Vanaf het ogenblik van aanbidding is het beest een antichrist geworden, een tegenstander van God en zijn Gezalfde. Toch wordt met de antichrist kennelijk niet altijd één bepaalde persoon bedoeld, hij openbaart zich in elke aan God vijandige wereldmacht, hetzij Babel, Assur, Syrië, Rome of welke moderne wereldmacht ook. In 2 Tess.2 wordt hij de tegenstander, de mens der wetteloosheid en de zoon des verderfs genoemd.We moeten hierbij bedenken dat de term antichrist alleen door Johannes in zijn brieven wordt gebruikt.Als de tegenstander van God en Christus voert het beest oorlog tegen de heiligen en hij overwint hen (vs 7). Hier wordt de strijd bedoeld tegen de in 11:7 genoemde twee getuigen en tegen hen die zich door hun getuigenis hebben bekeerd. Door deze bekering werd ook hun naam in het boek des levens van het Lam bijgeschreven. Dat het het beest gegeven werd oorlog te voeren tegen de heiligen en dat het macht gegeven werd over elke stam en natie en taal en volk,mag niet worden gezien als door God aan het beest verleende toestemming. Het is de draak die dit geeft, net als in vs 5. Vs 10 heeft te maken met Jer.15:2 en 43:11. Er wordt de slachtoffers van het beest op het hart gedrukt geen verzet te plegen door naar het zwaard te grijpen als het beest de heiligen doodt met het zwaard of hen in de gevangenis leidt. Gebruik van geweld zal op eigen hoofd neerkomen. God zal hen wreken en zo hun vraag beantwoorden (6:10). Uit het feit dat zij zich niet zelf wreken, zullen hun volharding en hun geloof blijken.

    Het beest uit het land/de aarde

    Hierna wordt gesproken van het beest uit het land, de geestelijk leider die zijn steun geeft aan het beest uit de zee. Het zal duidelijk zijn dat hiermee een Israëliet wordt bedoeld, in deze periode staat Israël weer centraal en een niet-israëliet als geestelijk leider zal voor het volk Israël niet aanvaardbaar zijn. Hun verwachting gaat uit naar een Joodse Messias als geestelijk leider. In verband met Jakobs laatste woorden (Gen.49:16,17) geloven velen dat het beest uit het land als geestelijk leider en als valse messias uit de stam Dan zal komen.In vs 11 wordt in de grondtekst een woord gebruikt dat “een ander van dezelfde soort” betekent. Hiermee wordt gezegd dat de beide beesten met elkaar verwant zijn. Het beest uit het land, ook de valse profeet genoemd, treedt op in de laatste helft van de zeventigste week en weet alle godsdienststelsels in die periode tot één valse religie samen te smelten door de wonderen die hij verricht. Zo laat hij zelfs vuur uit de hemel op de aarde neerdalen en imiteert hiermee Elia, één van de twee getuigen uit de eerste helft van de zeventigste week. In zijn valse religie dient de gruwel der verwoesting, het beeld van het beest uit de zee als voorwerp van aanbidding. Aan dit beeld geeft de valse profeet geest zodat het kan ademen en spreken, waardoor het lijkt alsof hij ook het weer levend worden van Elia kan imiteren. Maar in 11:11 wordt gesproken van “een levensgeest uit God” en in 13:15 van “een geest”. Ademen en spreken maken het beeld wel levensecht, maar niet levend. Wat het uiterlijk van de valse profeet betreft, lijkt hij meer op het Lam Christus dan op de politieke machthebber, het beest uit de zee. Het beest heeft tien horens en de valse profeet twee zoals die van het Lam. Wat zijn taal betreft, lijkt hij op de draak, de satan. Deze is de vader van de leugen en de valse profeet munt dus uit in het gebruik van leugentaal.De volgelingen van het beest zullen gedood worden met het zwaard. Dit zwaard is het Woord dat hen laat zien dat ze fout waren. Ze hadden het woord van God beter moeten kennen en het moeten geloven, dan was het zo ver niet gekomen. Wie het woord van de valse profeet hoort en het vergelijkt met Gods woord, moet in de gaten krijgen met een valse profeet van doen te hebben.

    De hoofdwond van het beest uit de zee

    Het beest uit de zee heeft in het verleden een hoofdwond toegebracht gekregen die in de eindtijd genezen zal zijn. Dat de zware wond geneest wil zeggen dat als de wereldmacht bestreden en getroffen wordt, zij dan toch weer opstaat, want na het einde van de ene macht komt de andere al weer te voorschijn. De wereldmacht wordt hier getekend als sterker dan de dood, zij heet onoverwinnelijk, want zij staat weer op, zij blijft aan zichzelf gelijk. De valse profeet vestigt de aandacht van hen die op de aarde wonen op de dodelijke wond van het beest uit de zee, maar vooral op het genezen zijn van die wond en bewerkt dat alle mensen het beest aanbidden. Aldus imiteert de valse profeet het werk van de Heilige Geest die getuigt van de dood, de opstanding en de verheerlijking van Christus. Zo was het bezitten van twee horens ook al een imitatie van het Lam Christus. Als de hele wereld tot aanbidding van het beest zou worden gebracht, dan zou het ideaal van het christendom zijn bereikt en de opdracht die aan Israël werd gegeven volbracht zijn. Alleen zijn ideaal en opdracht niet gericht op aanbidding van het beest. Wat de hoofdwond waarover hiervoor werd gesproken precies is, valt niet te zeggen. Lange tijd hebben uitleggers, om redenen die vaak per persoon verschillend waren, vastgehouden aan de mening dat met het beest uit de zee een hersteld Romeins rijk bedoeld werd. De genezen hoofdwond zou dan de val van het vroegere Romeinse rijk door de aanvallen van de barbaren uit het noorden moeten voorstellen. Het herstelde Romeinse rijk zou dan de E.E.G. zijn die tien leden (tien horens) met zeven gekroonde vorsten (zeven koppen) zou hebben. Helaas telt de Europese Unie al meer dan tien leden.Zelfs het creëren van Iberië en van de Benelux laat het ledental boven de tien komen, het aantal gekroonde hoofden zou dan bovendien tot onder de zeven dalen iets wat zelfs niet wordt opgeheven door het in ere herstellen van het koningshuis in Italië en Griekenland. De stelling van het Romeinse rijk lijkt wat dit punt betreft dus niet houdbaar. Een betere uitleg lijkt: de dodelijke wond is veroorzaakt door de dood en de opstanding van Christus. De macht van Satan werd aangetast en het ontstaan van het christendom leek dodelijk voor hem. Dit verwaterde echter snel, het verloor alle kracht door onderlinge ruzies en scheuringen. De wond bleek niet dodelijk te zijn en kon voorspoedig genezen, kon zelfs de wereld de kracht en de vitaliteit van het beest tonen. Dat het beest een politieke macht voorstelt, is hier niet van belang. Als Jezus van Nazaret door Israël als de Messias was geaccepteerd, dan was het Koninkrijk der Hemelen op aarde gevestigd als een politiek-religieuze macht. Omdat dit alles niet is doorgegaan, kon satan zich herstellen en vorst van deze eeuw en deze wereld blijven. De verwijzing naar Rome in 17:9 wil dan zeggen dat de door satan aan Rome gegeven wereldmacht als eerste gevallen zou zijn onder de aan de Messias gegeven macht over deze wereld. Volgens vs 15 zullen allen die onder het regime van het beest en de valse profeet vallen, worden gedood als zij het beeld van het beest niet aanbidden. Maar of dit gebeurt, is niet zeker, want er wordt hier gesproken van “zou spreken” en de verdere zinsbouw kan om die reden inhouden dat het dan ook “zou maken” wordt. Hoe dan ook, het hebben van het merkteken op de rechterhand of op het voorhoofd geeft het recht om te kopen en te verkopen en zo niet van honger om te komen. Dit merkteken is de naam van het beest oftewel het getal van zijn naam, dat wil zeggen het is een getal dat de naam (het wezen) van het beest uitdrukt. Dat getal is zeshonderd zesenzestig.

    Het getal van het beest

    Net als in vs 9,10 gaat het hier niet over de gelovigen die de Gemeente vormen,want die zijn opgenomen en kunnen niet worden aangesproken. Het gaat over hen die in die tijd tot de gelovigen onder het regime van het beest en de valse profeet behoren. Een gelovige zal in die tijd de wijsheid en het inzicht moeten hebben om te onderkennen wat het getal van het beest voor hem te betekenen heeft. In de loop van de christelijke geschiedenis zijn er al heel wat verschillende uitleggingen aan dit getal gegeven, maar de ware betekenis zal pas gekend kunnen worden wanneer het beest verschenen is. De toch wel meest bekende uitleg is die welke zegt dat hiermee Nero bedoeld wordt. Keizer Nero is in het Hebreeuws Qaisar Neron, alleen met medeklinkers geschreven QSR NRWN (de w staat voor de o). De overeenkomstige getalswaarde in het Hebreeuwse alfabet is: 100 + 60 + 200 + 50 + 200 + 6 + 50 = 666. Een andere bekende uitleg is, dat “beest” in de kwade zin in Openbaring 36(6 x 6) keer voorkomt en de som van de getallen van 1 tot 36 is 666. Deze twee uitleggingen gaan uit van de getalswaarde.Een andere, zeer bruikbare en ook zeer waarschijnlijke is die welke uitgaat van de symbolische waarde van de getallen, een veelvuldig in de Bijbel toegepast systeem. In 15:2 wordt gesproken van de overwinnaars van het beest en van zijn beeld en van het getal van zijn naam. Het getal is symbolisch voor het kwaad en de zes is dan het getal van de onvolmaaktheid van de mens ten opzichte en tegenover de volheid van de zeven, het getal van God en de aarde samen en daarmee het getal van de vol(maakt)heid.Het getal zeshonderd zesenzestig is dan de duivelse nabootsing door de draak, het beest uit de zee en het beest uit het land, samen de volmaakt onheilige drie-eenheid van het kwaad. Tenslotte is er nog een mogelijke oplossing, ook gebaseerd op de getallensymboliek, die zegt dat het getal van de mens de zes is. Hij is op de zesde dag geschapen en schoot tot nu toe steeds tekort om een zeven te worden (het getal van de volheid van God samen met de schepping). Zo is de mens naar lichaam een zes, naar geest een zes en naar ziel een zes. Hierbij moet nog wel even worden opgemerkt dat de getalswaarde van de naam Jezus in het Grieks is: IESOUS = 10 + 8 + 200 + 70 + 400 + 200.In totaal is dit 888. Dan is 666 onvolmaakt, 777 volmaakt en 888 meer dan volmaakt.

  • Openbaring – Hoofdstuk 13

    De zevende bazuin en het derde wee

    Als het tweede wee voorbijgegaan is, dan is ook het derde tussengezicht over de geopende kleine boekrol en over de twee getuigen voorbij. Met het blazen van de bazuin door de zevende engel komt het derde wee en daarmee de uiteindelijke ontknoping van het conflict tussen Christus en de satan. Dit is het hoogtepunt van het gebeuren dat zal eindigen met een periode van rust: het duizendjarig vrederijk. Ook bij de weeën is er dus de indeling in drieën: onderwereld, aarde en hemel. Het eerste wee zal uit de put van de afgrond (de onderwereld) komen, het tweede wee van de Eufraat (de aarde) en het derde wee komt van de Christus zelf (de hemel). Daarom ligt het begin van de genoemde ontknoping in de hemelse gewesten (11:15- 12:12) en volgen daarna pas voortzet<span style=”background-color: navy; color: white;” />ting en einde op de aarde (12:13-15:5). Als de zevende engel zijn bazuin geblazen heeft, klinken in de hemel luide stemmen, waarschijnlijk van de hemelse legerscharen. Deze stemmen verkondigen dat “het koninkrijk van de wereld van onze Heer en van zijn Christus is gekomen en Hij zal regeren tot in alle eeuwigheid.” [Telosvert.]. “De Heer en zijn Christus” of “De Heer en zijn Gezalfde” doen denken aan dezelfde uitdrukking in Ps.2:2 een psalm die eveneens handelt over de messiaanse koning die volken tot zijn erfdeel krijgen zal en de einden der aarde tot zijn bezit. Hier wordt al vooruitgewezen naar Christus die de satan zal overwinnen en een vrederijk stichten zal dat de gehele aarde met alle volken zal omvatten.

    Het lied van de vierentwintig oudsten

    Daarna volgt het lied van de vierentwintig oudsten (11:17,18), dat eveneens naar deze psalm verwijst als gesproken wordt van de toornige volken (Ps.2:1,2) en de toorn van God die gekomen is (Ps.2:5).

    Het is hier de derde keer dat van de vierentwintig oudsten wordt gezegd dat zij zich neerwerpen en aanbidden. Dit gebeurde eerder in Openb.4:10 en 5:8,14 en alle keren wordt gemotiveerd waarom zij dit doen. Deze oudsten zijn een beeld van de Gemeente en van de gelovigen uit het Oude Testament en wat zij te zeggen hebben is voor ons altijd van groot belang, omdat zij door de H.Geest begrijpen wat er gebeurt en gaat gebeuren en hun inzicht helpt ons begrijpen wat er gaande is. Zo danken zij hier de Almachtige die is en die was. In 1:8 wordt daar nog aan toegevoegd: en die komt. Dit is hier niet meer nodig, want de oudsten zien de Heer reeds als gekomen, want zij zeggen: “Gij hebt uw grote macht opgenomen” en “Gij hebt het koningschap aanvaard”. Hun inzicht blijkt ook uit het feit dat zij met “en de naties zijn toornig geworden” en “en uw toorn is gekomen” het verband zien tussen de opstandigheid van de mensen en het oordeel van God. In dit lied klinken motieven door die in het vervolg van Openbaring nader zullen worden uitgewerkt. Zo komen de toorn van God en die van de naties in Openb.16 en 19 aan de orde. De tijd van het oordeel van de doden vinden we in Openb.20 en de tijd van het loon van de profeten in Openb.18 en 22 en dat van de heiligen en hen die uw naam vrezen ook in Openb.22. Verder wordt er later in Openb.19 gesproken van de tijd om te verderven hen die de aarde verderven, de twee beesten en hun volgelingen.

    De zeven schalen van de gramschap Gods

    Maar al juicht men in de hemel en al zeggen de oudsten dank, nog is bij het klinken van de zevende bazuin het koninkrijk wel onmiddellijk aanstaande, maar opgericht is het dan nog niet. Er komen nog zeven andere oordelen, de zeven schalen van de gramschap Gods, deze zullen echter van korte duur zijn, de schalen worden niet langzaam uitgegoten, maar elke schaal wordt in één keer uitgestort. De oordelen van deze zeven schalen vormen samen het oordeel van de zevende bazuin. Met Openb.11:19 begint dan een geheel nieuw gedeelte dat loopt tot aan 19:11. In dit gedeelte wordt uiteengezet wat er nog zal gaan gebeuren voordat de wederkomst van Christus en Zijn werkelijke aanvaarding van het koningschap een feit geworden zijn.

    Het vierde tussengezicht: de drie tekenen

    Dit nieuwe gedeelte begint met het vierde tussengezicht (11:19-15:4) dat dan samen met het derde tussengezicht (10:1-11:13) de zevende bazuin omsluit, net zo als het eerste en tweede tussengezicht dit deden met het zevende zegel en zoals het vijfde en zesde tussengezicht dit zullen doen met de zevende schaal. De tekenen die in het vierde tussengezicht worden getoond, zijn tekenen in de hemel. Het opengaan van de hemel is de introductie op belangrijke gebeurtenissen, vooral die welke samengaan met gerichtsverschijnselen zoals bliksemstralen, donderslagen, stemmen, aardbeving en zware hagel. Wat het eerst wordt getoond is de tempel Gods in de hemel met de ark van zijn verbond. De geopende tempel toont de ark om Israël eraan te herinneren dat God onvoorwaardelijk getrouw zal zijn aan zijn verbond van vergeving. Dat zal ook worden gesloten met allen die de boodschap van de Messias nog aannemen. Daarnaast wordt hiermee opnieuw het feit dat het heilige der heiligen door het offer van Christus voor iedere gelovige geopend ligt, beklemtoond, wat bij het sterven van Christus al werd aangegeven door het scheuren van het voorhangsel. Voordat de laatste helft van de verdrukking ingaat, wordt hier getoond dat voor hen die overwinnen de beloofde beloningen klaarliggen, want er is een getrouwe God en de weg tot die God is ook voor hen geopend door Christus die zelf de Weg is. Door het tonen van tempel en ark wordt ook aangegeven dat het visioen dat volgt te maken heeft met Israël. God heeft aan geen ander volk een ark en een tempel gegeven en evenmin heeft Hij met een ander volk een verbond gesloten.

