Categorie: Inleiding

  • De Genade


    Het net sluit zich voor Israël. Het heil wordt van hun weggenomen en wordt gegeven aan de heidenen.


    De wet

    Jezus laat met de verhalen over de rijke jongeman en de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan duidelijk blijken wat hij wil. Hij wil dat Israël het geloof in Hem centraal zet en het houden van de wet wat minder belangrijk laten zijn. Hoewel Israël het God naar de zin wil maken, doet het dat op een verkeerde manier. Het zet zichzelf in het middelpunt en niet God. Het uit alle macht proberen de wet te houden staat centraal en niet geloven. Ook bij de Christen van nu zie je dit steeds vaker gebeuren, ook met de wetten uit het oude testament. Paulus zegt hier in Galaten 5:4 het volgende over: “U bent van Christus losgeraakt, u die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; en daarmee bent u uit de genade gevallen.” Geloof is dus puur genade. Het wordt zonder tegenprestatie gegeven, het hoeft alleen maar aangenomen te worden en het is voor iedereen. Iedereen wordt het geloof aangeboden en uiteindelijk zijn de mensen die uitverkoren zijn, de mensen die JA zeggen. Die mensen geven gehoor aan de oproep, ze zijn gehoorzaam.

    De val van Israël

    De komst van Jezus is voor Israël de vervulling van de belofte van een bepaalde tijd, die de volheid van de tijd wordt genoemd. Galaten 4:4,5 Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God Zijn Zoon uit, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij de aanneming tot kinderen zouden ontvangen. (HSV) Met de komst van Gods zoon was voor Israël de vervulling van de belofte aan Abraham gekomen. Maar Israël is, zoals dat bijbels heet, over de steen des aanstoots gestruikeld en gevallen. Doordat Israëls is gestruikeld heeft God besloten het heil naar de heidenen te brengen. Handelingen 28:28

    Handelingen 28:28 Laat het u dan bekend zijn dat de zaligheid van God aan de heidenen gezonden is, en die zullen luisteren. De apostel Paulus werd speciaal voor deze taak, op de weg naar Damascus, door Jezus geroepen. Hij moest dit heil aan de heidenen te brengen. 2 Timótheüs 1:11 waarvoor ik aangesteld ben als prediker, apostel en leraar van de heidenen.

    Vervullen of ontbinden

    Als Paulus op weg gaat, is de val van Israël al gebeurd en is het heil aan de heidenen gegeven. Het waarom van het van Israël afnemen van het heil en de gevolgen daarvan voor Israël en de heidenen, moet te vinden zijn tussen de geboorte van Jezus en de roeping van Paulus. Het is duidelijk dat het met ongeloof te maken moet hebben. Het heil is van Israël afgenomen, omdat het niet in Jezus van Nazareth als de beloofde Messias heeft geloofd. Wat in de Schriften stond over de komende Messias werd door Israël, vooral door de Farizeeën en de schriftgeleerden, op een bepaalde manier geïnterpreteerd en het handelen van Jezus kwam niet overeen met die interpretatie. Zo zegt Jezus dat Hij gekomen is om de profetieën te vervullen, maar de Joden dachten dat de Messias die zou ontbinden. De profetieën spreken heel duidelijk van de verwerping van Israël en de uitverkiezing van de heidenen. Volgens de Joden moest de Messias dit ongedaan maken. Het zou moeten worden: voor Israël de uitverkiezing en voor de heidenen de verwerping! Hetzelfde geldt voor de wet. Jezus zegt dat Hij die komt vervullen, maar de Joden dachten dat hun Messias de wet zou ontbinden en daarmee het zondigen tegen de wet van hen zou wegnemen. Door de wet wist de Jood wat zonde was, want de wet doet zonde kennen. (Romeinen 3:20). Maat het was zo geregeld dat de zonden konden worden verzoend door een offer.

    Jezus gaat de wet vervullen door het maken van een afdoend offer; namelijk Zichzelf. Als Jezus sterft, scheurt het voorhangsel van de tempel van boven, (God) naar beneden (aarde/mens). Volgens Exodus 26:31-33 was het voorhangsel de scheiding tussen het Heilige en het Heilige der Heiligen. In het Heilige der Heiligen stond de ark met het verzoendeksel en alleen de hogepriester mocht eenmaal per jaar en dit Heilige der Heiligen binnengaan. Bij de dood van Jezus was de weg tot God weer voor iedereen zonder meer open, offerbloed hoefde, , zoals de hogepriester dat eerder wel had moeten doen, niet meer vergoten te worden. Het bloed van Jezus bracht volkomen verzoening. De scheiding die het voorhangsel gaf, was nu voorbij en dus had het voorhangsel zijn functie verloren. In plaats van de hogepriester volgens de ordening van Aäron die met vreemd bloed, het bloed van de zondebok, de zonden van het volk, voor slechts voor één jaar, verzoent, heeft een gelovige in de hogepriester volgens de ordening van Melchizedek, Christus, verzoening. Christus die met zijn eigen bloed alle zonden verzoent en dan voorgoed (Hebreeën 5:1-10 en Hebreeën 6:20).

    Het is volbracht

    Als Jezus aan het kruis zegt: Het is volbracht, dan is aan de eis van God voldaan, er is geen schuld meer aan God. Dit betreft niet alleen de schuld van Israël, het reikt verder. Toen Adam in zonde gevallen was, bekleedden hij en Eva zich met vijgenbladeren (Genesis 3:7, maar God veranderde dit door een dier te doden en het vel ervan te gebruiken om de naaktheid van de mens te bedekken (Genesis 3:21). De zonde wordt bedekt door het bloed van een dier. Zo wordt ook Abels offer, een geslacht lam, aangenomen en het niet-dierlijk offer van Kaïn niet. Ook dat was de reden waarom bij de laatste plaag in Egypte de dood van de eerstgeborenen van Israël verhinderd kon worden door het bloed van een lam. En zo kon door Johannes de Doper van Jezus worden gezegd: Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt (Johannes 1:29).

    Onwetendheid

    Jezus wist natuurlijk wat de plaats van de Messias was in het plan van God, maar de Joden wisten dit niet. Her probleem is dat zij het uit de Schriften wel hadden kunnen weten! Maar bij Israël is geen ware kennis of kennis van het ware, van dat waar het in de Schriften om gaat. Misschien was het daarom wel dat Jezus zo vaak zegt: Weet gij niet dat er geschreven staat… of Hebt gij niet gelezen…. Daarom zegt Hij ook tegen de Sadduceeën: Gij dwaalt, want gij kent de Schriften niet, noch de kracht Gods (Mattheüs 22:29) en bijvoorbeel tegen Nicodemus: Gij zijt dé leraar van Israël en deze dingen verstaat gij niet? (Johannes 3:10). Nicodemus zal Jezus moeten volgen, van Hem moeten leren, om zo als schriftgeleerde een discipel te worden die oude en nieuwe dingen uit zijn voorraad kennis te voorschijn brengt (Mattheüs 13:52).

    Nu was het voor de Joden ook erg moeilijk. Van een Messias die Israël zal bevrijden, die het koningschap van David zal herstellen en Israël groot zal maken, blijkt bij deze Jezus van Nazareth niet veel te kloppen. Dat Jezus niet uitdrukkelijk zegt hoe het allemaal wel in elkaar steekt, maakt het nog moeilijker. Zelfs de discipelen blijken het er moeilijk mee te hebben en ook Johannes de Doper, die Hem zag als van het Lam Gods, vraagt: Ben jij het Jezus, of moet er toch een ander komen ? Jezus antwoordt hem dan met verwijzing naar tekenen, maar Hij zegt niet: Ja, Ik ben de verwachte Messias! Sterker nog mensen die op de een of andere manier weten of te weten komen dat Hij de Messias is, wordt uitdrukkelijk verboden te spreken, zelfs de discipelen (Matthéüs 16:20, Markus 1:25, Markus 1:34, Markus 1:44 en Markus 3:12). Jezus wil dat Israël vanuit de Schriften tot geloof in zijn Messias komt en niet via het getuigenis van anderen.

    Het getuigenis van een Samaritaan zou door een Israëliet absuoluut niet worden aangenomen, dus kon Jezus wel tegen een Samaritaanse vrouw zeggen dat Hij de Christus is (Johannes 4:26). Natuurlijk is het niet zo dat Jezus zich om die reden aan de vrouw openbaarde. Hij deed dit vooral om haar de ware aard van de Messias te laten zien. Als Jezus zegt dat de Vader aanbidders zoekt die aanbidden in geest en in waarheid, getuigt haar antwoord van een feilloos inzicht in het wezen van het Messiaanse heil. Ze zegt in vers 25 tegen Jezus: Ik weet dat de Messias komt (Die Christus genoemd wordt); wanneer Die gekomen zal zijn, zal Hij ons alles verkondigen. (Johannes 4:25).

