Categorie: Inleiding

  • De moeilijke weg


    In het vorige hoofdstuk werd gezegd dat het thema van de Bijbel is: Gods plan om Zijn schepping die in verkeerde handen gevallen is, terug te krijgen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op welke manier God Zijn plan tot uitvoering brengt.


    Dag en nacht

    Bijna direct in het begin van de Bijbel wordt begonnen met het uitwerken van het thema. Het gaat allemaal heel snel. Terwijl je nog maar net begonnen bent met lezen, je moet waarschijnlijk nog helemaal in het verhaal komen, heb je, als je niet oppast, het hoofdthema al gemist. Als we de allereerste vijf verzen van de Bijbel nog eens lezen, maar nu met in het achterhoofd het eerdergenoemde thema dan is het eigenlijk niet te missen. “In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde nu was woest en leeg, en duis­ternis lag over de watervloed; en de Geest van God zweefde boven het water. En God zei: Laat er licht zijn! En er was licht. En God zag het licht dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. En God noemde het licht dag en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag.” (Genesis 1:1-5 HSV)

    God wil Zijn schepping weer in handen krijgen door scheiding te maken tussen het Licht, dat Hij speciaal daarvoor gemaakt heeft en de duisternis. Opvallend is ook dat van het Licht gezegd wordt dat het goed was, implicerend dat de duisternis dat niet of in ieder geval minder was. Doordat God scheiding maakte tussen de twee, worden de partijen meteen tegenover elkaar gezet.

    Vaak wordt gedacht dat God op de eerste dag het verschil creëerde tussen de dag en nacht als zijnde de dagen in een week. De dag die begint met de ochtend en de nacht die begint met de avond. Maar die dag en die nacht worden pas op de vierde dag gemaakt zoals wordt beschreven in vers 14 van Genesis 1. “En God zei: Laten er lichten zijn aan het hemelgewelf om scheiding te maken tussen de dag en de nacht; en laten zij zijn tot aanduiding van vaste tijden en van dagen en jaren!“ Genesis 1:14, HSV

    God maakte scheiding tussen Licht en duisternis, maar was het niet veel gemakkelijker geweest dat God in een klap de strijd had beslecht?

     Verlossing van binnenuit

    God maakte scheiding tussen Licht en duisternis, maar was het niet veel gemakkelijker geweest dat God in een klap de strijd had beslecht? Een knallende oorlog met als doel het terugveroveren van de aarde? Ongetwijfeld de snelste en makkelijkste weg, maar de vraag bij een dergelijke oorlog is wel wat de blijvende schade zou zijn geweest. Neemt niet weg dat deze optie altijd tot de mogelijkheden behoorde. Jezus wist dat ook, maar geeft direct aan dat voor die weg niet gekozen is. “Of denkt u dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioe­nen engelen ter beschikking stellen? Hoe zouden anders de Schriften vervuld worden, die zeggen dat het zo geschieden moet?” (Mattheüs 26:53,54, HSV).

    Ook bij de verzoeking in de woestijn wordt de snelle en makkelijke weg voorgesteld. Jezus komt daar daadwerkelijk ‘lijfelijk’ oog in oog te staan met zijn tegenstander en krijgt daar van de duisternis, satan, het aanbod om te strijd te beslechten. “En daarna bracht de duivel Hem op een hoge berg en liet Hem in een ogenblik tijd al de koninkrijken van de wereld zien. En de duivel zei tegen Hem: Ik zal U al deze macht en de heerlijkheid van deze koninkrijken geven, want die is aan mij overgeg­even en ik geef die aan wie ik maar wil; dus, als U mij zult aanbidden, zal het allemaal van U zijn. Maar Jezus antwoordde en zei tegen hem: Ga weg van Mij, satan, want er staat geschreven: U zult de Heere, uw God, aanbidden en Hem alleen dienen.” (Lukas.4:5-8 HSV).

    Satan zet hier al zijn bezittingen in, maar Jezus zal het niet aannemen. Jezus zal nooit voor satan knielen.

    Hoewel Jezus en satan in de Bijbel pas bij de verzoeking in de woestijn tegenover elkaar staan, begon hun strijd al toen God scheiding maakte tussen licht en duisternis. De strijd zal pas gestreden zijn als het Licht de duisternis heeft overwonnen.