    Symbolen en hun verklaring

    De verklaring van de symbolen die in dit lange tussengezicht gebruikt worden is zeer belangrijk. De hoofdpersonen die in dit hoogtepunt van het boek Openbaring een rol spelen zijn (met tussen haakjes de voor hen gebruikte symbolen): Israël (de vrouw); de satan (de draak); de Gemeente (de mannelijke zoon); de aartsengel Michaël; de wereldlijke leider (het beest uit de zee); de geestelijke leider, de antichrist (het beest uit het land) en de verstokte ongelovigen van de eindtijd (de grote hoer Babylon). Van hen vormen de drie werktuigen van het kwaad die zich tegen God verheffen, op aarde een imitatie van de Goddelijke Drieëenheid met de draak als imitator van de H.Geest (de macht op de achtergrond), het beest uit de zee van de Vader (de feitelijke macht) en het beest uit het land van de Zoon (de zichtbare macht). Dat het beest uit het land de Zoon (=het Lam) tracht te imiteren blijkt uit het in Openb.13:11 genoemde facet van zijn uiterlijk.

    Toneel in drie bedrijven

    Het toneel dat zich in dit gedeelte voor de ogen van Johannes afspeelt, is als het ware te verdelen in drie bedrijven: het eerste bedrijf loopt van 12:1 tot 12:6 en geeft met het ontsnappen van het kind de eerste verklaring van de woede van de draak. Het eindigt met de vlucht van de vrouw naar de woestijn; het tweede bedrijf loopt van 12:7 tot 12:12 en geeft de andere verklaring van de woede van de draak: hij kan niet meer in de hemel komen en moet zijn werk beperken tot de aarde; het derde bedrijf loopt van 12:13 tot 12:17, het neemt het thema van het eerste bedrijf weer op en werkt dit uit. De vervolging van de overigen van het nageslacht van de vrouw wordt gemotiveerd door de woede van de draak om het ontsnappen van het kind en om zijn verloren positie in de hemel. Het eerste en tweede bedrijf monden uit in het derde en vragen ook om dit derde bedrijf, waarop in Openb.12:6 en 12:12 al wordt gezinspeeld.

    De vrouw en de draak

    In vs 1 van hoofdstuk 12 wordt al direct aangegeven dat het hier gaat om beeldspraak, om symboliek. Er is daar sprake van een groot teken dat in de hemel wordt gezien, samen met een ander teken (vs 3). Opmerkelijk is dat in Openb.12 alles zo groot is, er is een groot teken (vs 1), een grote draak (vs 3,9), een grote stem (vs 10), grote grimmigheid (vs 12) en een grote arend (vs 14). Het voortdurend in de grondtekst gebruiken van het woord “mega” wijst op het grote belang dat dit gedeelte van Openbaring heeft. Het grote teken is de vrouw en het andere teken de draak en in vs 4 volgt dan hun confrontatie. In datzelfde vers wordt gezegd dat de draak met zijn staart een derde deel van de sterren des hemels, dat is van de engelen, meesleept, maar dit wordt pas nader verklaard in vs 7. Dan wordt verteld dat de draak en zijn engelen strijd hebben gevoerd tegen de aartsengel Michaël en zijn engelen en in vs 9 staat dat de draak en zijn engelen deze strijd hebben verloren en een luide stem geeft in vs 10 eer aan de overwinnaars. Dit eerbetoon bestaat uit drie delen. Het eerste deel kondigt aan dat nu het koningschap aan God en de macht aan Christus zijn gekomen als gevolg van Satans uitwerping uit de hemel. Het tweede deel zegt dat in principe de overwinning over de satan door de gelovigen behaald is. Zij beschikten over geloof door het offer van het Lam en door daarvan te getuigen, bestreden zij de satan. Het derde deel roept de overwinnaars in de hemel op hun vreugde te tonen op grond van wat in het eerste en tweede deel gezegd is, maar kondigt voor de aarde tegelijk het derde wee aan, dit zijn de zeven schalen van de gramschap van God. De draak en zijn engelen worden op de aarde geworpen en daarmee is het verhaal bij vs 4 teruggekeerd.

    Draak = duivel = satan = oude slang

    In vs 9 wordt ons bovendien verteld dat de draak dezelfde is als de duivel, als de satan, als de oude slang van Gen.3. Tenslotte blijkt uit vs 12 dat op de aarde het geweld van de verdrukking nu pas goed zal gaan losbarsten. De val uit de hemel van de satan en de zijnen geeft de hemelen wel reden tot grote vreugde, maar het is voor de aarde het aanbreken van een tijd van grote smart. De draak zal met grote grimmigheid trachten het restant van zijn machtsgebied in bezit te houden, hij wil tot elke prijs de machthebber over de aarde blijven. Voor dit streven is hem nog maar weinig tijd gelaten, slechts de laatste tweeënveertig maanden van de tijd van verdrukking. Daarom laat hij zich helpen door aardse schepselen aan wie hij zijn macht delegeert: het beest uit de zee en het beest uit het land.

    Vrouw = Israël

    Met de vrouw wordt Israël bedoeld. Hiervoor wordt niet zo’n duidelijke verklaring gegeven als voor de draak, maar de vermelding van zon, maan en twaalf sterren wijzen op Gen.37:9-11 waar het gaat over Israël en zijn zonen die de stamvaders van Israël zijn. Deze vrouw is zwanger en baart een mannelijke zoon. Uit de toevoegingen in vs 5 wordt duidelijk dat dit òf de Christus òf de Gemeente in de zin van het Lichaam van Christus moet zijn, dit is een tweede en een zeer duidelijk argument dat de vrouw Israël symboliseert.

    Zoon = De gemeente

    De zoon die gebaard wordt is niet de Christus, maar het Lichaam van Christus, de Gemeente. Christus is naar God en zijn troon opgevaren en niet plotseling weggevoerd, of beter: weggerukt. Bovendien heeft het geen zin aan Johannes een beeld te tonen van de Hemelvaart, hij heeft geen beeld nodig, want hij was bij de werkelijkheid aanwezig. Een zoon, een mannelijk wezen of een mannelijke zoon duidt aan dat het niet gaat om het geslacht van het kind dat geboren is, maar om het feit dat dit kind een erfgenaam is. In vs 17 wordt gezegd dat de vrouw nog meer nageslacht heeft, maar niet dat dit ook zonen zijn. De Gemeente is Israëls erfgenaam in die zin dat het eerstgeboorterecht (Ex.4:22) van Israël via Christus is overgegaan op de Gemeente. De Gemeente als het Lichaam van Christus is nageslacht van Israël, er kan geen Gemeente in die zin bestaan zonder Christus en zich Christus voorstellen zonder Israël is ook onmogelijk. Dit houdt echter niet in dat dit Israël het gelovig Israël is. De vrouw is hier het beeld van Israël, maar dan wel als een niet-Messiasgelovig volk, want als Israël had geloofd, dan was het Koninkrijk der Hemelen gekomen en dan was er geen sprake geweest van dood, opstanding en hemelvaart van Christus en er was ook geen sprake geweest van een Gemeente als het Lichaam van Christus. En van een boek dat de Openbaring van Jezus Christus zou heten, zou evenmin sprake zijn geweest. Toen de Heer werd gekruisigd was er geen sprake van Israël dat bekeerd was en Israël heeft zich ook niet bekeerd in de periode die ligt tussen het ontstaan van de Gemeente op de Pinksterdag en het einde ervan bij de Opname. In de laatste jaarweek voor Israël is er derhalve sprake van het zich opnieuw bemoeien van God met Israël dat mogelijk wel gelooft in JHWH, maar niet in Jezus van Nazaret als de Messias.

    Satan faalt en delegeert zijn macht aan het Beest

    De satan tracht, nadat hij uit de hemel geworpen is, zijn tegenstander op aarde uit de weg te ruimen, dit wordt getoond met het beeld van de draak die het kind wil verslinden. Hij slaagt hierin niet, want het kind wordt weggevoerd naar de hemel en de draak vervolgt dan de vrouw en later de overigen van het nageslacht van de vrouw. Dat hij deze macht op aarde kan uitoefenen, is een gevolg van het wegvoeren van het kind. Met de Opname van de Gemeente is de weerhouder verwijderd en kan de wetteloze zich openbaren (2 Tess.2:6-9). De vrouw vlucht voor de draak naar de woestijn, dit vertelt zowel vs 6 als vs 14, een herhaling die wordt veroorzaakt door het inlassen van het gedeelte over de strijd tussen Michaël en de draak. Het weer opnemen van de draad van het verhaal in vs 13 blijkt ook uit “een plaats” in vs 6 en “haar plaats” in vs 14. De plaats in de woestijn is door God voor de vrouw bereid, zij vlucht erheen met behulp van de vleugels van de grote arend en zal er “een tijd en tijden en een halve tijd” (= 3 ½ jaar) moeten blijven buiten het gezicht van de slang, dus zonder dat de satan haar iets kan doen. In vs 6 wordt deze periode “twaalfhonderd zestig dagen” genoemd, een teken dat de vrouw en het verblijf van de vrouw in de woestijn op positieve wijze moeten worden benaderd, de negatieve benadering geeft “tweeënveertig maanden”. Zie 11:3;12:6 en 11:2;13:5. Met het Israël dat de laatste helft van de zeventigste week in de woestijn door God wordt beschermd, zullen dan de honderdvierenveertigduizend verzegelden worden bedoeld en inderdaad zal er nu pas schade aan de aarde, de zee en de bomen mogen worden toegebracht (7:3). Zie ook Dan.12:1. Israëlieten die vóór de Opname Messiasgelovige Joden geworden zijn, worden met de Gemeente mee opgenomen in de hemel. Israëlieten die na de Opname en tijdens de eerste helft van de laatste week door onder andere de prediking van de twee getuigen in Jezus als hun Messias zijn gaan geloven, bevinden zich onder het altaar (6:9) en in de woestijn vinden we de verzegelden van de twaalf stammen. De rest van Israël zal het beest uit het land nalopen en zowel hem als het beest uit de zee eer bewijzen. Als de vervolging van de vrouw voor de draak geen resultaat heeft, gaat hij heen om oorlog te voeren tegen de overigen van het nageslacht van de vrouw. Dit zijn geen Israëlieten, want de Israëlieten vormen Israël en dat is de vrouw en niet het nageslacht van de vrouw. Dit nageslacht is overig, dat wil zeggen het vormt naast de mannelijke zoon het totale nageslacht van de vrouw. Het kan dan alleen die heidenen betreffen die niet zijn opgenomen, die echter wel de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben. Dit klinkt positief, maar het is het niet. Het getuigenis van Jezus hebben, is geloven en de geboden van God bewaren, is werken. En Rom.4:5 zegt niet te werken, maar te geloven, dan wordt het geloof tot gerechtigheid gerekend. De overigen van het nageslacht van de vrouw hebben geloofd, maar ook gewerkt en dit wordt gezien als leven uit genade en tegelijk werken voor het geval de genade om de een of andere reden niet doorgaat. Tegen deze overigen voert de satan oorlog en zij zullen in deze strijd moeten overwinnen. Dit wordt een zware strijd, wat blijkt uit 13:10 en 14:12, maar wie overwint zal een beloning ontvangen. Deze groep zal een deel zijn van de schare die niemand tellen kan (7:9). Het hoofdstuk wordt besloten met: en hij bleef staan op het zand der zee. Uit die zee komt een beest, de satan geeft zijn macht aan het beest en dit probeert vervolgens op godslasterlijke wijze het werk van de satan af te maken. De tijd die het hiervoor krijgt is tweeënveertig maanden, dat is de laatste helft van de jaarweek die Israël nog zal krijgen. Dit is gelukkig maar een korte tijd, want “en indien die dagen niet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden” (Matth.24:22). Wanneer de draak op het zand der zee is gaan staan, ziet Johannes van de tekenen waaruit het vierde tussengezicht bestaat, het tweede teken. Uit de zee, die in de Bijbel vaak het beeld is van de volkerenwereld waaruit symbolisch alle onheilen en gevaren opkomen om de aarde en de mensheid te bedreigen (17:15), komt een beest te voorschijn. Net als de draak, die kennelijk op het strand het beest staat op te wachten, heeft het beest tien horens en zeven koppen (12:3). De draak is de satan en de satan is ook degene die het beest macht geeft en die dus achter hem staat. Het is daarom dat zij zo sterk op elkaar lijken, hoewel er altijd een gering verschil moet zijn. Het verschil is dat de draak tien horens en zeven koppen met kronen heeft en het beest uit de zee tien horens met kronen en zeven koppen met namen van godslastering. Satan is een geestelijk wezen. Hij moet zich in het vlees openbaren. Dit doet hij hier via het beest uit de zee en in een later stadium via het beest uit de aarde(beter:uit het land). Het beest uit de zee en dat uit het land zijn de twee belangrijkste menselijke instrumenten van satan. Zij zijn zijn hoofdagenten, zij worden door hem gemanipuleerd en hij geeft hen de inspiratie tot het kwaad. Het verslinden van het kind en het vervolgen van de vrouw is voor de satan op een mislukking uitgelopen. Voor het voeren van de oorlog tegen de overigen van het nageslacht van de vrouw wordt nu een verse kracht naar voren geroepen vanuit de door al het voorgaande uit hun evenwicht gebrachte machten van deze aarde, die deze kracht zelf heeft voortgebracht. Men denkt dat dit nieuwe de verwarring de baas zal worden, maar de uiterlijke eerbied die de wereld toont voor het beest, is in werkelijkheid een eerbewijs aan Satan, die zijn kracht, zijn troon en zijn autoriteit aan het beest gegeven heeft (vss 2 en 4). Uit de beschrijving van het uiterlijk van het beest in vs 2 blijkt dat alle kentekenen van de vier wereldrijken zoals Daniël die zag (Dan.7) in dit beest verenigd zijn. Het beest uit de zee verenigt alles in zich wat ooit de kracht heeft uitgemaakt van de wereldrijken die elkaar zijn opgevolgd: het Babylonische rijk (leeuw), het rijk van de Meden en Perzen (beer) en het Grieks-Macedonische rijk van Alexander (luipaard). Alexander de Grote werd na zijn dood opgevolgd door vier generaals die ieder voor zich heersten over een koninkrijk, vandaar de vier koppen. Het laatste rijk dat in Daniël 7 wordt bedoeld is het Romeinse rijk (draak). Het rijk van het beest heeft de zucht naar uitbreiding van grondgebied, de hoogmoed, de wreedheid en de mateloze ambitie van deze rijken. De dieren die in Daniël 7 deze wereldmachten uit de oudheid symboliseren, worden hier in Openb.13 ook genoemd, waarbij het beest uit de zee zelf gelijk staat met de draak die de kenmerken heeft van de luipaard, de beer en de leeuw. Leeuw, beer en draak hebben ieder een kop en de luipaard heeft er vier, dat geeft in totaal zeven koppen. In de chaos na de Opname van de Gemeente trekt het beest uit de zee de wereldmacht naar zich toe. Hij wordt de wereldheerser en zijn methode van regeren zal een vreemd mengsel zijn van de autocratie van Babylon, Perzië en Macedonië en de op het eerste gezicht zeer moderne Romeinse ideeën. Hij zal regeren over een machtig rijk en zijn invloed zal zich over de gehele rest van de wereld uitstrekken. Gedurende zeven jaar zal hij de gehele wereldpolitiek beheersen. In de eerste helft zal hij de schijn kunnen ophouden een vredevorst te zijn, pas in de tweede helft zal zijn ware duivelse aard geopenbaard worden. Omdat dit beest in een ander verband ook het beest uit de afgrond is, zal zijn ware karakter dat zijn van de helse kracht die het ontvangt uit de afgrond. Op andere plaatsen wordt hij de “gruwel der verwoesting” (Matth.24:15) en “de vorst die komen zal” (Dan.9:26) genoemd. Hij is het ook op wie Jezus zinspeelt als Hij zegt: “Ik ben gekomen in de naam mijns Vaders en gij neemt Mij niet aan; indien een ander komt in zijn eigen naam,die zult gij aannemen (Joh.5:43). Hij zal grote woorden en godslasteringen spreken tegen God en zijn tent en tegen hen die in de hemel wonen, tweeënveertig maanden lang, net als de “kleine horen” in Dan.7:8 dit een tijd, tijden en een halve tijd doet. Zolang de satan zich in de hemel bevond, was hij de aanklager, nu hij op de aarde geworpen is, kan hij nog slechts via het beest zijn godslasteringen uitbraken: tegen God om zijn naam te lasteren en tegen zijn tabernakel namelijk tegen hen die in de hemel tabernakelen: de Gemeente. Het lijkt me niet juist alleen van dit beest of alleen van het hierna volgende dat uit het land zal komen, te zeggen dat het de antichrist is. In verband met wat ons in Openb.4 en 5 werd getoond met betrekking tot Christus die zowel het Lam Gods is als degene die op de troon zit, kan hier worden gesteld dat zowel het beest uit de zee als dat uit het land de antichrist is. Zoals de Messias tegelijk als de Messias-Koning en als de lijdende Messias wordt voorgesteld, hebben we hier te maken met de wereldlijke en de geestelijke leider van een antichristelijke wereldmacht die zich in de eindtijd zal laten gelden. De twee leiders hebben dezelfde oorsprong (de boze) en hetzelfde doel (de wereld in de macht van de vijand van God houden).Zij zullen samen met de draak tot de grote strijd oproepen (16:13,14), in deze strijd zal het beest uit de zee de nederlaag lijden en samen met het beest uit het land als de valse profeet, zal hij in de poel des vuurs geworpen worden. Hun volgelingen zullen worden gedood met het zwaard dat komt uit de mond van Hem die op het paard zit (19:19-21). Het aanbidden van het beest en het dragen van zijn teken staat gelijk met het verwerpen van Christus en betekent voor eeuwig verloren zijn. Via Johannes wordt ons meegedeeld dat er in de laatste week van Israël een antichristelijke wereldmacht zal verschijnen, die zich allereerst openbaart als een geweldige politieke macht (tien horens met kronen) en daarna ook als een religieuze God-vijandige macht (zeven koppen met godslastering). Het beest uit het land is niet een personificatie van deze macht, want het heeft geen zeven koppen en ook maar twee horens. Het staat in dienst van de macht oftewel “het oefent al de macht van het eerste beest voor diens ogen uit (vs 12)”. Horen en kop zijn symbolen van verhoging en macht terwijl zeven het getal is van de volheid in positieve en negatieve zin. Daarnaast is tien het getal van de zondige volheid dus volheid alleen in negatieve zin. Tien horens en zeven koppen geven dus allebei aan dat hier sprake is van een negatieve, een zondige macht. Later blijkt dit ook uit het oordeel over Babylon, de grote hoer van Babylon rust daar op de zeven koppen (17:9). In 13:1-8 is sprake van één aan God vijandige wereldheerschappij die optreedt in allerlei te onderscheiden vormen en machten en die zich van het Romeinse wereldrijk in de dagen van Johannes onderscheidt door de symboliek van de draak als het vierde dier en het ijzer van het beeld tegenover de combinatie van de vier dieren met hun macht (Dan.7) en het ijzer gemengd met leem van het beeld (Dan.2). Het beest uit de zee is niet alleen het symbool van de wereldmacht, het toont zich door imitatie van Christus ook duidelijk een antichrist.