    De beloning

    Israël verwachtte veel van de Messias en de Messias wilde Israël ook veel geven, zelfs veel meer dan het verwachtte. Maar net als bij het verbond tussen God en Israël, stelde Hij een voorwaarde. Aan deze voorwaarde moest Israël eerst voldoen, dan pas zou de beloning komen. De voorwaarde was bekering en de beloning de komst van het Koninkrijk der Hemelen. Bekeert u, want het Koninkrijk der Hemelen is nabij gekomen. Johannes de Doper, de voorbode, heeft het Israël toegeroepen (Mattheüs 3:2); Jezus riep ook op tot bekering (Mattheüs 4:17) en Hij droeg Zijn discipelen op deze boodschap aan Israël te verkondigen (Matthéüs 10:7). Bij het op dit punt nalezen van het verslag van de rondwandeling van Jezus zoals weergegeven in het evangelie naar Mattheüs, wordt het steeds duidelijker dat van bekering van Israël geen sprake is. Het blijft bij een enkele individuele Israëliet, soms bij een groep, maar van de bekering van geheel Israël is niets gekomen.

    Het overspel

    Jezus predikte en leerde, Hij genas zieken en wierp boze geesten uit, maar in plaats van zich op Zijn woorden of op Zijn daden te bekeren, trachtten de Farizeeën en schriftgeleerden voortdurend Hem onderuit te halen. Zo komen zij in Mattheüs 19:1-12 terug op wat Jezus in de Bergrede heeft gezegd over de echtscheiding (Mattheüs 5:27-32). Destijds was er voor een discussie geen mogelijkheid, daarom proberen de Farizeeën het nu. Zij willen aantonen dat Jezus zichzelf in zijn woorden tegenspreekt, maar hebben geen succes. Jezus zegt weer dat alleen overspel een huwelijk ongeldig maakt. Hij bedoelt hier zowel de relatie tussen God en mens als die tussen God en Israël. In de relatie God-mens is het “van den beginne” (Mattheüs 19:4 en Mattheüs 19:8) Gods bedoeling geweest, dat er een eenheid zou zijn tussen de Schepper aan de ene kant en de schepping en het schepsel aan de andere kant. Door overspel, namelijk ongehoorzaamheid, van de mens is deze relatie verstoord. Van de mens was het onjuist, want de mens mag Schepper en schepsel niet scheiden omdat God heeft die twee heeft samengevoegd.

    Hetzelfde geldt voor de relatie God-Israël, die, zoals hiervoor al is gezegd, door het overspel van Israël beëindigd is. Als de Farizeeën zich wat dit betreft beroepen op Mozes, wijst Jezus hen dan ook terecht door te zeggen dat Mozes dit bevolen heeft, niet omdat God, maar omdat de mensen het zo wilden. Wat toen bij Mozes de mond uitkwam, was onrein. Het was een plant die niet door de hemelse Vader geplant was en die dus zou worden uitgeroeid (Mattheüs 15:11-13). Dat de discipelen al geleerd hebben (waarschijnlijk heeft Jezus dit deel van de Bergrede uitgelegd) ook op hoog niveau te denken, blijkt uit Mattheüs 19:10.

    In Mattheüs 10 heeft Jezus hen bevolen Israël terug te brengen tot God, dat wil zeggen het huwelijk tussen God en Israël te herstellen. Zij vragen zich nu af of het voor een man (God), als de zaak zo staat, wel raadzaam is een vrouw (Israël) te trouwen. Zij doorzagen de symboliek van de woorden van Jezus en kregen het idee dat ze hun opdracht niet konden uitvoeren. Jezus gaat daar dan nader op in en zegt dat er een categorie gesnedenen (=vruchtelozen, in Jesaja 56:3,4 dorre bomen) is, die altijd ongelovig geweest is, omdat ze niet anders konden. Denk dan aan heiden zonder kennis van God. Verder dat er een categorie gesnedenen is die door de mensen zo geworden is, dus die wel kennis van God had, maar, op uitzonderingen als Henoch, Noach , Abraham en andere Zonen Gods na, daar verder niets mee heeft gedaan: de mensen vanaf de zondeval tot de roeping van Israël. Tenslotte dat er een categorie gesnedenen is, die zichzelf gesneden heeft ter wille van het Koninkrijk der Hemelen: Israël dat door eigen werk (wet houden) dacht het Koninkrijk der Hemelen te verwerven, maar daarmee juist een vruchteloos werk deed. De opdracht van de discipelen was bedoeld om díe mensen in Israël te roepen die geen gesnedenen zijn, maar die vrucht zullen dragen, omdat er voor hen een nieuwe relatie met God komt, via hun Messias. Paulus breidt in Romeinen 8:19-23 het beeld van Mattheüs 19:12, nog uit door te stellen dat de gehele schepping tot de gesnedenen behoort (aan de vruchteloosheid onderworpen is) tot de zonen Gods openbaar worden, dat is tot de relatie met de Schepper hersteld is door de Wederkomst van Christus en het huwelijk van de Zonen Gods met Israël (Jesaja 62). Dan zijn de Schepper en de schepping weer één, zoals het “in den beginne” was.

    De druppel

    De verwerping door de Farizeeën bereikt het dieptepunt als zij Jezus voor knecht van Beëlzebul uitmaken (Mattheüs 12:24). Voor Jezus was dit de druppel die de emmer deed overlopen en Hij keerde zich van de geestelijke leiders van Israël af. Hij verklaarde de Farizeeën en Schriftgeleerden tot “adderengebroed” (Mattheüs 12:34 en tot een “boos en overspelig geslacht” (Mattheüs 12:39) te verklaren. Als er daarna wordt gezegd dat zijn moeder en broeders op Hem wachten, dan zegt Hij: Wie is Mijn moeder (Israël niet meer) en wie zijn Mijn broers (de Israëlieten niet meer)? En Hij strekte Zijn hand uit over Zijn discipelen en zei: Zie, Mijn moeder en Mijn broeders. Want wie de wil van Mijn Vader doet, Die in de hemelen is, die is Mijn broeder en zuster en moeder. (Mattheüs 12:48-50) Mattheüs 13 begint dan met: “Op die dag verliet Jezus het huis en ging bij de zee zitten.”! Vanaf dat moment horen we Jezus nooit niet meer zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der Hemelen is nabij gekomen. Voor Israël is het koninkrijk op dat moment misschien wel verder weg dan het ooit geweest is.

    Het einde van het Huwelijk

    Jezus spreekt vanaf dat moment tot Zijn volgelingen in gelijkenissen. Het doel daarvan is dat zij die Hem niet willen volgen, maar Hem eerder willen vervolgen, Zijn woorden niet meer zullen begrijpen. De woorden zijn niet meer voor hen bestemd (Mattheüs.13:10-17). In Mattheüs 13:12, zegt Jezus dat wie heeft, hij die gelooft, hem zal gegeven worden, en daarmee wordt dan bedoeld het kennen van de geheimenissen van het Koninkrijk der Hemelen en hij zal overvloedig hebben, namelijk Gods genade en het eeuwige leven, maar wie niet heeft, namelijk Israël, ook wat hij heeft, de belofte van het heil en de belofte aan Abraham, zal hem ontnomen worden. Hier lees je ook over in Galaten 4:21-31.

    Na dit spreken in gelijkenissen gaat Jezus wel door met Zijn werk, maar dan gaat het niet meer om bekering van het volk Israël, maar om de bekering van Israëlieten en daarnaast ook al om het brengen van de boodschap aan anderen dan Israëlieten die worden in Mattheüs 13:1, aangeduid met “de zee”). Door het Mattheüsevangelie heen vinden we dan steeds weer gelijkenissen over het Koninkrijk der Hemelen, zodat Zijn volgelingen steeds meer op de hoogte gebracht worden van de aard en de betekenis van dit Koninkrijk.

    Het Koninkrijk der Hemelen is Israël achtereenvolgens aangeboden door Johannes de Doper, Jezus van Nazareth en de discipelen. Israël heeft het niet aanvaard. Uit het boek Handelingen en de vroege brieven van Paulus wordt duidelijk dat dit Koninkrijk door de discipelen en door Paulus ook aan de Israëlieten die buiten Israël verblijven, wordt aangeboden. Dit blijkt duidelijk uit Handelingen 28:17-31 en uit het feit dat Paulus in praktisch elke plaats waar hij gaat verkondigen, eerst de synagoge bezoekt om zijn boodschap te brengen, want eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek (Romeinen 1:16). Het Koninkrijk wordt echter in het algemeen door de Joden buiten Israël ook niet aanvaard.