    God kiest niet voor een totale verwoestende oorlog die waarschijnlijk zijn hele schepping zou verwoesten. Hij wilde klaarblijkelijk geen door oorlog verscheurde aarde. God pakte het gelukkig voor ons subtieler aan en koos voor zijn doel de mens die Hij speciaal daarvoor maakte zoals beschreven staat in Genesis 1:26-30.  “En God zei: Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en laten zij heersen over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht, over het vee, over heel de aarde en over al de kruipende dieren die over de aarde kruipen! En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. En God zegende hen en God zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar, en heers over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht en over al de dieren die over de aarde kruipen! En God zei: Zie Ik geef u al het zaaddragende gewas dat op heel de aarde is, en alle bo­men waaraan zaaddragende boomvruchten zijn; dat zal u tot voedsel dienen. Maar aan al de dieren van de aarde, aan alle vogels in de lucht en aan al wat over de aarde kruipt, waar­in leven is, heb Ik al het groene gewas tot voedsel gegeven. En het was zo.” (Gen.1:26-30 HSV)

    Het einde van Genesis 1

    In Genesis 1:26-30 beschrijft God het scheppen van de mens en de opdracht die de mensen krijgen. Daarmee is ook bijna het einde van het scheppingsverhaal bereikt en het einde van het eerste hoofdstuk van de Bijbel. Er volgt nog één laatste vers ter afronding: “En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was mor­gen geweest: de zesde dag.”  (Genesis 1:31, HSV). De indeling van de Bijbel in hoofdstukken en perikopen is veel later pas gedaan. Genesis was in het begin een lang verhaal. En het was logischer geweest dat het hoofdstuk niet hier eindigt, maar dat de eerste drie verzen van hoofdstuk twee bij het eerste hoofdstuk gevoegd waren omdat deze drie verzen duidelijk bij de afronding van het scheppingsverhaal horen en dus bij Hoofdstuk 1 van de Bijbel. De eerste drie verzen van hoofdstuk 2 luiden als volgt: “Zo zijn de hemel en de aarde voltooid, en heel hun legermacht. Toen God op de ze­vende dag Zijn werk, dat Hij gemaakt had, voltooid had, rustte Hij op de zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. En God zegende de zevende dag en heiligde die, want daarop rustte Hij van al Zijn werk, dat God schiep door het te maken.” (Genesis 2:1-3 HSV)

    Vanaf Genesis 2:4 wordt (ook) meteen de schaal anders. Ging het bij Genesis 1:1 tot Genesis 2:3 nog om het heelal, of de wereld en alles wat daarbij hoort, Genesis 2:4 zoemt in op een veel kleiner gebied. Een gebied dat nog niet tot ontplooiing is gekomen omdat het er nog niet geregend had. Het is het gebied waar in het oosten het paradijs door God is gepland. Het was een droog en dor gebied waar nog geen mensen waren geweest. Pas toen God het in dat gebied liet regenen, kon alles tot ontwikkeling komen.

    De eerste (?) mens

    Met één van de mensen die Hij eerder had geschapen, begon God een andere relatie. Dit was Adam. Dat Adam niet de eerste mens op aarde was, blijkt uit verschillende punten.

    1. Ten eerste uit het verschil in opdrachten. God had aan de mensen de volgende opdracht gegeven: “En God zegende hen en God zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar, en heers over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht en over al de dieren die over de aarde kruipen!” (Genesis 1:28, HSV)
      Adam krijgt in Genesis 2:15 een heel andere taak. “De HEERE God nam de mens, en zette hem in de hof van Eden om die te bewerken en te onderhouden.” (Genesis 2:15, HSV) Adam moet de hof van Eden bouwen en onderhouden. Als Adam in zijn eentje op aarde zou zijn, was hij nog niet eens begonnen met de uitvoering van zijn eerste opdracht of hij kreeg al een nieuwe opdracht. Een soort brevet van onvermogen moet het dan voor hem geweest zijn. De arme man zou dat zeker zo gevoeld hebben, al was het alleen maar omdat de moed je in de spreekwoordelijke schoenen zakt als je in je eentje op aarde als eerste de opdracht krijgt: “Wees vruchtbaar”.
    2. Ten tweede het feit dat Adam, volgens Genesis 2:24, op de hoogte is van begrippen als vader en moeder. Het moment dat Adam spreekt over vader en moeder is vlak nadat Eva is geschapen. Als Adam de eerste mens zou zijn, is het vreemd dat hij zo snel al de begrippen vaderschap en moederschap zou kennen.
    3. Genesis 4:14-17 vertelt over Kaïn die, voor zover is na te gaan, nadat hij Abel heeft doodgeslagen, het enige nog levende kind van Adam en Eva is. Kaïn is bang dat iedereen die hem na de broedermoord zal aantreffen, hem zal willen doden en God stelt daarom een teken aan Kaïn, opdat niemand hem zal doden. Kaïn vertrekt vervolgens naar het land Nod ten oosten van Eden en komt onder de mensen en hij neemt zich daar, uit die mensen, een vrouw. De vrouw baart hem een zoon Henoch en Kaïn sticht daarna de stad Henoch, genoemd naar zijn zoon.
    4. Als bijkomend punt kan nog worden aangevoerd dat volgens Genesis 1:28 de mens moest heersen over de vissen der zee, maar dat deze opdracht voor Adam onmogelijk was vanwege het feit dat de hof van Eden geen zee heeft.