    We zien hierbij dat er een zeker verband bestaat met de oude slang uit het paradijs, van wie tegen Eva wordt gezegd dat iemand van haar zaad hem de kop zou vermorzelen, terwijl de slang iemand van haar zaad de verzenen zou vermorzelen. Hiermee zouden respectievelijk de dodelijke wond en de kruisiging bedoeld kunnen zijn en dan geldt:

    • zoals Christus een dodelijke wond aan het kruis ontving, zo wordt ook het beest ten dode toe gewond;
    • zoals Christus uit het graf herrees, zo wordt bij het beest de dodelijke wond genezen;
    • Verdere imitaties zijn dan:
    • zoals Christus gezalfd is door de H.Geest, zo is het beest bezield door de draak;
    • zoals alle knie zich voor Christus zal buigen om zijn overwinning over graf en dood, zo aanbidt heel de wereld op een enkele uitzondering na het beest;
    • zoals de naam van Christus staat op de voorhoofden van Zijn volgelingen (14:1), zo staat de naam van het beest op die van zijn volgelingen (13:16);
    • zoals het Lam Gods gezag heeft over alle volk en stammen en naties en talen (7:9), zo heeft het beest macht over elke stam en natie en taal en volk (13:7).

    “Anti” betekent “in de plaats van” en het betekent “tegen”. Het beest stelt zich tegenover alles, wat Christus vereert. Hij wil in de plaats van Christus vereerd worden en tegelijk wil hij de namen van hen die God onteren, verwerpen en bestrijden, in zich verenigen en wil hij tegen God godslasterlijke taal spreken. Dat hij een “anti”christ is, blijkt ook uit het feit dat hij van Satan de macht over de wereld aanneemt die Jezus weigerde te accepteren, want aanvaarden van de macht zou aanbidding van Satan inhouden. Terecht heeft Jezus gezegd: “Gij zult de Here uw God aanbidden en Hem alleen dienen (Luk.4:8)”. Om de macht van de draak te kunnen ontvangen, heeft het beest de draak moeten aanbidden en zal hij hem moeten dienen. Vanaf het ogenblik van aanbidding is het beest een antichrist geworden, een tegenstander van God en zijn Gezalfde. Toch wordt met de antichrist kennelijk niet altijd één bepaalde persoon bedoeld, hij openbaart zich in elke aan God vijandige wereldmacht, hetzij Babel, Assur, Syrië, Rome of welke moderne wereldmacht ook. In 2 Tess.2 wordt hij de tegenstander, de mens der wetteloosheid en de zoon des verderfs genoemd en we moeten hierbij bedenken dat de term antichrist alleen door Johannes in zijn brieven wordt gebruikt. Als de tegenstander van God en Christus voert het beest oorlog tegen de heiligen en hij overwint hen (vs 7). Hier wordt de strijd bedoeld tegen de in 11:7 genoemde twee getuigen en tegen hen die zich door hun getuigenis hebben bekeerd. Door deze bekering werd ook hun naam in het boek des levens van het Lam bijgeschreven. Dat het het beest gegeven werd oorlog te voeren tegen de heiligen en dat het macht gegeven werd over elke stam en natie en taal en volk,mag niet worden gezien als door God aan het beest verleende toestemming. Het is de draak die dit geeft, net als in vs 5. Vs 10 heeft te maken met Jer.15:2 en 43:11. Er wordt de slachtoffers van het beest op het hart gedrukt geen verzet te plegen door naar het zwaard te grijpen als het beest de heiligen doodt met het zwaard of hen in de gevangenis leidt. Gebruik van geweld zal op eigen hoofd neerkomen. God zal hen wreken en zo hun vraag beantwoorden (6:10). Uit het feit dat zij zich niet zelf wreken, zullen hun volharding en hun geloof blijken. Hierna wordt gesproken van het beest uit het land, de geestelijk leider die zijn steun geeft aan het beest uit de zee. Het zal duidelijk zijn dat hiermee een Israëliet wordt bedoeld, in deze periode staat Israël weer centraal en een niet-israëliet als geestelijk leider zal voor het volk Israël niet aanvaardbaar zijn. Hun verwachting gaat uit naar een Joodse Messias als geestelijk leider. In verband met Jakobs laatste woorden (Gen.49:16,17) geloven velen dat het beest uit het land als geestelijk leider en als valse messias uit de stam Dan zal komen. In vs 11 wordt in de grondtekst een woord gebruikt dat “een ander van dezelfde soort” betekent. Hiermee wordt gezegd dat de beide beesten met elkaar verwant zijn. Het beest uit het land, ook de valse profeet genoemd, treedt op in de laatste helft van de zeventigste week en weet alle godsdienststelsels in die periode tot één valse religie samen te smelten door de wonderen die hij verricht. Zo laat hij zelfs vuur uit de hemel op de aarde neerdalen en imiteert hiermee Elia, één van de twee getuigen uit de eerste helft van de zeventigste week. In zijn valse religie dient de gruwel der verwoesting, het beeld van het beest uit de zee als voorwerp van aanbidding. Aan dit beeld geeft de valse profeet geest zodat het kan ademen en spreken, waardoor het lijkt alsof hij ook het weer levend worden van Elia kan imiteren. Maar in 11:11 wordt gesproken van “een levensgeest uit God” en in 13:15 van “een geest”. Ademen en spreken maken het beeld wel levensecht, maar niet levend. Wat het uiterlijk van de valse profeet betreft, lijkt hij meer op het Lam Christus dan op de politieke machthebber, het beest uit de zee. Het beest heeft tien horens en de valse profeet twee zoals die van het Lam. Wat zijn taal betreft, lijkt hij op de draak, de satan. Deze is de vader van de leugen en de valse profeet munt dus uit in het gebruik van leugentaal. De volgelingen van het beest zullen gedood worden met het zwaard. Dit zwaard is het Woord dat hen laat zien dat ze fout waren. Ze hadden het woord van God beter moeten kennen en het moeten geloven, dan was het zo ver niet gekomen. Wie het woord van de valse profeet hoort en het vergelijkt met Gods woord, moet in de gaten krijgen met een valse profeet van doen te hebben. Het beest uit de zee heeft in het verleden een hoofdwond toegebracht gekregen die in de eindtijd genezen zal zijn. Dat de zware wond geneest wil zeggen dat als de wereldmacht bestreden en getroffen wordt, zij dan toch weer opstaat, want na het einde van de ene macht komt de andere al weer te voorschijn. De wereldmacht wordt hier getekend als sterker dan de dood, zij heet onoverwinnelijk, want zij staat weer op, zij blijft aan zichzelf gelijk. De valse profeet vestigt de aandacht van hen die op de aarde wonen op de dodelijke wond van het beest uit de zee, maar vooral op het genezen zijn van die wond en bewerkt dat alle mensen het beest aanbidden. Aldus imiteert de valse profeet het werk van de Heilige Geest die getuigt van de dood, de opstanding en de verheerlijking van Christus. Zo was het bezitten van twee horens ook al een imitatie van het Lam Christus. Als de hele wereld tot aanbidding van het beest zou worden gebracht, dan zou het ideaal van het christendom zijn bereikt en de opdracht die aan Israël werd gegeven volbracht zijn. Alleen zijn ideaal en opdracht niet gericht op aanbidding van het beest. Wat de hoofdwond waarover hiervoor werd gesproken precies is, valt niet te zeggen. Lange tijd hebben uitleggers, om redenen die vaak per persoon verschillend waren, vastgehouden aan de mening dat met het beest uit de zee een hersteld Romeins rijk bedoeld werd. De genezen hoofdwond zou dan de val van het vroegere Romeinse rijk door de aanvallen van de barbaren uit het Noorden moeten voorstellen. Het herstelde Romeinse rijk zou dan de E.E.G. zijn die tien leden (tien horens) met zeven gekroonde vorsten (zeven koppen) zou hebben. Helaas telt de Europese Unie al meer dan tien leden en ook nog enige in de wachtkamer. Zelfs het creëren van Iberië en van de Benelux laat het ledental boven de tien komen, het aantal gekroonde hoofden zou dan bovendien tot onder de zeven dalen iets wat zelfs niet wordt opgeheven door het in ere herstellen van het koningshuis in Italië en Griekenland. De stelling van het Romeinse rijk lijkt mij dus niet houdbaar. Een betere uitleg lijkt me: de dodelijke wond is veroorzaakt door de dood en de opstanding van Christus. De macht van Satan werd aangetast en het ontstaan van het christendom leek dodelijk voor hem. Dit verwaterde echter snel, het verloor alle kracht door onderlinge ruzies en scheuringen. De wond bleek niet dodelijk te zijn en kon voorspoedig genezen, kon zelfs de wereld de kracht en de vitaliteit van het beest tonen. Dat het beest een politieke macht voorstelt, is hier niet van belang. Als Jezus van Nazaret door Israël als de Messias was geaccepteerd, dan was het Koninkrijk der Hemelen op aarde gevestigd als een politiek-religieuze macht. Omdat dit alles niet is doorgegaan, kon satan zich herstellen en vorst van deze eeuw en deze wereld blijven. De verwijzing naar Rome in 17:9 wil dan zeggen dat de door satan aan Rome gegeven wereldmacht als eerste onder de aan de Messias gegeven macht over deze wereld gevallen zou zijn. Volgens vs 15 zullen allen die onder het regime van het beest en de valse profeet vallen, worden gedood als zij het beeld van het beest niet aanbidden. Maar of dit gebeurt, is niet zeker, want er wordt hier gesproken van “zou spreken” en de verdere zinsbouw kan om die reden inhouden dat het dan ook “zou maken” wordt. Hoe dan ook, het hebben van het merkteken op de rechterhand of op het voorhoofd geeft het recht om te kopen en te verkopen en zo niet van honger om te komen. Dit merkteken is de naam van het beest oftewel het getal van zijn naam, dat wil zeggen het is een getal dat de naam (het wezen) van het beest uitdrukt. Dat getal is zeshonderd zesenzestig. Net als in vs 9,10 gaat het hier niet over ons, worden wij niet aangesproken, maar zij die in die tijd tot de gelovigen onder het regime van het beest en de valse profeet behoren. Een gelovige zal in die tijd de wijsheid en het inzicht moeten hebben om te onderkennen wat het getal van het beest voor hem te betekenen heeft. In de loop van de christelijke geschiedenis zijn er al heel wat verschillende uitleggingen aan dit getal gegeven, maar de ware betekenis zal pas gekend kunnen worden wanneer het beest verschenen is. De toch wel meest bekende uitleg is die welke zegt dat hiermee Nero bedoeld wordt. Keizer Nero is in het Hebreeuws Qaisar Neron, alleen met medeklinkers geschreven QSR NRWN (de w staat voor de o). De overeenkomstige getalswaarde in het Hebreeuwse alfabet is: 100 + 60 + 200 + 50 + 200 + 6 + 50 = 666. Een andere bekende uitleg is, dat “beest” in de kwade zin in Openbaring 36(6 x 6) keer voorkomt en de som van de getallen van 1 tot 36 is 666. Deze twee uitleggingen gaan uit van de getalswaarde, een andere, zeer bruikbare en ook zeer waarschijnlijke is die welke uitgaat van de symbolische waarde van de getallen, een veelvuldig in de Bijbel toegepast systeem. In 15:2 wordt gesproken van de overwinnaars van het beest en van zijn beeld en van het getal van zijn naam. Het getal is symbolisch voor het kwaad en de zes is dan het getal van de onvolmaaktheid van de mens ten opzichte en tegenover de volheid van de zeven, het getal van God en de aarde samen en daarmee het getal van de vol(maakt)heid. Het getal zeshonderd zesenzestig is dan de duivelse nabootsing door de draak, het beest uit de zee en het beest uit het land, samen de volmaakt onheilige drieëenheid van het kwaad. Tenslotte is er nog een mogelijke oplossing, ook gebaseerd op de getallensymboliek, die zegt dat het getal van de mens de zes is. Hij is op de zesde dag geschapen en schoot tot nu toe steeds tekort om een zeven te worden (het getal van de volheid van God samen met de schepping). Zo is de mens naar lichaam een zes, naar geest een zes en naar ziel een zes.

    Hierbij moet nog wel even worden opgemerkt dat de getalswaarde van de naam Jezus in het Grieks is: IESOUS = 10 + 8 + 200 + 70 + 400 + 200. In totaal is dit 888.

  • Openbaring – Hoofdstuk 12

    Lossingsvoorwaarden

    Zoals hiervoor in “Het geopende boek” werd aangegeven kan de inhoud van het boekje dat Johannes moest opeten (Openb.10:9,10) niets anders zijn dan dat wat te maken heeft met de lossing door de losser Christus, het zal dan de akte en de voorwaarden van de koop van de wereld moeten bevatten. Vlak voordat Johannes hoort dat hij het boekje moet opeten, is er door de engel gezworen dat geen uitstel meer gegeven zal worden en dat bij het klinken van de zevende bazuin het geheimenis van God voleindigd zal zijn (10:6,7). Maar vóór de lossing een feit kan worden, moet nog worden bepaald wie en wat wel in de lossing betrokken zal zijn en wie en wat niet. Er moet aan bepaalde (koop)voorwaarden worden voldaan. Deze worden in Openb.11:1-13 genoemd, deze verzen bevatten het eerste deel van de profetie die Johannes volgens Openb.10:11 profeteren moest.