    De toekomst

    Volgens de profetieën zal Israël worden verworpen, dan zal God zich een volk uit de heidenen kiezen en vervolgens zal Israël weer Gods volk worden (Romeinen 11:25). Daarna zal God uit handen van Christus de heerschappij over de aarde terugkrijgen (1 Korinthe 15:28). Zo is de volgorde en zo zal het gebeuren. Als Jezus “het huis” uitgaat, is Israël in feite al verworpen, maar pas op Palmzondag spreekt Jezus uit dat het op die dag voor Jeruzalem en voor Israël de laatste gelegenheid is geweest om zich te bekeren:” Och, dat u ook (net als de volgelingen van Jezus) nog op deze uw dag zou onderkennen wat tot uw vrede dient! Nu echter is het verborgen voor uw ogen. Lukas 19:42

    De dag na Palmzondag vervloekt Jezus het symbool van Israël, de vijgenboom met de woorden: Laat er aan u geen vrucht meer groeien in eeuwigheid! En de vijgenboom verdorde onmiddellijk. (Mattheüs 21:19). De vertaling “in eeuwigheid” is niet helemaal goed, het had beter vertaald kunnen worden met dat wat er letterlijk staat: “tot in de eeuw”. Israël zal tot in de toekomende eeuw, namelijk de eeuw van Christus, geen vrucht dragen, maar daarna wel weer. Amos 9:11.

  • De gelijkenissen


    De onfortuinlijke positie van Israël wordt in de verschillende verhalen en geschiedenissen beschreven en omschreven.


    De rijke jongeman

    Israël klampt zich zonder geloof vast aan de wet. Wat de gevolgen daarvan zijn wordt getoond in het verhaal over de rijke jongeman. Een verhaal dat in drie van de vier evangeliën wordt verteld. In Mattheüs 19:16-26, Markus 10:17-27 en Lukas 18:18-27.

    In het verhaal komt een jongeman naar Jezus toe, met de vraag: wat moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven. Het is een rijke jongeman, wat wil zeggen dat hij volgens de farizeeën door God gezegend is. De Farizeeën waren er van overtuigd dat rijkdom een teken was van Gods zegen en zij leerden dit de Israëlieten stellig. Ook de discipelen vragen Jezus aan het eind van het gesprek wie er dan wél komt, waarmee ze willen zeggen: Als iemand die zo duidelijk Gods zegen gekregen heeft er niet komt, wie komt er dan wel ?

    Het eerste wat de jongeman door Jezus wordt opgedragen, is het houden van de wet, een opdracht die al bij de Sinaï aan Israël was gegeven en daarmee ook aan iedere Israëliet afzonderlijk. Maar de geboden die Jezus hem noemt, niet doden, niet stelen, geen overspel plegen zijn minder belangrijke zaken. Zeker als je ze vergelijkt met het eerste en grote gebod: God liefhebben oftewel geloven. Waarom noemt Jezus nu juist deze geboden?

    Dat wordt misschien duidelijk als je er vanuit gaat dat de jongeman uit het verhaal model staat voor Israël. Israël is rijk, vooral omdat het de beste kansen heeft om het Koninkrijk binnen te gaan. Alleen maakt het de denkfout dat je eeuwig leven kunt krijgen door het precies naleven van vaak onbenullige kleinigheden uit de wet. Maar -het is hiervoor al vaker gezegd- geloof had Israël niet.

    Van de jongeling wordt dan gevraagd zijn rijkdom op te geven. Dus hij moet dat opgeven wat hij ziet als een zegen van God. Hij ziet zij rijkdom als een teken dat zijn praktijk van leven en geloven de juiste is en juist dat moet hij opgeven. Pas als hij zijn rijkdom heeft opgegeven, kan hij Jezus volgen en in Hem geloven als de bron van het eeuwige leven en dat is waar hij in het begin naar vroeg. Israël moet dus niet meer vertrouwen op zijn gezegende positie, maar moet geloven in zijn Messias.

    De jongeman kan niet doen wat hem wordt gevraagd. Israël, waar de jongeman dus een beeld van is kan geen afstand kunnen doen van de vorm van religie die het al zo lang in praktijk had gebracht. In het Markus-evangelie staat dan dat Jezus de jongeman lief kreeg. En Jezus heeft Israël liefgehad, zelfs zo dat Hij alles wilde geven om het te redden. Met de komst van Jezus wordt Israël voor de laatste keer gewaarschuwd dat het eeuwige leven niet verkregen wordt door de wet te houden, door wetsbetrachting, maar door God te geloven, God lief te hebben. Dat kan alleen door Jezus te volgen, want Jezus zou de wet vervullen en wie Hem volgt, heeft de wet ook vervuld. De Statenvertaling zegt ouderwets, maar wel heel duidelijk dat Jezus heeft gezegd dat iemand die zijn betrouwen stelt op zijn goed – dus wat hij bezit of denkt te bezitten – en niet op God, het eeuwige leven niet zal beërven. Zie Psalm 52:7. In Johannes 14:6 zegt Jezus: Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven, niemand komt tot de Vader dan door Mij, maar Israël dacht dat ook een andere weg de weg tot God kan zijn. Petrus, die volgens Mattheüs 19:27, toch ook niet zo zeker van de zaak is, zegt dat de discipelen wel alles hebben prijsgegeven en in tegenstelling tot de jongeling Jezus wel zijn gevolgd en hij vraagt: wat zal dan óns deel zijn. Jezus vertelt dan wat het wedergeboren (gelovig) Israël zal ontvangen als loon voor het volgen van Jezus en spreekt dan ook van de speciale taak die zijn discipelen zullen ontvangen ten opzichte van de twaalf stammen van Israël, wanneer de Heer zijn oordeel over de volkeren zal uitspreken (Mattheüs 25:31,32). Met het antwoord aan Petrus is eveneens antwoord gegeven op de vraag: Wie kan dan behouden worden. Als Israël dat rijk is in het uitverkoren zijn tot Gods volk, er niet komt, wie komt er dan wel? Het antwoord is: zij die Jezus volgen, zullen het Koninkrijk Gods binnengaan. Maar dat kan niet door werk van mensen, alleen door het werk van God (Mattheüs 19:26). Het werk van Christus geeft redding en niet het eigen presteren van de mens.

    Tot slot zegt Jezus in Mattheüs 19:30: Vele eersten (Israël) zullen de laatsten zijn vele laatsten (heidenen) de eersten zijn.

    De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan.

    Een ander verhaal waarin, net als in het verhaal van de rijke jongeman, staat de vraag centraal wat iemand moet doen om het eeuwige leven te verwerven, is dat van de wetgeleerde aan wie Jezus de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan vertelt (Lukas 10:25-37). Als eeuwig leven niet verkregen wordt op de manier van het je houden aan alle wetten en inzettingen, maar langs een andere weg, hoe zit dat dan en wat is die weg?

    Het antwoord dat Jezus geeft, komt hier op neer: doe wat Israël al heeft moeten doen vanaf het moment dat ze de wet ontvingen: onderhoud die geboden. Jezus geeft dus niet de enig juiste weg aan: geloof in Mij!

    De rijke jongeman uit het vorige verhaal en deze wetgeleerde geloofden dan ook niet dat Jezus de Messias was. De rijke jongeman wordt daarom ook op de vingers getikt als hij Jezus “goede meester” noemt. En hier wilde de wetgeleerde, in zijn ongeloof, Jezus verzoeken. Hem verleiden tot het geven van een onjuist antwoord. Als de rijke jongeman en de wetgeleerde niet in Jezus als de Messias gaan geloven, dan zullen zij eeuwig leven moeten proberen te krijgen via het houden van de hele wet, vandaar het door Jezus verwijzen naar de wet.

    Tegen de rijke jongeman zegt Jezus eerst: de geboden en later: volg Mij. Tegen de wetgeleerde zegt Jezus eerst: de wet en later: doe gij evenzo. Dit is in beide gevallen het laten zien van twee wegen, waarvan de laatste weg gekozen zou moeten worden om het eeuwige leven te beërven. Jezus geeft op de vraag van de wetgeleerde geen direct antwoord, Hij laat de man via een wedervraag zelf aan het woord. Het antwoord dat volgt komt niet erg verbazingwekkend overkomt. Als Jezus hem dan ook zegt: “U hebt juist geantwoord. Doe dat en u zult leven.” (vers 28 van Lukas 10) dan zit daar iets in van: waarom kom je als wetgeleerde met zo’n domme vraag? En meteen wil de wetgeleerde dat rechtzetten of zoals het er staat: zich rechtvaardigen. Hij doet dat door een heel ander moeilijker probleem aan de orde te stellen. Hij wordt bijna filosofisch en vraagt: en wie is mijn naaste? Zoiets van: mijn naaste, wie is dat dan wel? Kunt ú me dat soms vertellen? Ik denk het niet.