    Uit de genoemde punten kan alleen maar worden geconcludeerd dat Adam niet de eerste mens was, maar dat hij wel als eerste de mens was die door God geroepen werd. Hij was de mens waar God Zijn plan om de schepping weer in Zijn handen te krijgen, mee begon. Wat daar in de eerste plaats voor nodig was, was dat er tussen God en Adam een aparte relatie tot stand gebracht moest worden. Een relatie tussen God en de mens. Die relatie is er normaal gesproken dus niet. Alle levende organismen die op de aarde worden geboren, dus ook de mensen, zijn volgens God alleen maar levende zielen. “En God zeide: De aarde brenge levende zielen voort, naar haar aard, vee, en kruipend, en wild gedierte der aarde, naar zijn aard! En het was alzo. (Genesis 1:24, SV)”.

    Alleen geloof maakt de mens voor God levend en daarom heeft slechts de gelovige de tweede levensadem, dus de geest.

    Adam krijgt naast het gewone leven (de ziel) ook nog de adem die hem levend voor God maakte (de geest). God blies daartoe in Adams neusgaten “den adem des levens”. De relatie tussen God en de mens, die God creëerde door Adam de levensadem in te blazen, noemen we geloof. Alleen geloof maakt de mens voor God levend en daarom heeft slechts de gelovige de tweede levensadem, dus de geest. Iemand die niet gelooft, leeft weliswaar, het is een levende ziel, maar voor God is hij een dode. Dit verklaart de uitspraken van Jezus: “Volg Mij, en laat de doden hun doden begraven.” (Mattheüs 8:22, HSV) en “Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest.”  (Lukas 23:46, HSV). Nadat God Adam de tweede levensadem had ingeblazen, plaatste Hij hem in de hof van Eden, het paradijs.

    De verboden vrucht

    Adam was helemaal alleen in het paradijs en had de opdracht gekregen die te bouwen en te onderhouden. Er was hem maar één verbod gegeven en dat was dat het hem verboden was om van één bepaalde boom te eten. Het was de boom die midden in het paradijs stond, de boom van kennis van goed en van kwaad.  Als hij daarvan zou eten, had God hem verteld, zou hij sterven.

    Omdat het niet goed was dat Adam in zijn eentje in het paradijs was, werd Manninne, later Eva, zijn vrouw, gemaakt.

    De satan moet doorgehad hebben dat God samen met Adam en Eva begonnen was met het terugveroveren van zijn schepping en hij laat het er niet bij zitten. Hij gaat in de tegenaanval. Hij doet dat door Eva geraffineerd voor te liegen en te overtuigen dat God gelogen had toen Hij zei dat de mens zou sterven als hij van de vrucht at. Hij beweert juist het tegenovergestelde: “uw ogen zullen geopend worden en u zult als God zult zijn, goed en kwaad ken­nend”. Eva geloofde als eerste satan, maar uiteindelijk eten zowel zij als Adam van de vrucht en bemerken te laat dat God de waarheid heeft gesproken.

    De zondeval van Adam, als gevolg van het eten van de vrucht, heeft als consequentie dat hij met Eva uit het paradijs wordt verdreven. God, die nog wel met hem spreekt, kan hem niet meer gebruiken voor de uitvoering van Zijn plan. Door de mislukking van Adam komt de aarde onder de vloek en is het paradijs gesloten. “En tegen Adam zei Hij: Omdat u geluisterd hebt naar de stem van uw vrouw en van die boom gegeten hebt waarvan Ik u gebood: U mag daarvan niet eten, is de aardbodem omwille van u vervloekt; met zwoegen zult u daarvan eten, al de dagen van uw leven; dorens en distels zal hij voor u laten opkomen en u zult het gewas van het veld eten. In het zweet van uw gezicht zult u brood eten, totdat u tot de aardbo­dem terugkeert, omdat u daaruit genomen bent; want stof bent u en u zult tot stof terugke­ren. En Adam gaf zijn vrouw de naam Eva, omdat zij moeder van alle levenden is. En de HEERE God maakte voor Adam en voor zijn vrouw kleren van huiden en kleedde hen daarmee. Toen zei de HEERE God: Zie, de mens is geworden als één van Ons, omdat hij goed en kwaad kent. Nu dan, laat hij zijn hand niet uitsteken en ook van de boom des levens nemen en eten, zodat hij eeuwig zou leven! Daarom zond de HEERE God hem weg uit de hof van Eden, om de aardbodem te bewerken, waaruit hij genomen was. Hij verdreef de mens, en plaatste ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een vlammend zwaard, dat heen en weer bewoog, om de weg naar de boom des levens te bewaken.” (Genesis 3:17-24 HSV).