    Bouw en opmeten van de tempel

    Bij lossing van een perceel land moest aan het bepalen van de grenzen van het geloste de nodige zorg worden besteed. Bij elke eigendomsoverdracht moest hetgeen overgedragen zou worden eerst worden opgemeten. In 11:1 wordt daarom gesproken van het meten van de tempel. Dit moet door Johannes worden gedaan en hij wordt dus nu van passief toeschouwer een actief medewerker in de plannen tot (ver)lossing van de wereld uit de handen van de satan. De tempel die hij moet meten is niet de tempel uit de tijd van Jezus. Het boek Openbaring is omstreeks het jaar 95 geschreven, terwijl Jeruzalem en de tempel door de Romeinen in het jaar 70 zijn verwoest. De door Johannes te meten tempel is derhalve een tempel die in de voor ons nabije toekomst nog moet worden gebouwd. De aanwezigheid van een tempel blijkt ook uit Daniël 9:27 waar gesproken wordt over het doen ophouden van slachtoffer en spijsoffer. In de laatste week van Israël wordt er dus geofferd en een godvrezende jood zal nooit ergens anders offeren dan in de tempel. In Dan.9:27 wordt verder gesproken van “een vleugel van gruwelen” en Christus brengt die in Matth.24:15 met de woorden “gruwel der verwoesting” in verband met de heilige plaats dus met de tempel. De aanwezigheid blijkt ook bij Paulus in 2 Tess.2:4 waar hij zegt dat de satan, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zich in de tempel Gods zet om aan zich te laten zien dat hij een god is. Duidelijk is de overeenkomst tussen “de gruwel der verwoesting die op de heilige plaats staat” en “satan die zich in de tempel Gods zet”. Nu zal in de eerste plaats de tempel daar moeten worden gebouwd waar de tempel van Salomo heeft gestaan, op de Tempelberg, dat is de berg Moria, op de plaats die David daarvoor had bestemd, op de dorsvloer van de Jebusiet Ornan (2 Kron.3:1). In de tweede plaats zal de bouw onder leiding van de Messias moeten geschieden.

    Plaats van de tempel

    Wat het eerste punt betreft, bestaat er een groot, maar kennelijk niet onoverkomelijk probleem door het feit dat de plaats waar de tempel zal moeten staan, wordt ingenomen door de Rotskoepel, voor moslims een heilige plaats. Volgens de kranten The Jerusalem Post en The Everlasting Nation heeft Gersjon Salomon, de leider van de getrouwen van de Tempelberg en hooggeplaatst op de dodenlijst van de intifada, gezegd dat ernaar gestreefd wordt de beide moslimheiligdommen van de Tempelberg te verwijderen, zodat een begin kan worden gemaakt met de bouw van de derde tempel en aan de wereld kan worden bekendgemaakt dat de Tempelberg het centrum is van de joodse staat. Salomon gelooft dat de herbouw van de tempel zeer spoedig mogelijk zal zijn en dat dan de dromen van het joodse volk in vervulling zullen gaan. De hoeksteen voor de tempel ligt gereed. Het is een vier ton zware marmeren steen die zonder het gebruik van metalen gereedschap te Mispa Rimmon is uitgehouwen en dicht bij de oude stad wordt bewaard. Eveneens als een teken van de spoedige herbouw van de tempel en de komst van de Messias zien orthodoxe joden de herontdekking van de purperslak die de blauwe kleur voor de draad in de gebedskwasten(tzitzit) zal moeten leveren. De Jerusalem Post van 10 november 1990 vermeldde dat deze segulitslak weer in groten getale voorkomt aan de kusten van Israël, zodat men de kleurstof(chèlèd) weer kan gebruiken. Of in de tempel de offerdienst weer zal worden hersteld wil Salomon geheel aan de rabbijnen overlaten. Het is wel een feit dat een groep joden bezig is om in een jesjiva (een joodse theologische school) met het oog op de eventuele herbouw van de tempel de regels en de wetten aangaande de tempeldienst te bestuderen (Christenen voor Israël, okt.’91). Wat het tweede punt betreft, zal de antichrist zich voordoen als de Christus en door de joden als de Messias worden ingehaald. Er wordt in Matth.24:5;23-27 door Christus zelf wel voor deze valse Christussen gewaarschuwd, maar zelfs nu zien velen in de ruiter op het witte paard van Openb.6:2 de Christus. Het hele scenario moet er dan ongeveer zo uitzien: de antichrist gaat in de eerste helft van de 70e jaarweek optreden als vredevorst en in die hoedanigheid weet hij het conflict tussen Israël en de Palestijnen tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te brengen. Hij is voor de joden de verwachte Messias die vrede en rust brengt en de herbouw van de tempel mogelijk maakt. Maar “terwijl zij zeggen: het is vrede en rust, overkomt hun een plotseling verderf”(1 Tess.5:3). Zoals in Daniël 9 was voorspeld, zal deze valse Christus op de helft van de jaarweek, dus na 3½ jaar, het verbond met Israël verbreken, het offer doen ophouden en zichzelf in de tempel zetten als een godheid en als een gruwel over Israël verwoesting brengen 3½ jaar lang, dat is dan gedurende de laatste helft van de 70e week van Israël. De twee perioden van 3½ jaar worden nu eens uitgedrukt met 42 maanden en dan weer met 1260 dagen (een maand telde 30 dagen) en ook wel met de merkwaardige term “een tijd, tijden en een halve tijd”. Deze laatste formule om een tijdsduur van 3½ jaar te omschrijven wordt ook door Daniël gebruikt om de periode aan te geven waarin “de heiligen”, wat in het boek Daniël de joden betekent, zullen worden overgeleverd in de handen van de grote vijand uit de eindtijd. Opmerkelijk is dat hier ook sprake is van een goddelijke eed die vergelijkbaar is met die welke wordt gezegd in Openb.10:5- 7(Dan.7:25;12:7).

    Het doel van het meten

    Als in het Oude Testament door God wordt gemeten dan wil dit zeggen dat Hij de waarde van de geestelijke toestand van zijn volk toetst. God meet hier echter niet Zelf, Christus geeft aan Johannes de opdracht om te meten, maar Hij verstrekt wel het meetinstrument: een riet, een staf gelijk. In de Bijbel wordt als meetinstrument een meetroede, meetsnoer of meetstok gebruikt, nooit een riet of een staf. Riet is het symbool voor zwakte en staf juist voor kracht. Hier is het de breekbare, eindige mens die de macht en de kracht ontvangt een oordeel te geven over een volk, want Johannes krijgt de opdracht de joden die deze tempel hebben gebouwd, de aanbidders, te toetsen op hun geschiktheid om te behoren tot de gelosten. Met welke intentie hebben zij deze tempel herbouwd, was het ter ere van God of was het ter ere van de eigen natie Israël ? Behalve de aanbidders moeten ook de tempel en het altaar worden gemeten. Maar de maten van de tempel van Salomo en ook die van de tweede tempel zijn exact bekend en hier hoeft dus niet gemeten te worden om de afmetingen te weten te komen. Er moet gemeten worden om te controleren of van deze tempel de afmetingen wel kloppen met die welke gegeven zijn voor de bouw van de tempel van Salomo. We weten uit de oude literatuur dat het vroeger een gegeven feit was dat satan net als God tot scheppen in staat was, maar dat de schepsels altijd een gebrek moesten vertonen. De tempel gebouwd onder leiding van de antichrist die door de joden als Messias werd gezien, moet bij controle wel een fout vertonen. Van de uitslag van de meting wordt geen mededeling gedaan, maar dat het niet de van God gewilde tempel is, blijkt uit het feit dat al spoedig daarna de tempel zal worden ontwijd door de gruwel der verwoesting die op de heilige plaats komt te staan. Ook het tonen van de tempel Gods na het klinken van de zevende bazuin geeft de betrekkelijkheid aan van het bestaan van de “derde” tempel. Als het koningschap aan Christus gekomen is, gaat de tempel Gods, die in de hemel is, open en daarin wordt de ark van zijn verbond zichtbaar. Naast die hemelse tempel zal er in het duizendjarig vrederijk op de aarde een tempel zijn waarin een altaar staat, zoals wordt beschreven in Ezech.40-43. In 11:1 is dus sprake van meten om te bepalen wie en wat wel of niet bij de lossing is inbegrepen en van meten om de waarde van de geestelijke toestand te meten.Johannes moet er de voorhof die aan de heidenen gegeven is, buiten laten.Van deze voorhof wordt gezegd dat hij buiten de tempel is, omdat er in het tempelcomplex een paar voorhoven zijn en alleen de buitenste voorhof was de plaats die toegankelijk was voor de heidenen. Het ligt voor de hand dat Johannes die voorhof niet hoeft te meten, deze heidenen zullen niet bij de lossing zijn inbegrepen en de waarde van hun geestelijke toestand hoeft ook niet gemeten te worden. Zij zijn de volgelingen van de verwoester en zo vijanden van de echte Vredevorst. Zij zullen gedurende de Grote Verdrukking tot aan de Wederkomst van deze Vredevorst de heilige stad en dus ook de tempel die daarin ligt, vertreden. De opvatting dat hier het meten bedoeld wordt van de kerk (tempel) en van de dienst van de gelovigen aan God (altaar) en van de gelovigen zelf (aanbidders), terwijl de ongelovigen buiten dit meten zullen blijven, omdat voor hen de uitslag van de meting toch al vaststaat, is niet vol te houden. Als het goed is, dan kent de christen geen aardse tempel noch een altaar, hij aanbidt in geest en waarheid. Hij kent alleen een hemels heiligdom waar hij tot God nadert. In hoeverre dit voor een christen geldt, is een zaak tussen die christen en zijn Heer. Voor de Gemeente, als het Lichaam van Christus, geldt het met absolute zekerheid. Dit gedeelte van de bittere profetie die Johannes volgens Openb.10:11 moest profeteren, geldt zijn eigen volk: Israël. Tempel en altaar symboliseren de dienst van het getrouwe “gelovig overblijfsel”, terwijl de voorhof verwijst naar de “buitenstaanders”, de ontrouwe joden die samen met de goddeloze heidenen de getrouwen zullen vertreden.

    De twee getuigen

    In Openb.11:1,2 is er een wending van binnen naar buiten, van de tempel naar de voorhof buiten de tempel en vandaar naar de heilige stad. Vervolgens gaat het dan over personen en gebeurtenissen in de heilige stad, waar namens de Heer twee getuigen profeteren. Het verband tussen de twee gedeelten is weliswaar niet sterk, maar wel aanwezig. Nadat Johannes de volledige opdracht betreffende het opmeten van de tempel heeft gehoord en hem verder meegedeeld is dat de heidenen de heilige stad tweeënveertig maanden zullen vertreden, wordt hem gezegd dat gedurende een even lange tijd, maar nu uitgedrukt door de term twaalfhonderd zestig dagen, twee getuigen van God zullen optreden. De vraag die zich hier dan onmiddellijk opdringt, is: wordt met de term tweeënveertig maanden dezelfde tijdsduur van drieënhalf jaar bedoeld als met de term twaalfhonderd zestig dagen, of zijn dit de eerste en de tweede helft van de laatste jaarweek en worden daarom twee verschillende tijdsaanduidingen gegeven? Als het opmeten van de tempel in de eerste helft valt en de twee getuigen zouden profeteren in de laatste drieëneenhalf jaar,dan zullen de twee getuigen weer tot leven komen en naar de hemel opklimmen ongeveer op hetzelfde moment als de Heer met zijn Gemeente naar de aarde terugkeert.De hemelvaart van de twee getuigen en de wederkomst van Christus zouden dan tegelijkertijd gebeuren.Dit is zeer onwaarschijnlijk,te meer daar de vreugde van “hen die op de aarde wonen” dan toch wel getemperd zal worden door de verschijning van Christus op de Olijfberg.De geschenken die ze elkaar zenden (vs 10),zullen dan wel niet aankomen ! Voor een optreden van de twee getuigen gedurende de laatste helft van de zeventigste jaarweek van Israël zijn alleen tegenargumenten aan te voeren, argumenten ten gunste van deze opvatting zijn niet te vinden,alleen te bedenken. Het ligt veel meer voor de hand dat de brenger van de wereldvrede,die zijn macht heeft getoond door de twee getuigen,die onoverwinnelijk leken,te bestrijden en ze samen met hun volgelingen te doden (Openb.13:7),het na deze overwinning aandurft zijn ware aard te tonen.Na de nederlaag van de twee getuigen wordt het beest bejubeld en vereerd en het is dan een kleine stap naar het verbieden van offeren aan de god van die twee verslagen getuigen en naar het vereren van het beeld van het beest dat in de tempel op het altaar wordt geplaatst.Zoals Openb.13:14,15 zegt,wordt dit beeld van de vredebrenger door “hen die op de aarde wonen”,dus de mensen die puur aardsgericht zijn,gemaakt,daartoe aangesticht door het tweede beest,de valse profeet. Dan dreigt er een kink in de kabel te komen en worden de blijdschap over de overwinning en de vreugde van de aanbidding van het beest wreed verstoord door de hemelvaart van de twee getuigen. Maar de aandacht voor dit gebeuren wordt weer afgeleid door een aardbeving waardoor een tiende deel van Jeruzalem wordt verwoest en zevenduizend belangrijke inwoners worden gedood.De grondtekst geeft hier “namen van mensen”, misschien is dit het beste te vertalen met “notabelen” en niet met “personen”,wat juist minder persoonlijk is dan mensen. Verder is nog mogelijk dat het betekent: inwoners die persoonlijk bij name bekend zijn als vijanden van God. Het is dus logisch om aan te nemen dat de twee getuigen in de eerste helft van de laatste week optreden.Terwijl de oordelen aangekondigd door de zes bazuinen over de aarde gaan,profeteren deze twee getuigen.Er is hier steeds sprake van twee getuigen,want op vele plaatsen in de Bijbel wordt gezegd dat een zaak zal vaststaan op de verklaring van twee getuigen of van drie.Zie hiervoor onder andere Deut.19:15; Matth.18:16; Luk.10:1; Joh.8:17 en Hebr.10:28. De twee getuigen verkondigen de waarheid Gods inzake het verleden, het heden en de toekomst.

    Vooral in het laatste deel van de periode, als de tempel herbouwd is, er weer offers mogen worden gebracht en er vrede en geen gevaar is, zal de boodschap van de twee getuigen hen niet in dank worden afgenomen. Want na de grote ontreddering die de Opname van de Gemeente zonder twijfel zal hebben veroorzaakt, zullen er valse christussen komen en troost brengen (Matth.24). Maar deze twee getuigen hebben een totaal andere boodschap. Bekleed met haren zakken als teken van rouw komen zij waarschuwen, kondigen zij rampen aan en roepen op tot bekering. Mogelijk vertellen zij de joden die vol ijver de tempel aan het herbouwen zijn geweest, dat dit symbool van de natie niet het beeld is van de vrede tussen God en het volk Israël en deze vrede ook nooit zal gaan symboliseren.

    Vrede met God kan alleen via de ware weg tot behoud: de Messias.

    Wie zijn de twee getuigen

    De vraag wie deze twee getuigen zijn, is een vraag waarop in de loop der tijden vele antwoorden zijn gegeven. Onder al deze opvattingen zijn er veel waarin de twee getuigen als letterlijk worden beschouwd, het zijn dan dus personen die hebben bestaan. Maar daarnaast zijn er ook waarin de getuigen worden vergeestelijkt en in dat geval wordt dan het getal twee niet gezien als een aantal, maar als een teken waarmee wordt aangegeven dat het getuigenis op waarheid berust, omdat het door twee getuigen wordt gegeven. Vergeestelijken van de twee getuigen heeft echter geleid tot een doolhof van verwarde meningen, waarvan de ene nog onwaarschijnlijker is dan de andere. Zo zijn wel genoemd:

    • een onafgebroken reeks van getrouwe getuigen van de waarheid;
    • de Christenheid;
    • een kerk, uiteraard de kerk waartoe de verklaarder behoort;
    • Waldenzen en Albigenzen;
    • wet en genade;
    • wet en profetie;
    • oude en nieuwe verbond.

    De letterlijke opvatting zegt dat er inderdaad in de laatste jaarweek van Israël in Jeruzalem twee bijzondere, wonderdoende profeten zullen opstaan. Hier wordt niet gesproken over systemen of iets dergelijks, maar over mensen die profeteren, die een lichaam hebben dat met zakken bekleed is, die een mond hebben waaruit vernietigende woorden voortkomen. Zij bezitten macht over de lucht, de wateren en de aarde en tenslotte worden zij vervolgd, gedood en ten hemel opgenomen. Of er inderdaad twee zijn, wordt duidelijk uit vs 10: “deze twee profeten”. Maar ook bij de verdedigers van de letterlijke betekenis is er geen overeenstemming wie de twee getuigen zijn, hoewel de opvatting dat het Mozes en Elia zijn verreweg de meeste aanhangers heeft. Bijna niet te verdedigen zijn:

    • Jeremia en Elia (in verband met Jer.5:14);
    • Jozua en Kaleb (door Karl Barth);
    • Petrus en Paulus (in verband met onbegraven lijken);
    • Johannes en Jacobus (in verband met vuur uit de hemel).