    Let op: De wetgeleerde vraagt niet: wie is mijn naaste die ik moet liefhebben als mezelf, een vraag die veel gerichter is dan het toch wat vage: wie is mijn naaste. Het antwoord van Jezus is net alsof dit wel is gevraagd. Wie moet ik liefhebben als mijzelf? Jezus antwoordt de wetgeleerde met een gelijkenis. Een gelijkenis is een beeld met een diepere betekenis en in deze gelijkenis wordt, net als in het gesprek met de rijke jongeman, gesproken over Israël.

    “Een man ging van Jeruzalem naar Jericho”, Deze man stelt Israël voor. Israël dat in een neergaande lijn van God afdwaalt naar de vloek. Jeruzalem is de stad Gods, de stad van de grote koning en van de tempel. Jericho is de stad van de vloek (Jozua 6:26, en 1 Koningen 16:34).

    De man ligt niet alleen uitgeschud, maar ook halfdoodgeslagen langs de weg. Als Israël blijft weigeren de Messias te aanvaarden dan ligt het straks met lege handen (uitgeschud) half dood, omdat “leven” voor Israël wil zeggen: God liefhebben en de geboden onderhouden. Israël heeft hiervan alleen het laatste, de wetsbetrachting, de plicht, het mist het andere en voornaamste gedeelte: geloof.

    Als de situatie zo is, kan geen hulp worden verwacht van de priester, want de dienst van Israël is nog slechts lippendienst (Matthéüs 15:8), wat wil zeggen: Het met woorden belijden of prijzen van iets dat men in feite niet daadwerkelijk steunt of dat men zelfs verwerpt. De priester gaat daarom aan de overkant voorbij zonder iets te doen. Ook de kenner van de wet en van het onderhouden van de geboden, de Leviet, gaat aan de overkant voorbij. Hij is het symbool van de wet en de wet kan Israël evenmin helpen, de wet is juist datgene wat Israël in de weg staat. Priester en Leviet kunnen niet helpen, maar zij willen dat ook niet, zij zijn veel meer gericht op het behouden van hun functie en de daarmee verbonden eer van mensen (Johannes 12:43) daarom gaan zij aan de overkant voorbij.

    Van de priester wordt gezegd dat hij afdaalt, dus hij gaat ook verder van God af in de richting van de vloek. Dit is terecht, de eredienst is een aflopende zaak, nu de Messias er is, zal de tempel worden afgebroken en vervangen door het Lichaam van Christus, de Gemeente (Johannes 2:21).

    Van de Leviet wordt niet gezegd dat hij afdaalt. Ook dit is terecht, de wet is heilig, rechtvaardig en goed (Romeinen 7:12), ook voor de Messias. Hij is niet gekomen om de wet en de profeten te ontbinden, maar om die te vervullen (Mattheüs 5:17).

    Het slachtoffer wordt alleen maar geholpen door een Samaritaan. Zo kan Israël ook alleen maar door de Messias geholpen worden, want met de barmhartige Samaritaan wordt hier Jezus van Nazareth bedoeld. Voor de Israëlieten waren de Samaritanen een verwant volk, maar zij verachtten de Samaritanen vanwege hun duidelijk afwijkende leer. Jezus, die zelf ook een afwijkende leer bracht (Mattheüs 7:28 en Markus 1:27 werd door de Joden een Samaritaan genoemd (Johannes 8:48). Maar Jezus openbaarde zich het eerst openlijk als de Christus aan een Samaritaanse vrouw (Johannes 4:26) en de Samaritanen waren de eerste Christenen buiten Israël (Handelingen 8:14, Handelingen 8:25, Handelingen 9:31), zij kregen het evangelie als eersten te horen in opdracht van Christus (Handelingen 1:8).

    Jezus van Nazareth is voor een tijd afgedaald van de hemel naar de aarde, dit wordt uitgebeeld in de Samaritaan die op reis is en Hij zal naar de hemel terugkeren en vandaar wederkomen naar de aarde, wat met de terugreis wordt gesymboliseerd.

    De Samaritaan, Jezus, wordt over het slachtoffer, het lijdende Israël, met ontferming bewogen en helpt het door het toedienen van olie en wijn. In de bijbelse symboliek is wijn het teken voor geest, hier de geest van Christus (Mattheüs 26:28) en olie het teken voor geloofskracht, in deze gelijkenis de kracht van het geloof van Christus. Uit zijn geloof had Israël verzoening en verlossing kunnen ontvangen. Paulus zegt in de brief aan de Romeinen ook: uit (zijn) geloof tot (ons) geloof (Romeinen 1:17). De gelijkenis zegt dan verder dat alle wonden van Israël verzorgd kunnen worden en de pijn en het leed verzacht door de Messias. Israël zal dan nieuw leven krijgen, het zal wedergeboren worden door de kracht van het geloof van Christus.

    De Samaritaan brengt de halfdode mens naar de herberg, hij verzorgt hem eerst zelf en geeft de verzorging daarna in handen van de waard. Die verzorging draagt hij de volgende dag over, dus hij slaapt, staat op en vertrekt. Symbolisch wordt hier gesproken van het sterven, de opstanding en de hemelvaart van Christus en de verzorging door de Heilige Geest, de Trooster (Johannes 14:15-31).

    De prijs die de Samaritaan de waard voor de verzorging betaalt, is twee schellingen, dat is twee daglonen (Mattheüs 20:1-16). Als zijn terugkomst langer dan twee dagen duurt, dan zal hij de meerdere kosten betalen op die terugreis. In verband met het herstel van Israël bij de wederkomst van Christus, komt “twee dagen” ook voor in Hoséa 6:2, en volgens 2 Petrus 3:8, is één dag voor God gelijk aan duizend jaar. Hierop zal later nog worden teruggekomen, maar het is wel duidelijk dat de door Jezus hier genoemde periode ongeveer verstreken moet zijn.

    Wie is de naaste ?

    De wetgeleerde heeft Jezus gevraagd: En wie is mijn naaste ? Na het vertellen van de gelijkenis vraagt Jezus hem wie van de drie, de Samaritaan, de Leviet, de priester) de naaste is van het slachtoffer? “Wie van deze drie denkt u dat de naaste geweest is van hem die in handen van de rovers gevallen was?” Lukas 10:36. De wetgeleerde kan maar één antwoord geven. De man zegt: “Degene die hem barmhartigheid bewezen heeft”. Jezus zegt hem dan: “Ga heen, doe gij evenzo“. Lukas 10:37

    De laatste opmerking van Jezus heeft geleid tot het misverstand dat hier door Jezus wordt gezegd dat iedereen zijn naaste net zo moet behandelen als de Samaritaan in deze gelijkenis doet. Maar de wetgeleerde zegt met zijn antwoord niet dat het slachtoffer de naaste is, hij zegt dat de Samaritaan de naaste is van de man die in de handen van rovers gevallen is.

    In het voorgaande is al gezegd dat de Samaritaan in deze gelijkenis het beeld van de Messias is. De Messias is de naaste van Israël uitgebeeld in de man die in de handen van rovers gevallen is. En Israël moet deze naaste liefhebben en de wetgeleerde moet dat dus ook doen, want de Messias heeft aan hem en heeft aan Israël barmhartigheid bewezen door Zijn komst naar de aarde, met als doel Israël te verlossen en met God te verzoenen en om het Koninkrijk der Hemelen te brengen. Bovendien, als Jezus hier de medemens als naaste zou bedoelen, dan lijkt de vraag “wie van deze drie is de naaste ?” toch wel een beetje vreemd. Welk antwoord ook wordt gegeven, twee van de drie medemensen komen dan niet in aanmerking om naaste te zijn!

    Van het antwoord dat de wetgeleerde in eerste instantie heeft gegeven, wordt alleen het deel over de naaste verder uitgewerkt. Over het eerste deel “De Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand” Lukas 10:27, wordt alleen gezegd dat dat antwoord juist is. Inderdaad, Israël wist echt wel dat het God moest liefhebben, maar de juiste manier wist Israël niet en met deze gelijkenis zegt Jezus dat geloven, God werkelijk liefhebben zoals God dat wil, alleen gaat via geloven in Jezus van Nazareth als de Messias. Israël heeft zijn naaste, de Messias, niet liefgehad. Integendeel, het heeft tegen de naaste een valse getuigenis afgelegd, dit deed het tijdens de de rechtszaak, het heeft begeerd wat van de naaste was, zijn erfdeel en het heeft de naaste, door de kruisiging, gedood.