  • Kerk en geloof


    “Ben je gelovig?” vroeg ik haar op de man af. Ze antwoordde met: “Nee, ik ga niet meer naar de kerk.” Het lijkt of die twee onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn: geloof en kerk. Zo zou Nederland steeds minder christelijk worden omdat steeds minder mensen op zondag naar de kerk gaan of nog lid zijn van een kerkgenootschap.


    Kerk en geloof

    Op zich is die koppeling tussen kerk en geloof vreemd. Om meteen maar met de deur in huis te vallen: In de Bijbel lees je helemaal niets over de kerk. De vroege christenen waren dan ook niet kerkelijk, ze waren gelovig. Nu een meerderheid van de Nederlanders niet of bijna niet meer in de kerk komt, wordt het een stuk lastiger om een gelovig iemand te herkennen. Gelovige mensen zijn anoniemer geworden, maar dat wil niet zeggen dat er dus vanuit gegaan kan worden dat alle kerkverlaters massaal ongelovig zijn geworden. In sommige gevallen zal dat ongetwijfeld het geval zijn, maar er zullen ook een heleboel mensen zijn die God niet de rug toe hebben gekeerd, maar wel de kerk hebben verlaten. Hoewel niet lang geleden door de kerk vaak werd beweerd dat de kerkverlating het morele verval van de samenleving zou betekenen, kunnen we nu met de huidige cijfers toch wel zeggen dat dat tamelijk overdreven was. Bij kerkverlaters is de moraal absoluut niet zoek. Eigenlijk verandert er niet zo heel veel aan de mensen zelf behalve dat ze, als ze nog steeds geloven, juist op dat gebied terug bij af zijn. Ze zijn net als de eerste christenen gelovig, zonder kerk en met alleen de Bijbel.

    Dit is een inleiding tot Bijbelstudie. Een hernieuwde, niet-kerk

    De veranderende kerk

    Mensen die niet meer naar de kerk gaan, kunnen zich nog wel aangetrokken voelen tot de boodschap van God. Hoewel men zich moet afvragen in hoeverre deze pure boodschap van het Evangelie nog in de kerken klinkt, staat als een paal boven water dat buiten de kerken in Nederland bijna niets meer zondermeer te vinden is over wat God de mensen wil vertellen. Met andere woorden: Mensen die de kerken verlaten, zullen weinig of geen opbouw van hun geloof aangereikt krijgen vanuit de Nederlandse samenleving. Het kerstfeest wordt steeds meer het feest van de Kerstman en Pasen van een of andere vage haas. Toch is de Nederlandse cultuur doorspekt met christelijke elementen, waarden en normen. De samenleving zelf is zich daar veelal niet van bewust.

    Veel van die christelijke elementen die in onze samenleving voorkomen komen uit de koker van de kerk. Ze worden dogma’s genoemd. Dogma’s hebben nog wel een link naar het oorspronkelijke christendom, maar de kerk heeft er een eigen invulling en interpretatie aan gegeven. Neem bijvoorbeeld de zondagsrust of de kinderdoop. In de Bijbel worden zowel de kinderdoop als de zondagsrust niet beschreven. In tegendeel. In de Bijbel is de rustdag de Sabbat en die begint op vrijdag na zonsondergang en duurt tot zaterdag na zonsondergang. Voor wat betreft de kinderdoop is het helemaal duidelijk. De kinderdoop komt niet in de Bijbel voor. Neemt niet weg dat zowel de zondagsrust als de kinderdoop in de meeste kerken tot hun gewoontes en cultuur behoort.

    De kerken hadden voor het opleggen van bepaalde culturele invloeden wel een bepaalde status nodig. Zonder status en macht wordt het moeilijk om een bepalende rol in een samenleving te hebben en te behouden. In de moderne samenleving zie je dat de machtsverhoudingen sterk aan het veranderen zijn. Oude instituties dreigen, als ze niet mee kunnen veranderen, hun macht steeds verder te gaan verliezen. Je ziet dat niet alleen bij de kerk gebeuren, ook de politiek en de democratie verliest waarde.

    Kerkverlaters zijn mensen die leven in de moderne samenleving. Het ligt niet erg voor de hand dat deze mensen de kerkelijke dogma’s in hun dagelijkse leven missen. Als dat wel het geval zou zijn, hadden ze immers wel gewoon naar de kerk kunnen blijven gaan. Het ligt juist voor de hand dat gelovige kerkverlaters zich veel meer aangetrokken voelen tot een andere onderliggende boodschap. Maar als je op de man af zou vragen wat die boodschap dan is, krijg je waarschijnlijk een veelvoud aan verschillende antwoorden, vanuit een eigen invalshoek.