    Een vaak gehoorde opvatting is, dat het hier Elia en Henoch betreft, omdat de bijbel van die twee zegt dat ze zijn opgenomen. Inderdaad is van Henoch gezegd dat hij door God is opgenomen (Gen.5:24) en ook dat hij een profeet was (Judas 14), maar tegen Henoch als een van de twee getuigen kan worden ingebracht dat hij geen jood was en er geen ander verband tussen Henoch en Israël kan worden gevonden dan dat hij in de boeken van Mozes genoemd wordt.

    Mozes en Elia

    Er zijn vele argumenten op grond waarvan mag worden aangenomen dat de twee getuigen Mozes en Elia zijn. Allereerst zijn daar de gegevens waaruit mag worden geconcludeerd dat een van de twee getuigen Elia is. “Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt” (Mal.4:5). Bij de komst van de Messias zal Elia terugkeren, daarom staat er jaarlijks bij elke Sedermaaltijd een lege stoel voor hem klaar. In Matth.11:14 zegt Jezus van Johannes de Doper, die dan in de gevangenis zit, dat hij Elia is die komen zou. Maar daarvóór heeft Jezus gezegd: “indien gij het (namelijk het koninkrijk) wilt aanvaarden”. De boodschap die Johannes bracht, was: Jezus van Nazaret is de Messias. Als Israël Johannes en Jezus had aangenomen, dan zou Johannes inderdaad de plaats van Elia hebben vervuld, want het koninkrijk zou zijn gekomen. Nu wordt er nog gewacht op de volkomen vervulling. Jezus zegt later uitdrukkelijk: “Elia zal wel komen en alles herstellen” (Matth.17:12). Toen Jezus dit zei, was Johannes al onthoofd en de Heer sprak in de toekomende tijd. Bovendien heeft Johannes de Doper niet alles hersteld, hij was dus een vooruitwijzing naar Elia geworden. De engel zegt in Luc.1:17 tegen de vader van Johannes, Zacharias, dat Johannes zal uitgaan voor het aangezicht van God in de geest en de kracht van Elia. Er is dus verband tussen Johannes en Elia, maar Johannes was Elia niet, ook niet een reïncarnatie van Elia. “En zij vroegen hem: zijt gij Elia? En hij zeide: ik ben het niet!” (Joh.1:21). Elia zelf komt dus straks terug. Elia zei dat er in jaren geen dauw of regen zou zijn, tenzij op zijn woord (1 Kon.17:1,Jac.5:17,18). Van de twee getuigen wordt gezegd dat zij de macht hebben de hemel te sluiten zodat er geen regen valt gedurende de dagen van hun profeteren. De periode van hun profeteren is drie jaar en zes maanden en zolang sloot Elia de hemel ook. In Openb. 11:3-6 zijn verder ook genoeg gegevens te vinden waaruit valt te concluderen dat de tweede getuige Mozes is. Allereerst is daar de verwijzing naar de eerste plaag die God via Mozes over Egypte bracht, de twee getuigen hebben de macht de wateren te veranderen in bloed. De andere plagen die er over Egypte kwamen, kunnen de getuigen ook over de aarde laten komen, zo dikwijls zij willen. Verder vinden we in Joh.1:21 dat Johannes zegt dat hij Elia niet is en de joden vragen dan: “Zijt gij dan de profeet ?”.Zij vragen niet “een”, maar “de” profeet en behalve Elia verwachten de joden kennelijk nog een andere profeet. Voor Israël zijn Mozes en Elia de twee grote getuigen en de rabbijnse traditie zegt ook dat Mozes samen met Elia zal komen. In Matth.17:4 wordt dit bevestigd bij de verheerlijking op de berg. Van Mozes wordt niet gezegd dat hij is opgenomen, maar de Heer heeft hem begraven en zijn graf is nooit gevonden. Judas 9 zegt dat Michaël en de satan in twist waren gewikkeld om het lichaam van Mozes en deze strijd zal zich niet afgespeeld hebben op de aarde, dus moet zijn lichaam weggenomen zijn.

    De daden van de twee getuigen

    Verdere argumenten voor Mozes en Elia als de twee getuigen, zijn te vinden in de door Mozes en Elia verrichte daden, zoals die ook bij de twee getuigen worden genoemd. Uit de mond van de twee getuigen komt vuur dat hun vijanden verslindt en zo liet Mozes vuur uit de hemel neerdalen op 250 man (Num.16:35) en ook Elia smeekte om vuur van de hemel om de soldaten die naar hem toe waren gestuurd, te verteren (2 Kon.1:9-12). Vuur is in de bijbel symbool voor oordeel en dit vuur uit de hemel is een duidelijk oudtestamentisch gegeven. Als de discipelen Jakobus en Johannes zeggen dat vuur van de hemel op een Samaritaans dorp moet neerdalen en het verteren, dan worden zij door Jezus bestraft. Het zou oordelen zijn, het tegenovergestelde van wat de Heer op aarde kwam doen. In de bijbel zijn opeenhopingen van wonderen aan te wijzen. Zo zijn er veel wonderen gebeurd tijdens de tocht door de woestijn (Mozes), ten tijde van de grote afval (Elia) en tijdens het leven van Jezus. Hier in Openb.11 is dit ook weer het geval met de twee getuigen Mozes en Elia. Maar als hun opdracht is uitgevoerd, worden zij verslagen door het beest en zij kunnen dan niet door het vuur dat uit hun mond komt dit beest verslinden, zoals zij, voordat hun opdracht was voleindigd, wel hun vijanden konden doden. Zoals wel vaker in de bijbel worden de krachten niet gedurende onbeperkte tijd gegeven, maar slechts zolang het nodig is. Denk hierbij aan het stralende gezicht van Mozes (Exod.34:29-35) en vooral aan Paulus. In Efeze deed God buitengewone krachten door de handen van Paulus, zodat ook zweetdoeken of gordeldoeken van zijn lichaam aan de zieken gebracht werden en hun kwalen van hen weken en de boze geesten uitvoeren (Hand.19:11,12). Tijdens een redevoering van Paulus in Troas viel Eutychus van drie hoog naar beneden en was dood, maar Paulus wierp zich op hem en bracht het leven in hem terug (Hand.20:7-12). Op Malta beet een adder in de hand van Paulus, maar deze schudde het dier af zonder enig letsel te ondervinden (Hand.28:3-5). Uit zijn brieven blijkt dat Paulus zelf later een zwakke gezondheid en zieke ogen had en niet in staat was anderen te genezen. Zo liet hij Trofimus ziek achter in Milete (2 Tim.4:20) en kon hij Timotheus alleen adviseren voor zijn gedurige ongesteldheden een weinig wijn te gebruiken (1 Tim.5:23). Het verdervend karakter van de oordeelswonderen en het strikte van de wraak tonen overigens opnieuw aan dat de tijd van de genade en van de lankmoedigheid Gods tijdens de laatste jaarweek absoluut tot het verleden behoort. Ook in de eerste helft van deze periode wordt duidelijk wat “Dag der Wrake” inhoudt.

    Parallellen

    De twee getuigen worden ook de twee olijfbomen en de twee kandelaren genoemd die voor het aangezicht van de Heer der aarde staan. Zij staan in dienst van de Heer. “Voor iemand staan” is de houding van dienstbaarheid. Dit is opnieuw een bewijs dat de twee getuigen personen zijn en geen begrippen. Bij de olijfbomen en de kandelaren moet worden gedacht aan Jozua de hogepriester en aan Zerubbabel de landvoogd, een nakomeling van David. Het betreft hier priester-koningen die gezalfd zijn met de kracht van de Heilige Geest. In Zach.4 zijn Jozua en Zerubbabel de twee gezalfden die vóór de Heer der aarde staan. Zij zijn twee trouwe getuigen bij het eerste herstel van Israël en bij het tweede, het definitieve herstel van Israël zullen er ook weer twee trouwe getuigen zijn. In Zach.4 is er één luchter (kandelaar) dat is Christus en er zijn twee olijfbomen (priesterschap en koningschap). Het koningschap en het priesterschap van Christus ondersteunen Israël, want de Messias zal als koning én priester op zijn troon zitten (Zach.6:13). Uit Exod.25:31-40 en 27:20,21 blijkt dat in de eredienst in de tabernakel en in de tempel kandelaar en olie zeer belangrijk waren. De olijfboom levert olie om licht te verspreiden. Zo zijn de twee getuigen als kandelaars lichtdragers, terwijl zij als olijfbomen voor olie (=kracht) voor zichzelf zorgen. Zij werken dus op eigen kracht, maar zullen om dit te kunnen doen ruim van kracht van boven worden voorzien door de Heilige Geest, iets wat de Heer ook beloofd heeft (Hand.1:8). Bij afwezigheid van de Messias richt de Heer via zijn twee getuigen tijdens afval en verdrukking een getuigenis op voor zijn koninklijke en priesterlijke waardigheid. Koning was Mozes, die in Deut.33:5 koning van Jesurun wordt genoemd en priester was Elia toen hij voor het gehele volk een offer bracht (1 Kon.18:38). Mozes en Elia zijn net als Zerubbabel en Jozua in hun koninklijke en priesterlijke waardigheid vooruitwijzend naar de Messias die komt en wederkomt en die uiteindelijk de aarde aan God zal teruggeven. In enkele opzichten zijn de twee getuigen ook een afschaduwing van Jezus. Er ligt een zwakke parallel in de dood in Jeruzalem, de opwekking na drie en een halve dag, de hemelvaart en de aardbeving. Jezus werd de dood ingedreven door de gecombineerde machten van de Romeinse(Pilatus) en de joodse leiders (Kajafas,Annas). Zo worden de twee getuigen overwonnen door de wereldse machthebber en de (joodse) geestelijke leider, de valse profeet. Maar tegen deze parallel kan worden ingebracht dat in 11:3 wordt gesproken van “Mijn (Christus) getuigen” en in 11:8 van “hun Heer”. De macht van de twee getuigen betreft de hemel, de wateren en de aarde. Zowel Mozes als Elia hebben hun bediening niet voleindigd. Niet Mozes, maar Jozua bracht het volk Israël in het beloofde land en Elia moest in zijn plaats Elisa, de zoon van Safat, zalven tot profeet. Elia en Mozes waren beide tekortgeschoten wat vertrouwen op God betreft. Mozes bij de rots die water gaf (Num.20:7-13) en Elia door zijn angst voor Izebel en zijn verzoek om te mogen sterven (1 Kon.19:1-16).\

    Jeruzalem

    Het arbeidsveld van de twee getuigen is Jeruzalem. Een zwaar terrein om te arbeiden, want het is de plaats waar Jezus werd verworpen en gedood en waar Hij de schande en de vloek moest dragen.

    Maar juist van de twee getuigen wordt gezegd dat zij staan voor het aangezicht van de Heer der aarde, óók in Jeruzalem. Dit Jeruzalem zal Sodom worden genoemd om haar zedelijke verdorvenheid en Egypte om haar onderdrukking van het ware geloof. Ook in Jes.1:10,21 en in Jer.23:14 wordt Jeruzalem met Sodom vergeleken. In deze stad ondergaan de lijken van de twee getuigen een schandelijke behandeling. In het oosten wordt ernaar gestreefd een lijk op de dag van overlijden te begraven of anders een dag erna. Een lijk drieëneenhalve dag lang op straat laten liggen was een schande. De lijken worden gezien door de mensen die op de aarde wonen zowel uit de volken (heidenen) als uit de stammen (Israël). Het feit echter dat de lijken in het openbaar worden tentoongesteld, maakt dat door de opstanding en de hemelvaart van de twee getuigen kan worden aangetoond dat de Heer sterker is dan zijn vijanden. De getuigen klimmen op in “de” wolk, niet in “een” wolk. Het moet dan een bekende wolk zijn en dat is mogelijk de wolk van Openb.10:1 of de wolk van Luc.9:34 of die van Hand.1:9. Ook een mogelijkheid is, dat het de Sjechina (de heilige aanwezigheid van God) is, dat is de wolkkolom in de woestijn (Ex.40:34-38). Het meest voor de hand liggende is hier dat de wolk in alle vijf de gevallen dezelfde is. In vs 7 wordt voor de eerste keer in de Openbaring melding gemaakt van het optreden van het beest. In Openb.6 kwam hij wel voor in de gedaante van de ruiter op het witte paard, maar toen werd hij nog niet in zijn ware gedaante openbaar, want hij probeerde daar nog door te gaan voor vredevorst. Dat het maar een schijnvrede was die hij propageerde, bleek uit het feit dat in zijn gevolg oorlog, dood en verwoesting de meest opvallende plaatsen innamen. De zeven bazuinen zijn hiervoor ingedeeld in vier plus drie. De drie weeën behoren bij de laatste drie bazuinen. Het eerste wee is de vijfde bazuin (9:12), het tweede wee is de zesde bazuin (9:13-21 gevolgd door 10:1-11:13). Het derde wee is dan de zevende bazuin (vanaf 11:15). Als de twee getuigen opgestaan en naar de hemel gegaan zijn en er is een grote aardbeving geweest met veel verwoesting en doden, dan geeft de rest van de inwoners van Jeruzalem de God des hemels eer. Daarna komt toch het derde wee, want de eer en de heerlijkheid aan de God van de hemel geven, is nog niet de rechten van Jezus van Nazaret als de Messias erkennen. Het is nu eenmaal onmogelijk God op waarachtige en oprechte wijze te verheerlijken zonder zijn Zoon te erkennen.

  • Openbaring – Hoofdstuk 11

    De vijfde bazuin

    Het oordeel van het eerste wee komt als de bazuin door de vijfde engel wordt geblazen. Ook nu valt uit de hemel een ster op de aarde, de klank van de vijfde bazuin heeft dus een resultaat dat veel lijkt op dat van het klinken van de derde bazuin. De hooggeplaatste die hier met ster wordt aangeduid is een engel die tot de volgelingen van Satan behoort, of het is Satan zelf. Vóór dit laatste pleit dat hem de sleutel van de put van de afgrond gegeven wordt, dus de beschikkingsbevoegdheid over duistere machten, maar dat hier gesproken wordt van een ster en bij de derde bazuin over Alsem als van een grote ster, pleit dan weer tegen deze opvatting. Hij die de put van de afgrond gaat openen is niet de oorspronkelijke bezitter van de sleutel, die wordt hem gegeven met de bedoeling dat hij zijn werk gaat doen in opdracht van de bezitter van de sleutel. Waarschijnlijk is dit Christus, want het is ook de Christus die als hogepriester het wierookvat met het vuur van het altaar op de aarde werpt om het sein te geven voor het begin van de oordelen. Eerder is al gezegd dat ook Satan wordt geroepen om met zijn engelen mee te werken aan de uitvoering van de oordelen en het is duidelijk dat de machten die uit de put van de afgrond komen satanische machten zijn. Hun koning is volgens vs 11 de engel des afgronds Verderver, dit is in het Hebreeuws Abaddon en in het Grieks Apollyon. De afgrond als de plaats waar de duistere machten hun verblijfplaats hebben is enige malen in het boek Openbaring terug te vinden: in 11:7 en 17:8 is het de plaats waaruit het beest opstijgt en in 20:1 en 3 de plaats waar de satan duizend jaar wordt opgesloten. Uit Luk.8:31 blijkt dat de afgrond de plaats van de boze geesten is en uit die tekst blijkt ook dat de boze geesten een verblijf in een kudde zwijnen verkiezen boven een verblijf in de afgrond. Het woord afgrond komt ook nog voor in Rom.10:7 waar het de betekenis heeft van plaats waar de geesten van de gestorvenen zijn, maar wat er gebeurt als de put geopend wordt doet elke gedachte aan deze betekenis teniet.