    Het is niet juist te denken dat in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan antwoord wordt gegeven op de vraag hoe wij ons als naaste moeten gedragen of wiens naaste wij zijn. Het is niet zo dat wij moeten helpen, maar het is juist zo dat wij geholpen moeten worden. In de Bijbel heeft het begrip “naaste” meer dan één betekenis, het is een te splitsen begrip:

    • de naaste in de gelijkenis is Christus;
    • de naaste in het Oude Testament is een mede-Israëliet;
    • de naaste bij Paulus is een medegelovige;
    • Liefde tot Christus als de naaste is dan liefde tot hen die van Christus zijn;
    • de naaste in het algemeen is de medemens.

    Wat het laatste betreft, liefde tot de medemens is een kwestie van humanitair en sociaal gedrag Noem het medemenselijkheid. Op zich is daar niets tegen, maar het is niet iets wat Jezus ons in deze gelijkenis leert. God en Christus liefhebben geeft eeuwig leven. Eeuwig leven krijg men niet door God en de medemens lief te hebben, want dan zou liefhebben van andere mensen een mogelijkheid tot vervanging zijn voor geloven in Christus. In de Bijbel is geen enkele tekst te vinden die dát zegt!

    Spreken in beelden en gelijkenissen

    Het is nu maar de vraag of de woorden van Jezus door de rijke jongeman en door de wetgeleerde en over hún hoofden heen ook door Israël volledig begrepen zijn. Zouden ze begrepen hebben dat hier in feite meer over Israël dan over de rijke jongeling of over de wetgeleerde gesproken wordt. Uit de profetieën en uit de evangeliën is bekend dat over Israël vaak in beelden wordt gesproken (Jeremia 3:6-13, Ezechiël 37:11, Matthéüs 21:43 en Johannes 16:25, zegt: Johannes 16:25 “Deze dingen heb Ik in beeldspraak tot u gesproken, maar de tijd komt dat Ik niet meer in beeldspraak tot u spreken zal, maar u openlijk de dingen over de Vader zal verkondigen en Johannes 16:29: Zijn discipelen zeiden tegen Hem: Zie, nu spreekt U openlijk en gebruikt U geen beeldspraak.

    De beelden werden ook wel begrepen, want juist uit de woorden van de discipelen is vaak op te maken dat er een diepere betekenis achter de woorden van Jezus schuilt en dat de discipelen die betekenis begrepen. Dit wordt soms ook wel van anderen vermeld (Mattheüs 21:45).

    Het spreken in beelden gebeurde in veel gevallen door het gebruik van gelijkenissen. Van de gelijkenissen die Jezus vertelt, zijn die over het Koninkrijk der Hemelen het meest bekend, ze zijn hoofdzakelijk te vinden in hoofdstuk 13 van het evangelie naar Mattheüs. Mattheüs is de evangelist die Jezus als de koning van zowel Israël als de koning van het Koninkrijk der Hemelen belicht. Markus legt meer de nadruk op Jezus als de dienstknecht en Lukas ziet Jezus meer als de zoon des mensen, dus als de erfgenaam van Adam. Johannes tenslotte beschouwt Jezus duidelijk als de Zoon van God. Het Koninkrijk der Hemelen wordt vooral voren gebracht in de gelijkenis van de zaaier, de gelijkenis van het onkruid in de akker en de gelijkenis van het zuurdesem.

    De gelijkenis van de zaaier

    Deze gelijkenis is te vinden in Mattheüs.13:3-9 en de uitleg ervan aan de discipelen in Mattheüs 13:18-23. Er wordt niet gesproken over de aard van het Koninkrijk, maar er wordt gezegd voor wie het Koninkrijk is en wie voor het Koninkrijk bestemd zijn. Het woord van het Koninkrijk wordt aan velen gegeven, maar het moet begrepen worden en er moet gehoor aan gegeven worden, anders levert het geen vruchten op voor het Koninkrijk.

    Jezus sprak hier voor het eerst in een gelijkenis en de discipelen, die hieraan niet gewend waren, hadden uitleg nodig om te begrijpen. Jezus geeft die uitleg vooral ook omdat het voor de discipelen nodig was de geheimen van het Koninkrijk te kennen. In het kort wordt in de gelijkenis van de zaaier verteld, dat als de Joden het woord van het Koninkrijk aannemen en in de Messias, Jezus van Nazareth, gaan geloven, dat dan het Koninkrijk der Hemelen zal worden gevestigd. Deze boodschap wordt gezaaid, maar het leidt niet tot bekering. De reacties op het woord worden genoemd en ook de resultaten. Ook wordt verteld over de redenen van het niet aannemen van de boodschap. De vogels, bij Lucas de vogelen des hemels, die het zaad opeten, zijn het beeld van de satan, De verschroeiende zon is het beeld voor vervolging en verdrukking. De dorens zijn het beeld voor de zorgen om het aardse bestaan en het streven zich te verrijken. Vogels, zon en dorens nemen het geloof in het woord van het Koninkrijk weg. Het zijn de negatieve krachten die in de tijd van Jezus in Israël aan het werk waren en die ook nu nog hun werk doen.

    Maar in de volgende gelijkenissen (Mattheüs 13:24-43) zegt Jezus dat ook als het Koninkrijk der Hemelen op aarde verschenen is, er in dat rijk positieve en negatieve krachten zullen werken. De gelijkenissen gaan alleen over het Koninkrijk vóór het oordeel, in de gelijkenissen worden over het eeuwig koninkrijk daarna, op de nieuwe aarde, geen mededelingen gedaan.

    Omdat in het Koninkrijk der Hemelen in de periode tussen de Wederkomst en het Laatste Oordeel, dus tijdens het Duizendjarig rijk, ook negatieve krachten aanwezig zijn, is het nodig dat er dan een wet is waaraan men zich moet houden. Deze wet geeft Jezus in de Bergrede (Mattheüs 5,6 en 7). Aan Israël werd vanaf de berg Sinaï de wet van Mozes gegeven. Aan de gelovigen geeft Jezus vanaf een berg de wet voor zijn Koninkrijk. Aan het einde van de duizend jaren zullen de negatieve krachten zich verenigen en proberen het Koninkrijk in hun bezit te krijgen. Ze zullen dan vanuit de hemel vernietigend verslagen worden (Openbaring 20:7-10).

    De gelijkenis van het onkruid in de akker

    Deze gelijkenis is te vinden in Mattheüs 13:24-30 met uitleg aan de discipelen in Mattheüs 13:36-43. Jezus zegt dat Hij, de zoon des mensen, tot aan de voleinding de kinderen van het Koninkrijk, de gelovigen (het goede zaad) over de wereld (akker) zal verspreiden (zaaien). Maar de satan (de vijand) verspreidt (zaait) de kinderen van de boze (onkruid) eveneens over de wereld (akker) en wel op de voor het koren meest gevaarlijke plaats. Midden tussen het koren en in de vorm van dolik. Dolik is een overwoekerende grassoort. In de tijd van het verborgen Koninkrijk en in de eerste periode van het Koninkrijk der Hemelen op aarde zijn positieve en negatieve krachten aanwezig (het goede zaad en het onkruid) en de negatieve krachten worden niet vernietigd (koren en onkruid groeien samen op), ze blijven tot het einde van het Duizendjarig rijk actief. Pas bij de voleinding zal het Koninkrijk worden gezuiverd.

    De gelijkenis van het zuurdesem

    In deze gelijkenis (Mattheüs 13:33) staan ook weer aanduidingen van het negatieve aspect dat optreedt samen met het positieve. Zuurdesem is negatief. Jezus waarschuwt voor het zuurdesem van de Farizeeën en de Sadduceeën. Met andere woorden voor hun leer en hun huichelarij. Verder werd bij de uittocht uit Egypte aan Israël verboden zuurdesem te gebruiken of het zelfs maar in huis te hebben (Exodus 12:15 en Exodus 13:7). Ook bij de voorgeschreven spijsoffers in Leviticus is steeds sprake van ongezuurd. Meel (fijn meel of meelbloem in de Statenvertaling) is in het Oude Testament vaak verbonden met leven en geloof. Als nu in dit meel (leven en geloof) zuurdesem (huichelarij en valse leer) wordt gedaan, dan lijkt het deeg meer, maar het is het niet. Het is wel groter, maar de drie maten meel die het bevat zijn nog steeds de drie maten meel. Bovendien is er aan het wezenlijke, de voedingswaarde, niets toegevoegd, er is alleen bederf ingebracht. Het is mogelijk dat met de vrouw Israël wordt bedoeld, dat via zijn religieuze leiders allerlei valse elementen in de religie had opgenomen met als gevolg dat de waarheid niet werd gezien en de Messias niet werd herkend.