    Voor het krijgen van een eenduidig antwoord zal je in de eerste plaats een eenduidige leer moeten hebben. Zonder een beschuldigende vinger te wijzen, lijkt het voor de hand liggend dat je vanuit de kerken geen eenduidige leer kunt verwachten. Volgens de Raad van Kerken zijn er in Nederland 648 verschillende kerken en kerkgenootschappen. De vele verschillende kerken zijn, aldus de Raad van Kerken, ontstaan vanuit het verlangen om het evangelie in een eigen (sub)cultuur een plaats te geven. (Raad van kerken, 2008)

    Evangelie als wijn

    Stel dat het evangelie te vergelijken zou zijn met de wijn van een kleine wijnboer uit de onbekende Zuid-Franse wijnstreek Gaillac. Speciaal voor de 648 kerkgenootschappen in Nederland zijn er voor die wijn 648 flessen met 648 verschillende etiketten gemaakt. Iedereen prijst de wijn anders aan, zegt andere nuances in de smaak te herkennen en prijst hem ook letterlijk anders. De één houdt hem goedkoop terwijl de ander er een absurd prijskaartje aan hangt. En de belangrijkste ontwikkeling is dat er een veelvoud aan voorwaarden voor het daadwerkelijk drinken van de wijn wordt gesteld. Voorwaarden aan de temperatuur, aan het glas, aan de temperatuur van het glas, aan het tijdstip van drinken en aan de kaas die je bij het drinken van de wijn gaat serveren. Sommigen zeggen juist dat je er helemaal niets bij mag eten en anderen vinden dat je de wijn van het kleine wijnboertje uit Zuid-Frankrijk alleen in een goed gezelschap mag drinken. Vervolgens wordt er een vele pagina’s dik manifest geschreven over de verschillende voorwaarden waaraan een “goed gezelschap” moet voldoen. En opeens is er iemand die zachtjes fluistert: “Van mij hoeft het niet meer” en niet lang daarna schaart zich een aantal mensen om hem heen. De groep wordt steeds groter en groter.

    Lusten al die mensen de wijn dan niet meer? Dat weten ze eigenlijk niet eens. Er zijn er maar weinig die echt een slok, laat staan een glas hebben mogen proeven. Treft het kleine wijnboertje uit de wijnstreek Gaillac in Zuid-Frankrijk enige blaam? Nee volstrekt niet. Misschien heeft hij er zelfs wel geen weet van wat er allemaal is gebeurd door en met zijn wijn. Uit de grote groep mensen die besloten heeft de Nederlandse vinologen de rug toe te keren zijn er een paar die zeggen: “Ik zou die wijn toch eigenlijk weleens echt willen proeven. Zonder de hele heisa die eromheen is gecreëerd. Gewoon stilletjes op mijn eigen manier. De wijn en ik.” En inderdaad trekt een aantal mensen de stoute schoenen aan en vertrekt naar Gaillac, Zuid-Frankrijk.

    In deze illustratie zou je de wijn kunnen zien als het Evangelie, het wijnboertje zou zomaar Jezus Christus kunnen zijn. Gaillac in Zuid-Frankrijk staat dan voor de Bijbel en een Bijbelstudie zoals de studie die u nu leest, zou zomaar uw reisgids kunnen zijn.

    Basis van het christelijk geloof

    Als de kerken door hun enorme verscheidenheid niet meer in staat zijn om het christelijk geloof te verkondigen zonder door een bepaalde gekleurde bril te kijken, wie kan dat nog wel. Als u daar echt een antwoord op geformuleerd zou willen krijgen, zou “waarschijnlijk niemand” het meest voor de hand liggen. Toch is er nog een hele simpele toevoeging op het antwoord op deze vraag mogelijk. “Waarschijnlijk kan niemand, behalve…. God zelf. Als in een zaal vol mensen iemand dat beweert, zal waarschijnlijk een groot gedeelte van de aanwezigen denken, “maar God spreekt vandaag de dag toch niet meer? In ieder geval niet direct?” God geeft inderdaad geen toespraken meer en geeft ook geen persberichten uit, heeft geen internetpagina, Twitter of wat voor modern communicatiekanaal dan ook.

    Dus we kunnen ervan uitgaan dat God inderdaad vandaag de dag niet meer rechtstreeks tot ons spreekt. Dit stilzwijgen is niet per se een bewijs van afwezigheid, maar meer voor de hand ligt dat Zijn stilzwijgen het gevolg is van het feit dat Hij in het verleden alles al gezegd heeft. Bij iedere geloofsvraag die vandaag de dag aan God gesteld wordt, volgt dan steevast hetzelfde antwoord. “Dat heb ik toch al gezegd, dat is toch al lang besproken?” en daarna wordt het weer stil.