    Demonische sprinkhanen

    De engel opent de put van de afgrond en dan stijgt er zoveel rook op uit de put dat de hemel en de zon erdoor verduisterd worden. Uit de rook komen mysterieuze en demonische sprinkhanen te voorschijn, deze komen uit de afgrond en verspreiden zich over het land en hun wordt dezelfde macht gegeven als de schorpioenen hier op aarde hebben. Met het geven van de sleutel van de afgrond en met het geven van de macht die schorpioenen hebben, wordt duidelijk gemaakt dat de boze geesten niet uit zichzelf handelen, zij ontvangen de sleutel om te openen en zij ontvangen macht om te pijnigen (vs 5). Ook wordt hen gezegd aan wie en aan wat zij wel en geen schade mogen toebrengen (vs 4). Een schorpioen veroorzaakt door zijn steek een hevige pijn, maar op een enkele uitzondering na is de steek niet dodelijk. De sprinkhanen mogen de hun gegeven macht alleen gebruiken om mensen te pijnigen, met uitzondering van hen die het zegel van God op hun voorhoofd hebben. Uit Openb. 7 is bekend dat dit de 144000 verzegelden uit Israël zijn. De rest van de mensheid mag gepijnigd worden, dus ook zij die behoren tot de schare die niemand tellen kan. De pijnigingen zijn toch wel zo erg dat de mensen liever zouden willen sterven dan de pijn nog langer verdragen, maar sterven is niet mogelijk “de dood vlucht van hen weg “. Wat Johannes hier getoond wordt, doet hem aan sprinkhanen denken, maar de verdere beschrijving geeft wel aan dat het hier andere wezens betreft of dat hier sprake is van door boze geesten bezeten sprinkhanen die daardoor tegennatuurlijk handelen. Zij eten geen gras en hebben een kracht en een uiterlijk die de proporties van die van sprinkhanen ver te boven gaan. Verder hebben zij volgens vs 11 een koning en “de sprinkhanen hebben geen koning” zegt Spr. 30:27. Wat wel voor “echte” sprinkhanen pleit is de duur van hun macht. Zij mogen de mensen vijf maanden lang pijnigen en dat is precies de normale levenscyclus van sprinkhanen, die duurt van mei tot september. Nu weten we uit de evangeliën dat demonen van binnenuit in een mens werken en hem kunnen drijven tot daden die soms vreselijk zijn, maar waar hij niet aansprakelijk voor is. Als een mens dan met de gevolgen van zijn daden wordt geconfronteerd, kan het heel goed gebeuren dat hij het liefst een einde aan zijn leven zou maken om het verdriet en de pijn van zijn daden te ontvluchten. De demonen in de mens worden in de evangeliën vaak voorgesteld als wezens die kunnen denken, spreken en andere menselijke of dierlijke handelingen kunnen verrichten. Maar al worden ze als menselijke of dierlijke wezens voorgesteld, ze zijn en blijven geestelijk, het zijn (boze) geesten. We weten uit de evangeliën ook dat Jezus de onreine geesten vaak heeft bevolen uit een mens te gaan en dat de geesten hem dan gehoorzaamden. Enkele uit de vele voorbeelden: Matth. 15:21-28; Marc. 1:23-27, 3:11 en 9:14- 29;Luk. 6:18 en 8:26-39. In vs 7-10 volgt een nadere beschrijving van de sprinkhanen en dan is duidelijk dat dit wezens zijn die optrekken om over de aarde een spoor van vernielingen te trekken, zoals sprinkhanen ook doen bij een plaag.

    De profetie van Joël

    De profeet Joël beschrijft de aankondiging van de dag des Heren als een sprinkhanenplaag, die gevolgd wordt door de door een bazuin aangekondigde Dag des Heren met een talrijk en machtig volk dat het land dat als de Hof van Eden vóór hem ligt, zal veranderen in een woeste wildernis achter hem (Joël 1:2-2:11). In de beschrijving van het oordeel dat volgt op het klinken van de vijfde bazuin is veel van de profetie van Joël terug te vinden. In 2 Kron. 7:13-15 zegt de Heer tot Salomo dat wanneer Hij droogte doet komen en sprinkhanenplagen en het volk zich verootmoedigt, bidt en zich bekeert, de Heer hen zal vergeven en hun land zal herstellen. Hij zal naar hen luisteren als ze in de door Salomo gebouwde tempel bidden. Joël gebruikt dit in zijn profetie over de eindtijd. In de plaag van de kaalvretende sprinkhanen en andere insekten en het verwoesten van het land door de vijand, ziet hij een aankondiging van de Dag des Heren en hij roept op tot bekering zoals de Heer tot Salomo heeft gezegd (Joël 1:4-20). De Dag des Heren ziet Joël als een dag waarop een groot leger als sprinkhanen het gehele land kaalvreet. Vóór het leger is het land als de Hof van Eden, na de doorkomst een woestenij (Joël 2:3). In de Openbaring wordt bij de vijfde bazuin (Openb. 9) ook verteld over een sprinkhanenplaag bij het einde der tijden, maar daar is sprake van het pijnigen van mensen door sprinkhanen, die zich gedragen alsof ze schorpioenen zijn. Van dit pijnigen blijven de 144000 die het zegel van God dragen, vrij. Bij Joël betreft het sprinkhanen en kaalvreters die zich als zodanig gedragen, in de Openbaring gedragen de sprinkhanen zich tegennatuurlijk door als schorpioenen te steken en door geen gras of ander groen te eten. Bij de vijfde bazuin van de Openbaring worden waarschijnlijk gedurende vijf maanden Israëlieten gepijnigd met het doel dat zij berouw krijgen en zich bekeren. De Heer verhoort de gebeden en Israël kan uitgaan om te doen wat van oudsher zijn taak was: als een volk van priesters de volken tot God brengen. Wanneer de bij de vijfde bazuin door de sprinkhanen bezochte mensen in Openb. 9:1-12 de Israëlieten zijn, dan moeten de bij de zesde bazuin door paarden en slangen gedode mensen in Openb. 9:13-21 de mensen van buiten Israël zijn. In Joël wordt het leger dat in de Dag des Heren verwoestend rondtrekt om te vernietigen, ook met paarden vergeleken (Joël 2:4). Van de mensen buiten Israël die niet worden gedood, wordt gezegd dat zij zich ondanks de verschrikkelijke plaag niet bekeren. Over wel of niet bekeren wordt bij de mensen die door de sprinkhanen worden gepijnigd, niet gesproken. Het lijkt aannemelijk om uit het feit dat zij worden beproefd en niet gedood, te concluderen dat zij zich bekeren, net zoals Israël doet in Joël 2:12-17. Dan vergeeft de Heer. zoals in Joël 2:18-27.

    Wie treft het oordeel?

    De engel van de afgrond is koning over deze sprinkhanen. Het koninkrijk van de engel van de afgrond is natuurlijk de afgrond en de sprinkhanen horen als onderdanen van deze koning thuis in de afgrond. Zij komen met de rook die uit de put opstijgt uit hun verblijfplaats naar boven en verspreiden zich dan over het land. Mede gezien de profetie van Joël is mogelijk de opvatting juist dat het hier alleen een oordeel over Israël betreft en dat de sprinkhanen de Israëlieten die verzegeld zijn niet mogen pijnigen en de ongelovige of liever de niet-bekeerde Israëlieten wel. In dat geval is de pijniging ook niet voor hen die buiten Israël zijn, of zij nu wel of niet behoren tot de schare die niemand tellen kan. Voor hen die buiten Israël zijn, zou dan het oordeel gelden dat door het bazuinen van de zesde engel opgeroepen zal worden, dus het tweede wee. Maar of er hier nu alleen sprake is van het land (Israël) of van de gehele wereld, voor hen die in die periode nog op de aarde zijn, geldt wat Jezus heeft gezegd: Waakt te allen tijde, biddende, dat gij in staat moogt wezen te ontkomen aan alles wat geschieden zal en gesteld te worden voor het aangezicht van de Zoon des mensen (Luk. 21:36).

    De zesde bazuin

    Als de zesde engel zijn bazuin laat klinken, volgt het tweede wee. Uit de vier horens van het gouden altaar klinkt een stem. Het gouden 29; Luk. 6:18 en 8:26-39. aangezicht altaar is het reukofferaltaar en vandaar heeft de hogepriester Christus de gebeden van de heiligen onder het altaar opgezonden tot God. Dit waren gebeden om wraak en het antwoord hierop komt uit het altaar door de stem van de hogepriester. “Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden” en “Ik zal in toorn en gramschap wraak oefenen over de volkeren die geen gehoor gegeven hebben” (Rom. 12:19 en Micha 5:14). De wraak gaat komen en de zesde engel krijgt opdracht de vier engelen die gebonden liggen bij de rivier de Eufraat los te maken. Aan de Eufraat lag de stad Babel, het symbool van al het kwaad van de wereld. De engelen die hier bij deze stad en bij deze rivier gebonden liggen, kunnen dus niet anders zijn dan gevallen engelen, Satans volgelingen. Op welk moment deze engelen worden losgelaten ligt niet alleen vast wat het jaartal, maar ook wat maand, dag en uur betreft. De taak van de engelen is totaal anders dan die van de sprinkhanen, zij moeten gaan brengen waar de mensen die door de sprinkhanen gepijnigd werden, zo naar verlangden:de dood. Tijdens het vierde zegel is een kwart van de mensheid gedood (6:8), nu vindt van de overgeblevenen een derde deel de dood door de vier engelen. De bevolking van de wereld is dan voor de helft verdwenen. Het is opmerkelijk hoe snel alles veranderen kan: tijdens het oordeel van de vijfde bazuin zochten mensen de dood, maar bij de zesde bazuin heeft het leven zoveel waarde dat de dood het oordeel van de zesde bazuin kan zijn. De dreiging van dit oordeel is groot, niet alleen om het aantal doden, maar vooral om het aantal dat het oordeel van de dood uitvoert. De vier engelen doden niet zelf het derde deel van de mensen.

    Demonische paarden

    De engelen roepen voor het doden ruiters op demonische paarden en hun aantal is tweehonderd miljoen. Dit is zo’n geweldig leger dat Johannes het natuurlijk niet kan overzien en hij zegt dan ook dat dit aantal aan hem wordt gezegd, het doet er kennelijk niet toe door wie. De ruiters doden de mensen ook weer niet zelf, het zijn de paarden die dit doen door middel van vuur, rook en zwavel uit hun bekken. Vuur en zwavel uit de bek van de paarden geeft duidelijk aan dat hier helse machten aan het werk zijn: de poel van vuur brandt van zwavel (Zie 14:10;19:20; 20:10;21:8).

    Het Vrederijk

    Aan de mensen die niet gedood worden door wat uit de bekken der paarden komt, wordt schade toegebracht door de staarten van de paarden, want die zijn giftig als slangen. De slang is het symbool van de verleiding en de schade die hier door de staarten als slangen wordt toegebracht, is dan de verleiding tot “het zich niet van de werken hunner handen bekeren”. Zowel de sprinkhanenplaag als de dodende paarden en slangen zijn beelden van de dingen die gebeuren tijdens de grote verdrukking. Daarom zegt Joël in 2:28 “daarna”, namelijk na de grote verdrukking als het Vrederijk komt. Dan zal de Heer zijn Geest uitstorten over hen die in het Duizendjarig Rijk zullen wonen. Vanaf 2:30 herhaalt de profeet Joël dat de Dag des Heren verschrikkelijk zal zijn, maar ook dat er ontkoming is en waar. Dan zal de Heer met hen die gemaakt hebben dat deze verschrikkingen moesten komen, in het dal van Josafat in het gericht treden (Joël 3:1-17). Na dit gericht wordt weer het beeld opgeroepen van het Vrederijk (Joël 3:18-21).

    Derde tussengezicht: Het geopende boek en de twee getuigen

    Er zijn zes van de zeven bazuinen de engelen en twee van de drie weeën geweest als Johannes opnieuw Christus ziet, nu als “een andere sterke engel”. Dat er in het boek Openbaring verschillende verschijningsvormen van Christus zijn, is een gevolg van het feit dat de Christus zoveel facetten heeft. In 8:3 was de “andere engel” Christus de Priester, hier wordt in de “andere sterke engel” het beeld opgeroepen van de triomferende machthebber, Christus de Koning en hierna zal Johannes weer een andere engel zien als Christus de Rechter (18:1). Duidelijk zijn hier in 10:1-3 de bijzonderheden die met de Christus te maken hebben, in deze engel te herkennen:

    • hij is bekleed met een wolk (Hand. 1:9;Openb. 1:7);
    • hij heeft de regenboog op zijn hoofd (Openb. 4:3);
    • zijn gezicht is als de zon (Matth. 17:2;Openb. 1:16);
    • zijn voeten zijn als zuilen van vuur (Openb. 1:15);
    • zijn stem is krachtig als van een leeuw (Openb. 5:5 de Leeuw van Juda);
    • hij spreekt over mijn twee getuigen (Openb. 11:3).

    Behalve deze zes kenmerken is er nog het verband tussen enerzijds de wolk en de vuurzuilen en anderzijds Jahwe die bij de uittocht uit het land Egypte vóór het volk Israël uitging overdag in een wolkkolom en ‘s nachts in een vuurkolom (Exod. 13:21). Behalve deze tekenen van Gods bewarende trouw in de woestijn, is de regenboog die op het hoofd van de engel wordt gezien, een herinnering aan de belofte van God bij het verbond met Noach. Dat Johannes in deze persoon toch niet de Christus, maar een engel denkt te zien, komt waarschijnlijk door het feit dat engelen soms een verschijningsvorm hebben die sterk aan die van de Christus hier in de Openbaring doet denken. Zie Gabriël in Dan. 10:5 en volgende verzen en 12:7-9. Gabriël zou de sterke engel die in 5:2 roept, kunnen zijn en in tegenstelling hiermee ziet Johannes nu een andere sterke engel. De tegenwerping dat de andere engel hier Christus niet kan zijn, omdat de engel bij God zweert, wat inhoudt dat hij de mindere van God is, is mijns inziens niet juist. Degene die zweert, hoeft niet de mindere te zijn van degene bij wie wordt gezworen. In Gen. 22:16 en in Jes. 45:23 zweert God bij zichzelf. In dit gedeelte hebben we te maken met het derde tussengezicht dat voorafgaat aan de zevende bazuin zoals het eerste tussengezicht aan het zevende zegel voorafging. Op het zevende zegel volgde het tweede tussengezicht en zo zal na de zevende bazuin ook het vierde tussengezicht volgen. Deze tussengezichten zijn verbonden met dat wat eraan voorafgaat of met dat wat erop volgt. Zo is het eerste tussengezicht het antwoord op de vraag aan het einde van het zesde zegel en het tweede tussengezicht is een beeld van de voorbereiding tot de verschrikkingen van de eerste vier bazuinen. Hier is al eerder gezegd dat de Openbaring een zeer strakke bouw heeft en daarom kan worden aangenomen dat dit derde tussengezicht verband houdt met de zesde of met de zevende bazuin.

    Het koningschap van Christus

    Het eerste wee is voorbijgegaan na de vijfde bazuin, het tweede wee is wat er gebeurt na het klinken van de zesde bazuin. In 11:14 staat echter pas dat het tweede wee voorbijgegaan is. In dat opzicht zouden het geopende boekje en de twee getuigen dus nog bij de zesde bazuin horen. Erg waarschijnlijk is dit niet, want er is in de plagen van de sprinkhanen en de paarden geen enkele aanwijzing omtrent de inhoud van het boekje. Er zou in dat geval sprake zijn van een gesloten en niet van een geopend boekje. Verder is er ook het probleem dat de twee getuigen dan nog bij de zesde bazuin horen, terwijl toch in Openb. 9:21 wordt gezegd dat zij (de mensen) zich niet van de werken hunner handen bekeerden. Waarmee dan gezegd wordt dat het werk van de getuigen zonder enig resultaat is geweest. Maar de gedachte is toch wel algemeen dat het bestaan van de verzegelden en de schare uit Openb. 7 in belangrijke mate te danken is aan het werk van de twee getuigen. Nu kan echter ook gesteld worden dat in 11:14 alleen maar het derde wee wordt aangekondigd, met terloops de mededeling dat het tweede wee voorbij is. Het is dan alleen maar de inleiding op 11:15- 18, dus op de zevende bazuin. In dat geval horen de twee getuigen en het geopende boekje bij de bazuin die het koningschap van Christus aankondigt en in deze indeling past dan in de eerste plaats het feit dat de engel zijn rechtervoet op de zee en zijn linkervoet op de aarde zet. Hiermee wordt dan aangegeven dat de engel, dus Christus, bezit neemt van de aarde en van de zee. Een andere mogelijkheid is dat niet de aarde, maar het land wordt bedoeld, dus het heidendom als de zee en Israël als het land, wat dan kan verwijzen naar de twee gedeelten van Openb. 9. Welke mogelijkheid ook genomen wordt, Christus zal als koning gaan heersen over de wereld, zoals bij het klinken van de zevende bazuin ook van Hem wordt gezegd. De manier van in bezit nemen die hier in vs 2 genoemd wordt, werd het volk Israël gegund als beloning: Elke plaats die uw voetzool betreedt, zal van u zijn (Deut. 11:24). Dit beloofde God niet alleen via Mozes, maar ook via Jozua (Joz. 1:3). In de tweede plaats past in deze indeling het resultaat van het werk van de twee getuigen en hun beloning. Het komen van het koningschap aan de Heer houdt volgens het zeggen van de vierentwintig oudsten in, dat er nu loon gegeven zal worden aan de knechten, aan de profeten, aan de heiligen en aan hen die de naam van God vrezen, aan de kleinen en aan de groten. Dit wordt gezegd door de vertegenwoordigers van de Gemeente, die door het feit dat zij zijn opgenomen niet alleen het loon zijn van de Heer, maar zelf ook hun loon hebben ontvangen. Zij spreken hier dus van het loon dat aan anderen dan aan de Gemeente zal worden gegeven (Openb. 11:18). Verder past in de derde plaats in deze indeling het feit dat de kleine boekrol die de engel in de hand heeft, geopend is.