    Het is denk ik wel duidelijk dat de gedachte dat gelovigen als zuurdesem moeten zijn dat het meel, de samenleving, doordringt en die zo de samenleving tot bekering brengt, volkomen onjuist is.

    Jezus sprak tegelijk met de hiervoor genoemde nog andere gelijkenissen van het Koninkrijk der Hemelen die eveneens de positieve en negatieve kant van het Koninkrijk belichten. Ook later heeft Hij regelmatig nog gelijkenissen over het Koninkrijk der Hemelen gegeven.

    Lees ook ie Mattheüs 13:31-32, Mattheüs 44-52, Mattheüs 18:23-35, Mattheüs 20:1-16, Mattheüs 22:2-14 en Mattheüs 25:1-13.

  • Israël


    God verkoos Israël. Het was daarmee Gods volk. Wat waren, naast de belofte dat uit het volk de Messias zou komen, de consequenties voor Israël? Is hun uitverkiezing wel een zegen?


    De voorwaarden

    Een verbond tussen twee partijen komt er kort gezegd op neer dat twee partijen samen de afspraak maken, dat als de ene partij iets doet voor de ander, dat de andere partij daar iets voor terugdoet. En zolang beide partijen binnen de grenzen van het verbond blijven, is er niets aan de hand.

    God sloot een verbond met Israël en Hij gaf de opdracht om Zijn voorwaarden vast te leggen. Aan die voorwaarden moest Israël zich houden. In de bijbel worden die voorwaarden de wet genoemd. Bij de wet gaat het niet alleen om de Tien Geboden. Het was wel iets meer dan dat. Het waren alle regels en voorschriften die in de Thora zijn vastgelegd en die te vinden zijn in de boeken Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. In het totaal gaat het om 613 stuks. De Joden noemen dit 613 Mitswot.

    Maar er staat dan ook wel iets tegenover. Als Israël zich aan deze 613 regels en voorschriften houdt dan belooft God dat Israël een groot aantal zegeningen zou ontvangen en die zegeningen liegen er niet om. Ze worden beschreven in Deuteronomium 28:1-14.

    En het zal gebeuren, als u de stem van de HEERE, uw God, nauwgezet gehoorzaam bent, door al Zijn geboden, die ik u heden gebied, nauwlettend in acht te nemen, dat de HEERE, uw God, u dan een plaats zal geven hoog boven alle volken van de aarde. En al deze zegeningen zullen over u komen en u bereiken, wanneer u de stem van de HEERE, uw God, gehoorzaam bent: Gezegend zult u zijn in de stad, en gezegend zult u zijn op het veld. Gezegend zal zijn de vrucht van uw schoot, de vrucht van uw land en de vrucht van uw vee, de dracht van uw koeien en de jongen van uw kleinvee. Gezegend zal zijn uw korf en uw baktrog. Gezegend zult u zijn bij uw komen, gezegend zult u zijn bij uw weggaan. De HEERE zal geven dat uw vijanden die u aanvallen, door u verslagen worden; over één weg zullen zij tegen u uittrekken, maar over zeven wegen zullen zij voor u wegvluchten. De HEERE zal de zegen over u gebieden in uw schuren en in alles wat u ter hand neemt. Hij zal u zegenen in het land dat de HEERE, uw God, u geeft. De HEERE zal u voor Zichzelf bevestigen tot een heilig volk, zoals Hij u gezworen heeft, als u de geboden van de HEERE, uw God, in acht neemt en in Zijn wegen gaat. En alle volken van de aarde zullen zien dat de Naam van de HEERE over u uitgeroepen is, en zij zullen voor u bevreesd zijn. En de HEERE zal u een overvloed ten goede geven, in de vrucht van uw schoot, in de vrucht van uw vee en in de vrucht van uw land, in het land dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft u te zullen geven. De HEERE zal voor u Zijn rijke schatkamer, de hemel, openen, door uw land regen te geven op zijn tijd en door al het werk van uw handen te zegenen. U zult aan vele volken uitlenen, maar u zult zelf niet hoeven te lenen. De HEERE zal u tot een hoofd maken en niet tot een staart, en u zult uitsluitend omhoog gaan en niet omlaag, als u gehoorzaam bent aan de geboden van de HEERE, uw God, waarvan ik u heden gebied dat u ze in acht neemt en houdt, en als u niet afwijkt van al de woorden die ik u heden gebied, naar rechts of naar links, door achter andere goden aan te gaan en die te dienen. (Deuteronomium 28:1-14 HSV)

    Aardse zegeningen

    Wat opvalt in de opsomming van Deuteronomium 28 is dat het alleen om aardse beloningen, aardse zegeningen, zoals rijkdom en voorspoed gaat. Dat was is ook wel te verwachten; Bij de wet gaat het om een aards verbond. Daarom wordt van de wet gezegd dat het op het vlees is gelegd en niet op de geest. En daarom zijn de beloningen ook alleen aardse beloningen. Het houden van de wet was niet voldoende om niet aardse, dus geestelijke beloningen te ontvangen. Niet aardse, maar geestelijke beloningen waarvan het belangrijkste is het verkrijgen van het eeuwig leven. Voor het verkrijgen van Geestelijke zegeningen moest nog iets anders gebeuren. Israël was dus niet klaar met het alleen onderhouden van de wet. In Deuteronomium 6:4,5 staat, de eerste en voornaamste voorwaarde.  Luister, Israël! De HEERE, onze God, de HEERE is één! Daarom zult u de HEERE, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw kracht. (Deuteronomium 6:4-5 HSV)

    Dus voor het verkrijgen van aardse zegeningen moet Israël zich houden aan de voorwaarden van hun verbond met God en dat is de wet. Voor het verkrijgen van Hemelse zegeningen, zoals het eeuwig leven moest Israël God onvoorwaardelijk liefhebben.

    Israël maakt zijn uitverkiezing niet waar

    Het lijkt allemaal zo simpel; God liefhebben en alle wetten stipt onderhouden. Israël heeft vooral het onderhouden van de wetten uit alle macht geprobeerd, maar God liefhebben, dat bleek vaak een stuk lastiger. God eist een gelovig Israël, omdat Israël de taak moet vervullen die Hij vanaf het begin de Zonen Gods heeft toegedacht: de aarde weer onder het gezag van God brengen. Nog steeds dezelfde opdracht die hij aan Adam had gegeven. Hoewel er steeds gelovige Israëlieten zijn geweest, was het volk Israël meer wettisch dan gelovig en uiteindelijk wordt het door het overspelig nalopen van vreemde Goden verworpen door God. In Hosea 1 wordt deze verwerping als volgt beschreven: “Op die dag zal het gebeuren dat Ik de boog van Israël zal breken in het dal van Jizreël. Zij werd opnieuw zwanger, en zij baarde een dochter. Daarop zei Hij tegen hem: Geef haar de naam Lo-Ruchama, want Ik zal Mij voortaan niet meer ontfermen over het huis van Israël, want Ik zal hen zeker wegvoeren. Maar over het huis van Juda zal Ik Mij ontfermen, en Ik zal hen verlossen door de HEERE, hun God. Ik zal hen echter niet verlossen door boog, door zwaard, door strijd, door paarden of door ruiters. Toen zij Lo-Ruchama niet meer de borst gaf, werd zij weer zwanger, en zij baarde een zoon. En Hij zei: Geef hem de naam Lo-Ammi,
    want u bent niet Mijn volk en Ík zal er voor u niet zijn. Toch zal het aantal Israëlieten zijn als het zand van de zee, dat niet gemeten en niet geteld kan worden. En het zal gebeuren dat in de plaats waar tegen hen gezegd is: U bent niet Mijn volk, tegen hen gezegd zal worden: Kinderen van de levende God. Dan zullen de Judeeërs bijeengebracht worden samen met de Israëlieten. Zij zullen voor zich één Hoofd aanstellen en uit het land oprukken; want groot zal de dag van Jizreël zijn. Zeg tegen uw broeders: Ammi, en tegen uw zusters: Ruchama.”
    (Hosea 1:5-12 HSV)

    De verwerping van Israël

    De verwerping van Israël is een steeds terugkerend thema in het Oude Testament. Zowel in de grote als in de kleine profeten wordt het verbond tussen God en Israël dikwijls voorgesteld als een huwelijksrelatie, waarin God de man en Israël de vrouw is. Kenmerkend voor dit huwelijk is het overspel van de vrouw; Israël vervalt voortdurend in afgoderij, de vrouw hoereert met andere mannen.