    Er zijn bibliotheken vol geschreven over wat God gezegd heeft en hoe Hij het naar alle waarschijnlijkheid bedoeld heeft toen Hij het liet opschrijven in Zijn Bijbel. Allemaal interpretaties en zonder twijfel allemaal bekeken door de gekleurde bril van de schrijvers. Maar is daar dan aan te ontkomen, kun je Gods woord uitleggen zonder dat je ook maar enigszins gekleurd bent? Waarschijnlijk niet, maar door zo dicht mogelijk bij de tekst te blijven en door vooral vasthouden aan de rode draad van het verhaal dat God ons wil vertellen, zal de kleur tamelijk neutraal blijven.

    Door de vaak buitengewoon twijfelachtige manier van lezen in en uit de Bijbel zorgen we er eigenlijk zelf voor dat we niets meer van het verhaal begrijpen.

    De kunst van het Bijbellezen

    Mede door de uitvinding van de Bijbelsdagboeken wordt de ene dag een stuk gelezen uit het eerste boek van de Bijbel, het boek Genesis, terwijl de volgende dag gelezen wordt uit het evangelie van Johannes om de dag daarna een kleine passage uit de brieven van Paulus te lezen. Stel dat we een behoorlijke roman uit de boekenkast pakken. Laten we zeggen “De ontdekking van de Hemel” van Harry Mulisch. Een boek van 901 pagina’s. Iedere dag, een jaar lang, lezen we op een andere bladzijde van de roman een stuk of 10 regels. Vervolgens gaan we koortsachtig proberen de inhoud en eventuele betekenis van die 10 regels toe passen op ons dagelijks leven. Hoe groot is de kans denkt u dat u na een jaar het verhaal zoals Mulisch het bedoeld heeft ook daadwerkelijk kunt navertellen? Het zou verbazingwekkend zijn als u dat kunt en al even verbazingwekkend dat u de energie hebt om het te proberen. Toch probeert de Schrijver van de Bijbel, ongeacht wie Hij het daadwerkelijke schrijfwerk heeft laten doen, net als Mulisch u een verhaal te vertellen. Door de vaak buitengewoon twijfelachtige manier van lezen in en uit de Bijbel zorgen we er eigenlijk zelf voor dat we niets meer van het verhaal begrijpen.

    De eerder beschreven vreemde manier van Bijbellezen, maakt dat de Bijbel meer wordt behandeld als een gedichtenbundel. Sommige gedichten zullen zonder probleem uit het hoofd kunnen worden voorgedragen terwijl van andere gedichten alleen met moeite een paar zinnen kunnen worden geciteerd. Maar uiteindelijk zullen de meeste gedichten uit de bundel niet worden onthouden. Het zomaar citeren van een aantal regels uit de Bijbel houdt meestal in dat die teksten er worden uitgelicht om bijvoorbeeld gelijk te krijgen in een discussie of om te manipuleren. In de volgende passage uit de Bijbel wordt deze manier van het gebruik van de Bijbel geïllustreerd:

    “Toen werd Jezus door de Geest weggeleid naar de woestijn om verzocht te worden door de duivel. En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten had gevast, kreeg Hij ten slotte hon­ger. En de verzoeker kwam bij Hem en zei: Als U Gods Zoon bent, zeg dan dat deze stenen broden worden. Maar Hij antwoordde en zei: Er staat geschreven: De mens zal niet van brood alleen leven, maar van elk woord dat uit de mond van God komt. Toen nam de dui­vel Hem mee naar de heilige stad en zette Hem op het hoogste gedeelte van de tempel, en hij zei tegen Hem: Als U de Zoon van God bent, werp Uzelf dan naar beneden, want er staat geschreven dat Hij Zijn engelen voor U bevel zal geven, en dat zij U op de handen zullen dra­gen, opdat U Uw voet niet misschien aan een steen stoot. Jezus zei tegen hem: Er staat eveneens geschreven: U zult de Heere, uw God, niet verzoeken. Opnieuw nam de duivel Hem mee, nu naar een zeer hoge berg, en hij liet Hem al de koninkrijken van de wereld zien, met hun heerlijkheid, en zei tegen Hem: Dit alles zal ik U geven, als U knielt en mij aan­bidt. Toen zei Jezus tegen hem: Ga weg, satan, want er staat geschreven: De Heere, uw God, zult u aanbidden en Hem alleen dienen. Toen liet de duivel Hem gaan; en zie, enge­len kwamen en dienden Hem.” (Mattheüs 4:1-11 HSV)

    Een hakketakgesprek waarbij de Bijbelse argumenten van satan worden ontzenuwd doordat Jezus er weer andere Bijbelse argumenten tegenover zet. Hieruit blijkt dat in de Bijbel altijd wel een tekst te vinden is, die, als hij op een bepaalde manier wordt gebruikt, kan dienen om een bepaald doel te bereiken. Het is wel duidelijk dat de tekst zelf waarschijnlijk niet voor dat specifieke doel geschreven is. Nu is het ook weer niet zo dat het gebruik van Bijbelteksten een slechte zaak is. Ook Jezus citeert regelmatig, maar wel altijd correct op de lijn van de Bijbel, de draad die door de hele Bijbel loopt en die alles in de Bijbel verbindt. Daarom is het zo belangrijk dat die verhaallijn in de Bijbel wordt gevonden. Ik kom hier later op terug.