    Het geopende boek

    In verband met het aanvaarden van het koningschap is het bijna onmogelijk dat het boekje iets anders is dan de akte van de lossing, de koopakte van de wereld. Er is hier dus een zekere overeenkomst met de boekrol van Openb. 5. De “grote” boekrol is daar het document voor de lossing van de aarde genoemd, ze bevat de voorwaarden voor de lossing en de inhoud ervan werd stukje voor stukje openbaar bij het verbreken van de zegels. Maar de “kleine” boekrol is niet verzegeld, ze heeft een inhoud die direct in de openbaarheid wordt gebracht. Als de zevende bazuin zal klinken, zal met luide stemmen de inhoud van de kleine boekrol worden bekendgemaakt.

    Johannes krijgt van Christus opdracht het boekje op te eten en er wordt hem gezegd dat hij het lekker zal vinden, het zal zoet in de mond zijn. Johannes heeft gehoord dat de komst van de toekomende eeuw nu niet langer zal worden uitgesteld en dat bij het klinken van de zevende bazuin het geheimenis van God voleindigd zal zijn, het geheimenis dat aan de profeten is verkondigd. Dat is de blijde boodschap van de komst van het Koninkrijk der Hemelen, waarover Jezus sprak, maar dat niet is gekomen, omdat niet aan de voorwaarde van bekering werd voldaan en het is de blijde boodschap van de overwinning van de Messias op de satan en daarmee van het einde van de tegenwoordige eeuw, de eeuw van satan. Als hij kennis neemt van de inhoud van het boekje, dan is er bij Johannes grote vreugde om de afloop die nu zo dichtbij is, de smaak van het boekje is zoet. Als hij de inhoud dieper op zich laat inwerken, dan weet hij van de oordelen die met de schalen van de gramschap van God nog zullen komen, dit is bitter en moeilijk te verteren en zijn vreugde gaat over in verdriet. Vooral als hij hoort dat hij het geheimenis moet profeteren over vele naties, volken, talen en koningen, want wanneer hij profeteert zal het bittere deel voor zijn toehoorders het zwaarst te verteren zijn. Het citaat uit Jes. 52:7, dat Paulus in Rom. 10:15 gebruikt met betrekking tot de gezonden predikers zal in dit geval voor Johannes niet gelden: “Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van de vreugdebode, die vrede aankondigt, die goede boodschap brengt, die heil verkondigt, die tot Sion spreekt: Uw God is koning”. Naast een inhoudelijke heeft het boekje ook een symbolische waarde. Het is een symbool van een gelijke orde als de boog, het zwaard en de weegschaal. Het boek Openbaring beslaat bepaalde perioden in de wereldgeschiedenis en die perioden worden weergegeven door symbolen. Eerst is er de periode van de valse christussen met de boog als symbool, daarna de periode van de oorlogen met als symbool het zwaard en dan volgt de periode van de hongersnood met een weegschaal als symbool. Het boekje is in dit rijtje dan het symbool van de periode die nu aanbreekt en wel die van het koningschap van de Heer en zijn gezalfde. Dit tijdperk breekt aan bij het klinken van de zevende bazuin. De kleine boekrol is dan inhoudelijk de akte van de lossing en tegelijk het symbool van het verspreiden van kennis van wat tijdens het koningschap nog moet gebeuren. Dit tussengezicht doet ook denken aan de woorden van Paulus in 1 Tess. 4: “Want de Heer zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods nederdalen van de hemel” (1 Tess. 4:16, 17). Dit betreft de komst van de Heer om de Gemeente tot zich te nemen zoals Hij in Joh. 14:3 belooft. In 1 Tess. 4 is sprake van een bazuin zonder meer, maar als Paulus in 1 Kor. 15:52 spreekt over de laatste bazuin dan bedoelt hij de bazuin die volgens de Joodse traditie zal klinken bij de komst van de Messias. Dat is de bazuin die het teken zal zijn van het ingrijpen van God in het gebeuren van deze wereld. Dat is niet bij de Opname van de Gemeente en zo bij het herstel van de bemoeienis met Israël, maar het is bij de komst van de Messias voor Israël en de Wederkomst van de Christus voor de christenheid. Laatste is hier bedoeld in de betekenis “er komt hierna geen volgende” en dat is gelijk aan de laatste, dus de zevende bazuin van de Openbaring. Het is het moment van het aanvaarden van het koningschap door de Messias. Uit dit gedeelte van de brief aan de Korintiërs blijkt dat voor Paulus de wederkomst van Christus en het aanvaarden van het koningschap en het oordeel over de doden, gebeurtenissen waren die op hetzelfde ogenblik zouden plaatsvinden. Paulus was uiteraard niet bekend met het boek Openbaring, hij schreef zijn brieven vóór Johannes de Openbaring van Christus ontving.

    De zeven donderslagen

    In Openb. 10:3, 4 wordt gesproken van de zeven donderslagen, dat is met gebruik van het bepaald lidwoord. Dit geeft aan dat het hier donderslagen moet betreffen die al bekend zijn, waar dus al eerder over gesproken is. Zeven geeft hier dan weer de totaliteit aan en de donderslagen zijn dezelfde als die van 4:5 en 8:5, die later nog terugkeren in 11:19 en 16:18. Donderslagen kondigen oordelen aan en de hier met het getal van de volmaaktheid aangeduide donderslagen vertegenwoordigen de vervulling van het goddelijk eindoordeel dat nog zal komen nadat de Heer het koningschap heeft aanvaard. Johannes zal duidelijk hebben verstaan en begrepen wat de donderslagen hebben gesproken. Daarom wil hij het zonder meer gaan opschrijven, geheel volgens de opdracht die hij eerder heeft gekregen om op te schrijven wat hij zou zien en horen. Maar het opschrijven wordt hem verboden door een stem uit de hemel. De zeven donderslagen die hun stemmen laten horen, bevestigen de rechten van de Christus op de heerschappij over de wereld, maar profeteren ook de oordelen waarmee het verkrijgen gepaard zal gaan. Johannes mag dit alles niet gaan opschrijven, maar hij moet het verzegelen. Hij moet het dus voor zichzelf houden alsof het is geplaatst onder een zegel dat niet mag worden verbroken, ook niet door Johannes en dat zou wel gebeuren als deze zou mededelen wat de donderslagen hebben gezegd. Het is mogelijk dat dit verzegelen moest gebeuren, omdat anderen om welke reden dan ook, de betekenis van de woorden niet mochten begrijpen omdat ze de draagwijdte ervan niet konden overzien. Johannes zal eveneens de volle omvang van de boodschap die hij heeft gehoord, pas beseffen als hij het boekje heeft gegeten. Dan zal hem het bittere en het zoete van de inhoud duidelijk worden en tegelijk daarmee de reden van het verzegelen van het gesprokene.

  • Openbaring – Hoofdstuk 10

    Het zevende zegel

    Zoals reeds werd gezegd, zijn de rampen die vervolgens over de aarde en de mensheid komen anders dan die van de voorgaande zegels. Wat het eerst opvalt, is het feit dat het zevende zegel zelf weer bestaat uit zeven delen en dat dus de oordelen van de zeven bazuinen samen het oordeel van het zevende zegel vormen. Dit doet denken aan het verhaal van de verovering van Jericho. Bij deze verovering werd er dagelijks in alle stilte eenmaal met de ark rondom de stad gelopen, terwijl zeven priesters op zeven bazuinen die de vorm hadden van een ramshoren(sjofar) bliezen. De zevende dag echter werd er zeven maal rond Jericho gelopen en na de zevende rondgang werd er door het volk gejuicht met als gevolg dat de muren van Jericho instortten en de Israëlieten de stad binnen konden gaan. Wat er de eerste zes dagen gebeurde, was slechts de inleiding tot het beoogde doel, dit doel werd de zevende dag pas bereikt. Het veroveren van de wereld door Christus gaat op dezelfde wijze als de verovering van Jericho. Als de zevende bazuin klinkt, heeft Christus de wereld overwonnen en aanvaardt Hij het koningschap daarover. Ook hier zijn de rampen van de eerste zes zegels de inleiding. Het zevende zegel heeft zelf een zevental bazuinen en bovendien de kracht tot het behalen van de overwinning. Het verbreken van de eerste zes zegels veroorzaakt rampen, maar er is menselijkerwijs gesproken iets tegen te doen. Hoe de ramp is ontstaan, is bekend en via I.K.V. (oorlog) of Unesco (honger) kan geprobeerd worden de schade te beperken. Bij het zevende zegel gaan er dingen gebeuren die veel meer een bovennatuurlijk karakter hebben.

    De bazuinen

    Het louterend oordeel dat door het vuur dat van het brandofferaltaar is geworpen, wordt gebracht, bestaat uit gerichten. De eerste vier bazuinen kondigen gerichten aan die behoren tot de categorie natuurrampen. Dit wordt feitelijk reeds aangekondigd door de zin:”er kwamen donderslagen en stemmen en bliksemstralen en aardbeving”(vs 5).

    De eerste bazuin

    Als de eerste bazuin klinkt, regent het hagel, vuur en bloed op de aarde, waarbij het vuur domineert, gezien het feit dat er hevige branden ontstaan. Er zullen hier waarschijnlijk gloeiende meteorieten of iets dergelijks bedoeld zijn. Het resultaat is de vernietiging van al het gras en de verwoesting door brand van een derde van de aarde en haar begroeiing aan bomen. Met dit oordeel wordt de eerste van de belangrijke levensvoorwaarden voor de aardse schepselen getroffen.

    De tweede bazuin

    Bij het klinken van de tweede bazuin, wordt de tweede belangrijke voorwaarde voor het leven op aarde vernietigd, ook nu weer voor een derde deel. Iets wat lijkt op een grote berg en dan brandend van vuur, maakt dat de zee verandert in een bloedbad, dat schepen vergaan en dat vissen en andere zeedieren sterven. Ook hier kan iets bedoeld zijn wat vanuit de ruimte inslaat, het kan ook wijzen op een atoomexplosie. Wat het ook is, het resultaat is dat een belangrijke voedselbron en weg voor transporten voor een groot deel onbruikbaar geworden is. Als bij de eerste bazuin in “het groene gras” ook de te velde staande gewassen zijn begrepen, dan is de kans op hongersnood groot als ook bijna geen vis meer kan worden gevangen (zie:Hos. 4:3 en Sef. 1:3).

    De derde bazuin

    Bij de derde bazuin is sprake van de aantasting van het zoete water naast de aantasting van het zoute water van de tweede bazuin. Zoet, dus drinkbaar water is voor alle levende schepsels een belangrijke zo niet de belangrijkste levensvoorwaarde. Nu wordt een derde deel van de bronnen van het zoete water vergiftigd door een uit de hemel gevallen ster. Met ster wordt vaak een hooggeplaatst persoon bedoeld, in de bijbel meestal een engel. Ook hier is het waarschijnlijk een engel, maar dan wel een van de volgelingen van Satan. Dit valt ook al op te maken uit de naam van de engel. Alsem komt in het Oude Testament verscheidene malen voor en het heeft daar op alle plaatsen de negatieve betekenis “bitterheid”. Hieruit blijkt dat voor de oordelen ook Satan en de zijnen worden geroepen, zie bij voorbeeld de vijfde bazuin. Uiteraard willen zij graag meewerken als het om het verderf van de mensheid gaat. Tegen Petrus heeft Jezus gezegd dat Satan heeft verlangd de discipelen te ziften als de tarwe (Luk. 22:31).

    De vierde bazuin

    Tenslotte wordt bij het klinken van de vierde bazuin weer een zeer belangrijke levensvoorwaarde voor de schepping gedeeltelijk vernietigd:de energie van de zon. Ook maan en sterren worden verduisterd en zo krijgen dag en nacht en dus ook mensen en dieren slechts een deel van het licht dat zij nodig hebben. Ook hierover sprak Jezus reeds in Luk. 21:25, 26. Opmerkelijk is het dat bij de eerste en bij de tweede bazuin gesproken wordt van “geworpen” en bij de derde bazuin van “viel”. Werpen wijst op een sterke achterliggende macht, terwijl vallen meer aangeeft dat iets uit zichzelf neerkomt. Ook het “treffen” bij de vierde bazuin wijst op een macht die “werpt” waardoor iets wordt geraakt. Omdat in vs 5 van de engel bij het altaar ook wordt gezegd dat hij vuur “werpt” is het niet te gezocht te veronderstellen dat “de andere engel” de rampen van de eerste, tweede en vierde bazuin veroorzaakt en aan Alsem toestemming verleent zich bij de derde bazuin op de waterbronnen te laten vallen. Dit te meer omdat het wierookvat met vuur van het altaar wordt gevuld en daarna op aarde wordt geworpen met als gevolg het regenen van vuur bij de eerste, een grote berg brandend van vuur bij de tweede en een grote ster brandend als een fakkel bij de derde bazuin. In het Grieks staat hier: en wierp op de aarde. Alle bekende vertalingen hebben: en wierp het op de aarde, hierbij in het midden latend of met “het” het vuur dan wel het wierookvat wordt bedoeld. De NBG-vertaling heeft als enige “het vuur”, terwijl dat nu juist het minst voor de hand liggende is, want het vullen van het wierookvat is dan totaal overbodig.

    De laatste drie bazuinen

    Bij de gerichten van de eerste vier bazuinen wordt de mens wel in zijn belangrijke levensvoorwaarden getroffen, maar dit is toch steeds maar gedeeltelijk. Bij de volgende drie bazuinen zullen nog zwaardere rampen komen. Deze worden aangekondigd door een arend, een vogel die wel vaker in de bijbel voorkomt als beeld van trouwbreuk en onheil door vijanden, maar ook van trouw en bescherming van de Heer. Zie Ezech. 17:3, 7;Hos. 8:1 voor het eerste en Openb. 12:14 voor het laatste beeld. Hier kondigt de arend met “wee, wee, wee” al aan dat bij de laatste drie bazuinen zich het rijk van Satan in zijn volle verschrikking zal openbaren en op de aarde zal worden losgelaten. De wereld wil zich niet bekeren en daarom wordt het Satan toegestaan zijn gang te gaan en de mensheid te laten zien wat de macht van het kwaad is en waartoe dit kan leiden. Om nu te zorgen dat de mens dat in zijn volle omvang begrijpt, zijn de klanken van de laatste drie bazuinen niet meer tegen de natuur, maar tegen de mensheid zelf gericht. Voordat de vierde engel gaat bazuinen, komt de arend aankondigen dat het ergste nog moet komen en dat de overige oordelen de mensen zelf zullen treffen, hun die op de aarde wonen wordt hier, vlak vóór het einde van de grote verdrukking het drievoudig wee aangekondigd. Het woord “wee” betekent hier onheil en niet pijn zoals in barenswee. Dat er na de drie weeën dus iets zou moeten ontstaan, iets moet worden gebaard en wel het koningschap (11:15) of een kind (12:2), is een volkomen onjuiste interpretatie. Deze drie weeën wijzen erop dat de laatste drie bazuinen oordelen aankondigen die een eenheid vormen, net als de oordelen van de eerste vier bazuinen. Deze oordelen zullen komen over hen die op de aarde wonen, dat wil zeggen over hen die zich op de aarde thuis voelen, daar gevestigd zijn. Zij zullen samen met de aarde worden geoordeeld. Gelovigen hebben op de aarde geen vaste voet, horen er niet echt thuis en na de oordelen van de bazuinen zal blijken dat de levens van de gelovigen gespaard zijn gebleven en uiteraard hun zielen ook.