    Nadat het koninkrijk van Salomo is gesplitst in het tien-stammenrijk Israël en het twee-stammenrijk Juda, verandert het beeld van één vrouw naar twee zusters. Afkerigheid (Israël) en trouweloze (Juda) zijn beide getrouwd met God, hebben beide een verbond met God. In Jeremia 3:6-10 staat het volgende hierover: “In de dagen van koning Josia zei de HEERE tegen mij: Hebt u gezien wat het afvallige Israël gedaan heeft? Zij ging elke hoge berg op en onder elke bladerrijke boom, en bedreef daar hoererij. Ik zei, nadat zij al deze dingen gedaan had: Keer terug naar Mij, maar zij keerde niet terug. Dat zag haar trouweloze zuster Juda. Maar Ik zag, toen Ik vanwege alles waarin het afvallige Israël overspel had gepleegd, haar weggestuurd had en haar een echtscheidingsbrief gegeven had, dat Juda, haar trouweloze zuster, niet bevreesd werd. Zij ging zelf ook hoererij bedrijven. Zo gebeurde het dat het land door haar lichtzinnige hoererij ontheiligd werd, want zij pleegde overspel met steen en met hout. Zelfs in dit alles heeft haar trouweloze zuster Juda zich niet tot Mij bekeerd met heel haar hart, maar slechts in schijn, spreekt de HEERE.” (Jeremia 3:6-10 HSV)

    Israël (10 stammen) wordt verstoten en krijgt van God een scheidbrief, d.w.z. God erkent Israël niet meer als Zijn volk, het huwelijk wordt ontbonden. Daarmee komt Israël gelijk te staan met alle andere volkeren die in de Bijbel ook wel de heidenen worden genoemd. Het andere huwelijk, het huwelijk tussen God en Juda (twee stammen) is zonder meer slecht te noemen, er was van de kant van de vrouw alleen plichtsgevoel, het zich houden aan de wet. Liefde (geloof) was er niet of nauwelijks en ook dat huwelijk zal door het gebrek aan liefde geen standhouden. Hoe het einde van dat huwelijk tot stand komt, wordt later in dit hoofdstuk beschreven. Maar eerst het volgende.

    Jahwe = Christus

    De God van het Oude Testament wordt ook wel Jahwe genoemd. In het Christendom is de leer van de drie-eenheid de theologische opvatting die er vanuit gaat dat er één God bestaat in drie goddelijke personen: de Vader, de Zoon (Jezus Christus) en de Heilige Geest. In het verleden is er veel strijd geweest over deze leer en ook nu zijn er nog veel gelovigen die zich niet in de leer kunnen vinden. Om de discussie hier opnieuw te gaan voeren lijkt me overbodig, maar dat wat over God de Vader in de Bijbel wordt gezegd neem ik nu wel als uitgangspunt. God de Vader heeft een aparte positie die gekenmerkt wordt door het onvermogen van een mens om hem te kunnen zien. In Exodus 33:20 staat: “U zou Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven.” We kunnen de conclusie trekken dat de God die spreekt met en gezien wordt door Adam en Eva, Noach, Abraham, Henoch en nog vele anderen in het Oude Testament door de uitspraak in Exodus 33:20 niet God de Vader kan zijn. Ze zijn namelijk niet dood neergevallen toen ze een ontmoeting hadden met God. Exodus 33:20 spreekt over God de vader, die woont in een ontoegankelijk licht in de hemel.

    Johannes de doper zegt: “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard.” (Johannes 1:18, HSV). Ook uit deze uitspraak van Johannes blijkt dat de God die in de bijbel door mensen, in welke verschijningsvorm dan ook, werden gezien niet God de Vader kan zijn.

    Maar wie is het dan wel. Er blijven twee mogelijkheden over: De Zoon of de Heilige Geest. Van de Heilige Geest weten we dat die aan ons wordt gegeven, ons leidt of ons iets ingeeft. De Heilige Geest neemt in de bijbel op geen enkele plaats een menselijke gestalte aan. En dus moeten we de conclusie trekken dat de God van het Oude Testament, oftewel Jahwe, verschijningsvormen van God de Zoon zijn en daarmee kan van Jezus van Nazareth hetzelfde gezegd worden, ook hij is de Zoon van God. De uitspraak die Jezus deed over Abraham was voor de Joden, die Jezus niet zagen als de Zoon van God, maar als een profeet, ook niet te begrijpen. “Jezus zei tegen hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Vóór Abraham geboren was, ben Ik.”  (Johannes 8:58, HSV).

    Jezus vervangt zowel Adam als Israël

    God (Jahwe) probeert het hele oude testament door Israël zover te krijgen dat ze zich aan de afspraken gaat houden, maar als blijkt dat het straffen niet geholpen heeft en de waarschuwingen van de profeten in het gunstigste geval in de wind geslagen zijn, doet God nog een uiterste poging. Hij komt zelf naar de aarde als de mens Jezus van Nazareth. Net als de straffen en de vermaningen heeft deze komst evenmin geholpen. Johannes 1:11 zegt dat Jezus kwam tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. De Joden nemen Jezus niet aan als hun Verlosser, zij stellen het andere centraal: je plicht doen, de wet houden. Zodra Jezus iets doet wat in de ogen van de Joden niet geoorloofd is, wordt er direct gezegd: Zie je wel, hij deugt niet, hij doet dingen die de Thora verbiedt. Zoals het genezen op sabbat.

    Jezus is niet gekomen om de wet te ontbinden, maar om te vervullen. (Mattheüs 5:17) Maar dat wil dus klaarblijkelijk niet zeggen dat hij in zijn leven alle 613 wetten keurig zou gaan houden. De Joden hebben hem al betrapt op verschillende overtredingen. Het vervullen van de wet is veel meer het betalen van de prijs, de boete voor het overtreden van de wet. Maar het was in eerste instantie de bedoeling van Jezus om door middel van bekering van het joodse volk te verzoenen met God de Vader. Hij roept met “Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen” iedere Israëliet op tot geloof. Maar de Joden denken anders: wij houden de voorschriften, dus wij geloven. Zij draaien de zaak om. Ze gaan er niet van uit dat de wetten het tekort moeten aantonen en zouden moeten leiden tot geloof in Hem die de tekorten kan wegnemen. Nee, zij denken op grond van hun wetsvervulling geloof te hebben. Het is onvermijdelijk; ook het huwelijk met Juda strandt. De ultieme poging van de man om het huwelijk te redden loopt op niets uit en het huwelijk moet worden ontbonden. Dit gebeurt uiteindelijk bij de dood van de man aan het kruis. Alleen is dat nog niet het einde van het verhaal van de zonen Gods.

    “Of, broeders, weet u niet – ik spreek immers tot mensen die de wet kennen – dat de wet over de mens heerst zolang hij leeft? Want de gehuwde vrouw is door de wet gebonden aan de man zolang hij leeft. Als de man echter gestorven is, is zij ontslagen van de wet die haar aan de man bond. Daarom dan, als zij de vrouw van een andere man wordt terwijl haar man leeft, zal zij een overspelige genoemd worden. Als haar man echter gestorven is, is zij vrij van de wet, zodat zij geen overspelige is als zij de vrouw van een andere man wordt. Zo, mijn broeders, bent u ook door het lichaam van Christus gedood met betrekking tot de wet, opdat u aan een Ander zou toebehoren, namelijk aan Hem Die uit de doden opgewekt is, opdat wij vrucht zouden dragen voor God. “ (Romeinen 7:1-4 HSV).

  • Twee lijnen

    De erfzonde

    Adam had samen met Eva gegeten van de boom van kennis van goed en kwaad. Het gevolg was dat ze zouden sterven. Nu was het niet zo dat de mensen die toen op aarde leefden niet stierven. Natuurlijk gingen deze mensen dood en natuurlijk wisten deze mensen zelf ook wel dat ze dood konden gaan. De vraag is of ze zich bewust waren van het feit dat hun sterfelijkheid een straf was. Ze wisten ook niet dat ze voor God al dood waren. God kenden ze namelijk niet. God had zich nog maar aan twee mensen geopenbaard.  Adam is door het eten van de boom van kennis van goed en kwaad zich bewust geworden van zijn straf. Logischerwijs kun je pas spreken over straf als je op de hoogte bent van de regels en dat straf iets is dat je krijgt als je de gestelde regels overtreedt. Je hebt dan kennis van goed en kwaad. Door het eten van de boom werd Adam zich dus bewust van zijn zondige aard en werd zich bewust van het feit dat hij door zijn zondige aard gestraft zou worden met de dood. De zondige aard van de mensen wordt doorgegeven door de vader. Het gaat van vader op zoon en van vader op dochter. De dochter heeft in zo’n geval wel de zondige aard, maar ze kan hem niet doorgeven. De zondige aard en het doorgeven daarvan noemen we de erfzonde.