    Iedereen zijn eigen Bijbel

    Een roman vertalen is een vak op zich. Professionele vertalers proberen zo dicht mogelijk bij het origineel te blijven. “De literair vertaler doorgrondt het boek dat hij vertaalt van a tot z. Hij beheerst de taal, kent de woorden (en werkelijk alle mogelijke betekenissen), begrijpt de grammatica en ziet hoe de taal in de context wordt gebruikt. En hij kan een tekst produceren die op alle vlakken het equivalent is van de originele tekst. Dus net zo grappig, poëtisch of obscuur, met even leuke woordgrapjes, net zulke snelle dialogen en mooie natuurbeschrijvingen.” (Taalunie, 2016)

    De vraag is of het bij de Bijbel ook zo het geval is. In sommige gevallen wel. Sommige vertalers hebben expliciet de opdracht gekregen om zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke teksten te blijven. De Statenvertaling en de Naardense Bijbel zijn hier de bekendste van. Daarnaast zijn er veel vertalingen die weer een vertaling van een vertaling zijn. Vertaalfouten kunnen bij deze manier van vertalen onbedoeld enorm worden uitvergroot. Maar natuurlijk wordt de objectiviteit van de vertaling pas echt onder druk gezet door de bekende gekleurde bril. Over het algemeen zie je dat grote kerkgenootschappen hun eigen vertaling hebben omarmd. Het laat zich raden waarom. Zo hebben de katholieken de Willibrordvertaling, de gereformeerden de NBG en de Jehova getuigen hebben hun Nieuwe-Wereldvertaling. Duidelijk is dat kleine verschillen grote gevolgen kunnen hebben.

    Alleen al over de eerste zin van de Bijbel zijn enorm veel boeken geschreven. De meningen over het scheppingsverhaal zijn nog steeds verdeeld. Binnen de kerken is algemeen aanvaard dat in het begin van de Bijbel beschreven staat hoe God ongeveer 6000 jaar geleden in zes dagen de aarde geschapen heeft. Deze leer staat op gespannen voet met dat wat vanuit de wetenschap over de aarde bekend is geworden. Eén theorie heeft alles wel heel erg op scherp gezet. De theorie van de theoloog Charles Darwin, beter bekend als de evolutietheorie. De vraag is of je deze tegenstelling kunt terugbrengen tot een vertaalkwestie. Volgens aanhangers van de restitutieleer wel. Volgens hen biedt de eerste zin van de Bijbel ruimte voor een andere benadering. Het zou dan in Genesis 1 niet gaan om het scheppingsverhaal, maar om het herscheppingsverhaal. Veel bekende mensen uit de christelijke wereld hebben deze leer aangehangen, Johannes de Heer bijvoorbeeld. De basis van de restitutieleer ligt in de vertaling van de eerste regel van de Bijbel. Natuurlijk heeft de leer een veel diepere Bijbelse onderbouwing, maar het idee dat wellicht de keuze die vertalers in het verleden hebben gemaakt de oorzaak zou kunnen zijn van de nu nog steeds voortdurende discussie over het scheppingsverhaal geeft de kwetsbaarheid van het vertalen aan.

    Maar natuurlijk wordt de objectiviteit van de vertaling pas echt onder druk gezet door de bekende gekleurde bril.

    Het Nieuwe Testament heeft nog een extra probleem waardoor het vertalen soms nog lastiger wordt. Het Nieuwe Testament is geschreven in het Grieks en dat is niet de moerstaal van de mensen die dit deel van de Bijbel hebben opgeschreven. De apostel Paulus was dan van geboorte geen Jood, maar we moeten aannemen dat het Hebreeuws wel zijn moerstaal was en het Grieks een tweede taal. In ieder geval is het moeilijk voor vertalers om teksten te vertalen die in oorsprong al niet ABG (algemeen beschaafd Grieks) zijn. Hoe vertaal je een Nederlandse tekst die vol staat met Frisismen zoals: “Ik ga op bed”, “Mijn les duurt tot twintig over drie”, “Die test moet overnieuw”, “waar kom jij weg” in het Engels?

    Naast de problemen van het vertalen worden teksten vaak uitgelegd op een manier zodat ze passen in een menselijke theorie.