  • Openbaring – Hoofdstuk 9

    Het verzegelen

    Johannes zag het openen van de eerste zes zegels en daarna (7:1) zag hij de vier engelen die de volgende rampen wilden gaan brengen, maar die werden tegengehouden door de engel met het zegel. Hij hoorde wie er verzegeld werden en daarna (7:9) zag hij de grote schare die niemand tellen kan. Nadat Johannes de engelen en de schare heeft gezien en over de verzegelden heeft gehoord, gaat het zien van het verbreken van de zegels verder, de draad wordt weer opgepakt. Uit de woordkeus komt de eenheid van de reeksen oordelen ook naar voren. Bij de zegels is steeds sprake van “(en)toen hij het ….. zegel opende”, bij de bazuinen van “en de       engel blies”, bij de schalen van “en de….. goot” en bij de voleinding van “en ik zag”. De zeven tussengezichten zijn niet door een gelijke woordkeus met elkaar verbonden zoals de zeven zegels, de zeven bazuinen en de zeven schalen der gramschap dat wel zijn. Na het verbreken van het zesde zegel volgt niet het openen van het zevende, maar ziet Johannes aan de vier hoeken van de aarde vier engelen met de vier winden. Deze vier engelen aan de vier hoeken van de aarde blijven de vier winden vasthouden met het doel dat er geen verdere schade aan de aarde wordt toegebracht voordat de knechten van God zijn verzegeld. Dit verzegelen wordt gedaan door engelen en de engel die opgekomen is van de opgang van de zon is slechts één van deze engelen, want hij zegt dat “wij” de knechten van “onze” God gaan verzegelen. Dit verzegelen nu zal gaan gebeuren met het zegel van de levende God, dat wil zeggen met de Heilige Geest (Joh. 6:27;Efez. 1:13).

    De 144000 verzegelden

    De Heilige Geest heeft samen met de Gemeente de aarde verlaten bij de Opname van de Gemeente, maar blijft op dezelfde wijze werken als vóór Pinksteren (zie onder andere Joël 2:28-32). De 144000 uit Openb. 7 zijn gezien de stammenindeling Israëlieten en worden knechten of dienstknechten van God genoemd (de woorden knecht en dienstknecht hebben volgens Openb 1:1 en 22:6 gelijke waarde). Zij zijn ondergeschikten en hebben een taak te verrichten. Welke taak er verricht moet worden, wordt niet vermeld, maar er mag uit het vervolg van Openb. 7 worden opgemaakt dat zij evangelieverkondigers zijn met als resultaat van hun verkondiging: de grote schare die niemand tellen kan. Deze dienstknechten worden afgezonderd voordat door het verbreken van het zevende zegel de Grote Verdrukking begint. Symbolisch wordt dit in het vierde tussengezicht weergegeven door de vrouw (Israël) die vlucht naar de woestijn om aldaar op een door God bereide plaats twaalfhonderd zestig dagen (drieënhalf jaar) te worden onderhouden (Openb. 12:6). In dit tussengezicht wordt eveneens over de martelaren onder het altaar uit Openb. 6:9 gesproken en wel in Openb. 12:17 waar zij de overigen van het nageslacht van de vrouw die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben, worden genoemd. De oorlog die de draak met hen voert, leidt tot hun nederlaag en dood, maar zij worden weer levend volgens Openb. 13:7 en 20:4. Na het horen over het met de Heilige Geest verzegelen van de 144000 uit de stammen van Israël, ziet Johannes in dit eerste tussengezicht een grote schare die niemand tellen kon.

    Groepen gelovigen

    Van de eerder genoemde groepen gelovigen is dit de vierde en er zijn nu dus:

    • de eerste groep:
      Joden die tot geloof in de Messias zijn gekomen en die om dit geloof werden gedood in de periode tussen de Opname van de Gemeente en de Grote Verdrukking dus gedurende de eerste vier zegels. Hun om wraak roepende zielen bevinden zich onder het altaar;
    • de tweede groep:
      zie de vierde groep;
    • de derde groep:
      in Jahwe gelovende Joden (de knechten van onze God uit de kinderen van Israël) die in de periode tussen de Opname van de Gemeente en de Grote Verdrukking tot in de Messias gelovende Joden zijn geworden: 144000 verzegelden. Zij worden tijdens de Grote Verdrukking gespaard en gaan als levenden het duizendjarig rijk in;
    • de vierde groep:
      een schare die niemand tellen kan en die bestaat uit mensen van alle volkeren, stammen, naties en talen. Vooral uit het woord stammen blijkt, dat hier ook sprake is van leden van het volk van Israël namelijk zij die niet tot de 12000 van een bepaalde stam behoren, maar toch zijn gaan geloven in Jezus van Nazareth als de Messias van Israël. Zij komen overeen met de zielen uit de eerste groep, maar zijn gedood tijdens en niet vóór de Grote Verdrukking. Zij vormen de tweede groep die in vs 11 van Openb. 6 wordt bedoeld met “de broeders en mededienstknechten”.

    De schare die gevormd wordt door de tweede en de vierde groep zijn uit de Grote Verdrukking gekomen. Zij zijn gedood en bevinden zich nu in de hemel, staande voor de troon en het Lam. Zij hebben overwonnen en daarom hebben zij een palmtak, het symbool van vrede en overwinning, in de hand en dragen zij witte gewaden die zij hebben gewassen in het bloed van Christus. Zij zijn dus ook door het Lam vrijgekocht en zij zullen samen met de mensen van de eerste en de derde groep en samen met Christus als koningen heersen in het duizendjarig rijk (Openb. 20:4). Maar ook al dragen zij eveneens witte gewaden, toch behoren zij niet alsnog tot de Gemeente, want die wordt symbolisch voorgesteld door de vierentwintig oudsten en die zitten en hebben kronen, terwijl de schare staat en palmtakken heeft. Als in de hemel dit toneel gezien wordt, dan werpen engelen, oudsten en levende wezens zich op hun aangezicht voor de troon neer, zij aanbidden God met een zevenvoudige, dus met een volkomen lofprijzing, net als in Openb. 5:12. Tussen deze twee lofprijzingen is een licht verschil in de termen, maar wel een groot verschil in de aanbidders: in 5:12 waren het alleen de engelen, hier in 7:11 de engelen, de vier levende wezens en de vierentwintig oudsten. In 5:11 geeft de NBG-vertaling aan dat Johannes een stem van vele engelen en van de dieren en de oudsten hoorde. Dit is niet de juiste vertaling, er staat “van de engelen rondom de troon en de dieren en de oudsten”, dus rondom de troon, de dieren en de oudsten staan de zingende engelen.

    De beperktheid van Johannes

    In dit hoofdstuk komt de beperktheid van Johannes als in wezen aards schepsel duidelijk naar voren. Als hij in de hemel is, weet hij niet wat op aarde gebeurt, hij ziet de 144000 verzegelden niet, hij hoort slechts hun getal. Ook als hij de schare ziet, weet hij niet wie dit zijn, want de Grote Verdrukking moet nog komen en hij kan wel een toekomstvisioen zien, maar kennelijk niet interpreteren. Daarom vertelt een van de oudsten hem wat het gezicht betekent. Al eerder is gezegd dat vs 16, 17 beelden zijn van aardse omstandigheden en aangeven dat de schare niet in de hemel blijft, maar een aardse bestemming heeft. Dit blijkt ook uit Openb. 20:4, 21:4, 6 en 22:1-5.

    Het zevende zegel

    Van de zeven zegels waarmee de boekrol was verzegeld is nog één zegel overgebleven en als dit zevende zegel wordt verbroken is het midden van de verdrukking aangebroken. De eerste helft van de verdrukking wordt dus gekenmerkt door de rampen van de eerste zes zegels, de tweede helft, dat is na het midden van de zeventigste week van Israël, is de periode van het zevende zegel. Volgens Dan. 9:27 zullen in het midden van de zeventigste week slachtoffer en spijsoffer ophouden en zal op een vleugel van gruwelen een verwoester komen tot de voleinding toe. Bij het klinken van de zevende bazuin zal het geheimenis van God voleindigd zijn en zal Christus het koningschap op zich nemen. Dit is reeds eerder aangehaald uit 10:7 en 11:15 van het boek Openbaring. De rampen die gedurende de eerste zes zegels, dus tijdens het eerste gedeelte van de zeven jaren van de verdrukking hebben plaatsgehad, waren gruwelijke zaken zoals oorlog, hongersnood en anarchie, maar het waren toch zaken die de mensen elkaar kunnen aandoen. Van het vijfde zegel kan, ondanks de situatie in de hemel waarvan daar sprake is, ook worden gezegd dat het in deze categorie valt. De zielen die onder het altaar zijn, hebben geleden in een aardse situatie, hun lijden is dus ook iets wat de ene mens de andere heeft aangedaan. Wat bij het zevende zegel volgt, zijn echter gruwelen die een verwoester de mensheid zal aandoen en deze verwoester is geen mens, maar een dienaar van Satan. In hoofdstuk 8 van het boek Openbaring is eerst sprake van een stilte van ongeveer een half uur. Deze stilte ligt niet tussen het verbreken van het zesde en dat van het zevende zegel, maar zij is een onderdeel van wat gebeurt na het verbreken van het zevende zegel. Tussen het einde van het zesde en het verbreken van het zevende zegel ligt het tussengezicht over de verlosten uit Israël en de volken. Dit tussengezicht kan worden gezien als het antwoord op de vraag die aan het einde van het gedeelte over het zesde zegel werd gesteld: Wie kan bestaan ? (6:17). De 144000 verzegelden uit Israël en de schare die niemand tellen kan uit de volken, díe kunnen bestaan voor het Lam en voor het aangezicht van Hem die op de troon gezeten is. Dit tussengezicht moet dus worden gezien als het vervolg op het zesde zegel. Als het zevende zegel door het Lam wordt geopend, valt er een stilte van ongeveer een half uur en tegelijk ziet Johannes zeven engelen met zeven bazuinen (vs 2). In vs 6 wordt pas vermeld dat deze engelen zich gereed maken om te bazuinen. Ondertussen speelt zich de handeling van vs 3, 4 en 5 af die dus in de stilte van ongeveer een half uur valt.

    Tweede tussengezicht: de voorbede in de hemel

    Als de stilte invalt, ziet Johannes de zeven engelen en als het halve uur voorbij is, maken zij zich gereed om te bazuinen. In het halve uur dat tussen deze twee momenten ligt, wordt door een andere engel een reukoffer gebracht. In de aardse situatie was onder het Oude Verbond het brengen van offers een deel van het ritueel en ceremonieel geheel dat door God op de Sinaï was ingesteld.

    Het brengen van offers behoorde tot de taak van de hogepriester en alleen Israëlieten uit de stam Levi en van het nageslacht van de eerste hogepriester Aäron, waren geroepen tot het vervullen van het ambt van hogepriester. De functie van hogepriester naar de ordening van Aäron was voor de gelovigen van het Nieuwe Verbond reeds voorbij en op het moment van het offer dat hier wordt getoond, is dit ook voor Israël het geval. In Openb. 7:7 wordt de stam Levi weer gewoon tot de stammen van Israël gerekend, de uitzonderingspositie is voorbij. Bovendien is het midden van de zeventigste week aangebroken en zijn slachtoffer en spijsoffer voor Israël opgehouden en is op de heilige plaats de gruwel der verwoesting zichtbaar. De engel in 8:3-5 zou dan bezig zijn een handeling te verrichten die doet denken aan het werk van de hogepriester, maar hij zou dan in de hemel doen wat op aarde niet meer gebeurde. Nu zegt Hebr. 8:5 dat de aardse eredienst slechts een afbeelding en schaduw is van de hemelse en dat gegeven geldt hier ook. Dus als er op aarde geen eredienst meer is, dan is dit het geval, omdat die er in de hemel niet meer is. De hogepriesterlijke handeling van Openb. 8 kan dus niet een beeld zijn van de hogepriesterlijke dienst op aarde. Het moet dan wel zo zijn dat de dienst die hier wordt verricht, een dienst is naar een andere ordening dan die van Aäron en dat we hier te maken hebben met de hogepriester naar de ordening van Melchisedek. Wat Johannes hier ziet, is daarom een derde verschijningsvorm van Christus: hogepriester naar de ordening van Melchisedek (Hebr. 5:10).

    De hogepriester

    De hogepriester staat hier eerst bij het koperen brandofferaltaar en gaat vandaar naar het gouden reukofferaltaar en het reukoffer dat hij daar brengt zijn de gebeden der heiligen die de vierentwintig oudsten Hem in gouden schalen hebben gegeven (5:8). Hierbij worden de gebeden van de andere heiligen gevoegd (6:10) en samen zijn dit dan de gebeden van alle heiligen (vs 3). Er is hier in vs 3-5 sprake van een reukoffer zoals dat op Jom Kipoer, dat is op Grote Verzoendag, door de hogepriester moest worden gebracht. In Lev. 16:12 staat dat Aäron als hogepriester zijn handen moest vullen met fijngestoten welriekend reukwerk. Bij het dagelijks reukoffer door een priester werd slechts een beetje reukwerk tussen de vingertoppen genomen. Als gezegd wordt dat de rook van het reukwerk samen met de gebeden uit de hand van de engel opstijgt, dan wordt dus niet gewezen op het reukoffer dat dagelijks werd gebracht, maar op het reukoffer dat op Grote Verzoendag werd opgedragen. “Laten wij dan door Hem Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen die zijn naam belijden”(Hebr. 13:15). Zo stijgen op deze Grote Verzoendag uit de hand van de engel de gebeden die door de heiligen van de Gemeente zijn geschonken, als rook van het reukwerk op voor Gods aangezicht, “tot een lieflijke reuk voor de Here”. In deze gebeden wordt gevraagd om verzoening en uit Openb. 7 weten we dat het resultaat van de gebeden een schare is die niemand tellen kan. De beloften in de brieven van Openb. 2 en 3 geven ook aan welk loon zij die overwinnen zullen ontvangen en om deze overwinnaars gaat het hier.

    De Gemeente

    Bij de behandeling van de brieven is gezegd dat Gemeente in het Nieuwe Testament kan betekenen:

    • het Lichaam van Christus;
    • een heilige tempel door de Heer gebouwd op het fundament van de apostelen en de profeten met Jezus Christus als de hoeksteen;
    • Gods tempel op aarde, geplaatst onder verantwoordelijkheid van de mens als medearbeider van God.

    Bij de bespreking van de genoemde brieven is ook gezegd dat deze niet gericht zijn aan de Gemeente als het Lichaam van Christus, maar aan hen die niet zijn opgenomen en nu in de verdrukking moeten tonen dat ook zij tot Christus behoren. Voor de Gemeente als het lichaam van Christus heeft Hij alles gedaan, zij die in de brieven worden aangesproken, moeten zelf overwinnen, zij zullen alles voor de Heer moeten doen, zie de brief aan Efeze (Openb. 2:1-7).

    De gebeden

    Samen met de rook van het reukwerk stijgen de gebeden van de heiligen op, dit zijn de gebeden van de zielen onder het altaar en deze heiligen vragen wraak in de “dag der wrake”. Nu kan de Gemeente niet vragen om wraak, de Gemeente draagt al het witte kleed van de genade en van de vergeving. De zielen onder het altaar kunnen wel om wraak vragen, voor hen ligt het witte kleed wel klaar, maar zij moeten nog wachten om het te kunnen en mogen dragen. De hogepriester keert dan van het reukofferaltaar terug bij het brandofferaltaar en vult zijn wierookvat met het vuur van het altaar. Dat vuur wordt op de aarde geworpen, de gevraagde wraak komt door vuur als beeld van het louterend oordeel. Er wordt daarna steeds gesproken over een derde deel en als het aardse een afschaduwing is van het hemelse, dan moet dit wel wijzen op Openb. 12:4 waar staat dat Satan in zijn val een derde deel van de engelen meesleept. Op grond hiervan zou gezegd kunnen worden dat na de oordelen tweederde van de mensheid zal blijken verzoend te zijn.

    De engelen

    In Tobit, een van de apocriefe boeken die in de Willibrord vertaling van de Katholieke Bijbelstichting opgenomen zijn, wordt gezegd: “Ik ben Rafaël, een van de zeven heilige engelen die de gebeden van de heiligen opdragen en toegang hebben tot voor de heerlijke troon van de Heilige”(Tobit 12:15). Op grond hiervan zou een voor de hand liggende conclusie zijn dat de engel die het reukoffer brengt, een van deze zeven heilige engelen is. Dit kan echter niet juist zijn, want Johannes zegt juist dat het een andere engel dan een van de zeven engelen is. Dit zal ook de reden zijn dat in vs 2 uitdrukkelijk staat: “ik zag de zeven engelen” en niet “ik zag zeven engelen”. De zeven engelen die normaal voor Gods troon staan, zijn volgens de Joodse traditie: Rafaël, Michaël, Gabriël, Uriël, Raguël, Sarakaël en Remiël. Deze zeven engelen staan ook nu voor God en zij zijn het die door te bazuinen de volgende reeks oordelen over de aarde oproepen. Als Christus dan in zijn gedaante van hogepriester naar de ordening van Melchisedek het vuur van de loutering geworpen heeft, kunnen de oordelen beginnen en de zeven engelen maken zich klaar om te gaan bazuinen.