    In het Mattheüs-evangelie staat beschreven dat Jezus leerde in de synagoge. Er wordt duidelijk niet bedoeld dat hij student was en onderwijs genoot, maar juist andersom. Jezus gaf college en collega-onderwijzers waren verbaasd over zijn kennis, wijsheid en kracht. Zo verbaasd dat ze toch even wilden weten of er niet sprake was van een of andere verwisseling. Ze vroegen zich openlijk af: “Is Dit niet de Zoon van de timmerman? En heet Zijn moeder niet Maria, en Zijn broers Jakobus en Joses, en Simon en Judas? En Zijn zusters, zijn zij niet allen onder ons? Waar heeft Deze dan dit alles vandaan?” (Mattheüs 13:55,56)

    Een rooms-katholiek theoloog zal totaal geen problemen hebben met het aanvaarden dat bijvoorbeeld Benjamin de broer van de bekende oudtestamentische figuur Jozef is. Hij zal het als rooms-katholiek veel minder makkelijk hebben met de biologische broers en zussen van Jezus. Hij zal veel eerder beweren dat het in dit Bijbelgedeelte om geloofsgenoten gaat, broeders en zusters in het geloof. Voor hem kunnen het onmogelijk de biologische broers en zussen van Jezus zijn omdat de rooms-katholieke kerk leert dat Maria nog maagd was toen ze opgenomen werd in de hemel. Dit dogma is de Maria-Tenhemelopneming of Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaart. De officiële tekst van de dogmaverklaring luidt: “Daarom na telkens en telkens opnieuw onze smeekbeden tot God te hebben verheven en de Geest der Waarheid te hebben aangeroepen: tot glorie van de Almachtige God, die met bijzondere welwillendheid zijn gaven aan de Maagd Maria heeft uitgedeeld: ter ere van zijn Zoon, de onsterfelijke Koning der eeuwen en de overwinnaar op zonde en dood; tot grotere roem van Christus’ eerbiedwaardige Moeder en tot blijdschap en jubel van heel de Kerk; op gezag van Onze Heer Jezus Christus,van de Zalige Apostelen Petrus en Paulus en dat van Onszelf: roepen Wij uit, verklaren en definiëren Wij, dat het een door God geopenbaard dogma is: dat de Onbevlekte Moeder Gods altijd Maagd Maria, na het voltooien van haar aardse levensbaan, met lichaam en ziel tot de hemelglorie is opgenomen.(Munificentissimus Deus, 44)

    Overeenkomsten tussen roman en Bijbel

    Als je tegen iemand zegt: “Je moet dat boek eens lezen”, dan wordt meestal direct de vraag gesteld: “Waar gaat het over?”

    Een hele simpele vraag, maar het antwoord is vaak veel minder makkelijk gegeven. Tenminste als het antwoord niet heel kort en bondig wordt gehouden. Antwoorden als: “Een onmogelijke liefde”, of “Over de Tweede Wereldoorlog”, zijn zo algemeen dat ze niet heel moeilijk te noemen zijn, maar ze zeggen eigenlijk helemaal niets over het boek. Een veel uitgebreider antwoord heeft weer als gevaar dat je het plot van het boek prijsgeeft, met als gevolg dat niemand meer de neiging heeft het boek te gaan lezen.

    In het geval van de Bijbel gaat het eigenlijk niet anders. Ik zeg tegen u: “Je moet hem eens gaan lezen” en u vraagt mij: “Waar gaat het over?” Het meest korte antwoord dat ik kan bedenken is dan: “Over het Evangelie”. “Maar wat betekent dat dan: Evangelie?”

    Evangelie komt van het Griekse woord euangelion, dat ‘goede’ of ‘blijde boodschap’ betekent. En die blijde boodschap houdt in dat in de Bijbel Gods plan beschreven staat. Gods plan om een schepping die in verkeerde handen is gevallen, weer terug in zijn handen te krijgen. De volgende informatie die de aspirant lezer vaak graag wil hebben, is wie de hoofdpersoon is. In het geval van de Bijbel is dat in eerste instantie veel minder duidelijk. Pas op het laatst van het boek wordt door een bepaalde persoon aangegeven dat het hele voorgaande over Hem gaat. “En Hij zei tegen hen: O onverstandigen en tragen van hart! Dat u niet gelooft al wat de profeten gesproken hebben! Moest de Christus dit niet lijden en zo in Zijn heerlijkheid ingaan? En Hij begon bij Mozes en al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was.” (Lukas 24:25-27 HSV) Het was klaarblijkelijk niet voor iedereen even duidelijk en het moest door de hoofdpersoon zelf worden uitgelegd dat de hele Bijbel eigenlijk maar één echte hoofdpersoon heeft. Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament is dat Jezus Christus.