    De belofte van het zaad

    Door de erfzonde sterven wij en tot nu toe is dat het verhaal. Adam had gefaald en het was duidelijk dat de mens vanaf het begin al te zwak was om de uitvoering van Gods plan tot een goed einde te brengen. De mens bleek niet opgewassen tegen de satan. Er moest een plan B komen. Om de schepping te veroveren op satan en over te dragen in de handen van de Vader zou een sterkere persoon moeten komen dan Adam.In Genesis 3:15 staat wat God tegen de slang, die Adam en Eva heeft overgehaald om te eten van de boom van kennis van goed en kwaad, zegt: “En Ik zal vijandschap teweegbrengen tussen u en de vrouw, en tussen uw nageslacht en haar Nageslacht; Dat zal u de kop vermorzelen, en u zult Het de hiel vermorzelen.” (Genesis 3:15, HSV). Of God hier met “de vrouw” nadrukkelijk Eva bedoelt is niet waarschijnlijk. Het gaat voornamelijk om het zaad van Eva. Om voor de hand liggende biologische redenen mogen we aannemen dat God hier haar nageslacht, haar nazaten bedoelt. Van de slang weten we wie hij is. Dus als we deze uitspraak afpellen blijft over: Iemand uit het nageslacht van Eva zal de satan zijn kop vermorzelen en de satan zal die iemand de hielen vermorzelen. Een ander woord voor vermorzelen is verpletteren. Als je zoekt naar de gebeurtenis waar dit allemaal gebeurt, dan komen we uit bij de kruisiging.

    Bij de kruisiging wordt Christus, die uit het geslacht van Adam en Eva komt, aan het kruis geslagen. De spijkers werden door de hiel van Christus het hout in geslagen en de woorden “en u zult Het de hiel vermorzelen” werden daar waarheid.  Dan blijft nog de vraag over of bij de kruisiging de kop van satan verpletterd is en had hij dit dreigement van God dan niet serieus genomen?

    Satans kennis is beperkt

    Natuurlijk wist satan van de komst en de taak van de Christus en uit de verzoeking in de woestijn blijkt dat hij ook wist dat Jezus de Christus was. Wat hij zich niet gerealiseerd heeft, is dat de dood en opstanding van Jezus Christus zijn ondergang was. Eigenlijk was dat voor iedereen nog een raadsel of,, zoals dat ook wel wordt genoemd, een verborgenheid. Pas toen Jezus Christus het nodig vond dat het doel van zijn lijden en sterven duidelijk werd, maakte hij het openbaar. Dit openbaar maken staat beschreven in Lukas 24. “Toen opende Hij hun verstand zodat zij de Schriften begrepen. En Hij zei tegen hen: Zo staat er geschreven en zo moest de Christus lijden en uit de doden opstaan op de derde dag. En in Zijn Naam moet onder alle volken bekering en vergeving van zonden gepredikt worden, te beginnen bij Jeruzalem.“(Lucas 24:45-47 HSV).

    De uitleg voor de discipelen kwam pas na zijn dood en opstanding, maar dat wil niet zeggen dat Jezus voor die tijd niet al het één en ander had aangekondigd. In Mattheus 16:21 staat dat Jezus al probeerde het aan de discipelen duidelijk te maken. “Van toen aan begon Jezus Zijn discipelen te laten zien dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel zou moeten lijden van de kant van de oudsten en de overpriesters en de schriftgeleerden, en dat Hij gedood zou worden en op de derde dag zou worden opgewekt.” (Mattheüs 16:21, HSV).

    Dat was het moment dat satan door had wat er ging gebeuren. Hij trok meteen aan de noodrem en wel in de persoon van Petrus, die zei: “God zij U genadig, Heere, dit zal beslist niet met U gebeuren!” (Mattheüs 16:22). Jezus had wel door wie zijn lijden en serven zou willen tegenhouden en antwoordde Petrus met: “Ga weg achter Mij, satan! U bent een struikelblok voor Mij, want u bedenkt niet de dingen van God, maar die van de mensen.” (Matthéüs 16:23).  Satan heeft in de persoon van Judas nog geprobeerd de veroordeling tegen te gaan. “Toen Ju­das, die Hem verraden had, zag dat Hij veroordeeld was, kreeg hij berouw en hij bracht de dertig zilveren penningen bij de overpriesters en de oudsten terug en zei: Ik heb gezon­digd, want ik heb onschuldig bloed verraden! Maar zij zeiden: Wat gaat ons dat aan? U moet maar zien.” (Mattheüs 27:3-4 HSV). Als laatste poging heeft satan nog geprobeerd via de vrouw van Pilatus het tij te keren. Zij vroeg haar man om geen recht te spreken en de zaak te laten rusten. De satan heeft zijn nederlaag niet kunnen verhinderen. De Joden hebben, zonder het te beseffen, door de veroordeling van Jezus niet de satan in de kaart gespeeld, maar juist Jezus zelf.

    De splitsing

    Vanaf het moment dat God de uitspraak tegen satan deed “En Ik zal vijandschap teweegbrengen tussen u en de vrouw, en tussen uw nageslacht en haar Nageslacht; Dat zal u de kop vermorzelen, en u zult Het de hiel vermorzelen.” (Genesis 3:15, HSV), is er in de Bijbel sprake van twee lijnen; Aan de ene kant hebben we het zaad van Eva en aan de andere kant het zaad van de slang. Of als je het meer wil toepassen op de mens van nu; het zaad van de vrouw: mensen die God aannemen, die God geloven en het zaad van de slang: mensen die God afwijzen, die God niet geloven.

    De geschiedenis van de zonen van Adam en Eva, Kaïn en Abel, is het ontstaan van de splitsing in twee lijnen. Toen Kaïn uit jaloezie Abel doodsloeg, werd Kaïn daarvoor natuurlijk gestraft. Hij moest de familie verlaten en werd uit de familie gezet. Hij mocht zich geen zoon van Adam meer noemen.

    Het begrip zoon is in de Bijbel vaak wat anders dan het tegenovergestelde van dochter. Met de term wordt namelijk veel meer bedoeld dan alleen het geslacht van het kind. In Openbaring 12:5 staat de volgende zin: “En zij baarde een Zoon, een mannelijk Kind”. Als met het begrip zoon alleen maar een jongetje bedoeld wordt, dan is deze zin uit Openbaring een hele vreemde, met vooral tamelijk overbodige informatie. In Jesaja 9:6 staat “Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven” En hier begint de andere betekenis van zoon duidelijk te worden. Zoon betekent in de Bijbel erfgenaam. Het kind waar Jesaja over schrijft, het kind dat is geboren, is de van God gegeven erfgenaam. In de Bijbel betekent zoon dus veel meer erfgenaam dan kind.

    Nadat Kaïn Abel gedood had, werd hij dus niet alleen weggestuurd, hij werd ook niet langer gezien als zoon van Adam en werd dus onterfd.

    Kaïn vestigde zich vervolgens in het land Nod. Daar trouwde hij en kreeg een zoon, Henoch. Overigens is het trouwen van Kaïn en het krijgen van een zoon een redelijk krachtig bewijs van het feit dat Adam en Eva niet de eerste mensen op aarde waren. Tenzij je wil geloven dat Kaïn met zijn zusje trouwde en bij haar een kind verwekte; een kind uit incest dus.

    Door het vertrek van Kaïn ontstond de scheiding, de splitsing in twee lijnen, met aan de ene kant de mensen, het zaad van de slang en aan de andere kant de zonen Gods, het zaad van Eva. Probleem was echter dat er op dat moment geen zonen Gods meer waren. Na de dood van Abel en het vertrek van Kaïn hadden Adam en Eva geen zonen meer die zich zonen Gods zouden mogen noemen. Gelukkig kregen Adam en Eva daarna nog een kind, een zoon. Ze noemden hem Seth wat “in de plaats van“ betekent en met hem werd de lijn van de Zonen Gods toch voortgezet. Abel was in eerste instantie de zoon die daar mee moest gaan beginnen, maar het werd zijn “plaatsvervanger” Seth die de draad oppakt.

    Tweede gaat voor de eerste

    In Mattheüs 19:30 doet Jezus de uitspraak: “Maar veel eersten zullen de laatsten zijn, en veel laatsten de eersten.” En het blijkt dat het in de Bijbel veel vaker voorkomt dat de tweede voor de eerste gaat. Bijvoorbeeld bij de zegening door Izak van Jakob en Ezau en bij de kinderen van Jozef als ze in Genesis 48:14-20 door Jakob worden gezegend. Het is zelfs zo dat de Gemeente (een volk uit de heidenen) vóór Israël (Gods eerstgeborene) gaat. “Dan moet u tegen de farao zeggen: Zo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene, is Israël.” (Exodus 4:22, HSV) en in Handelingen 15:14 staat het tegenovergestelde “Simeon heeft verteld hoe God voorheen naar de heidenen omgezien heeft om voor Zijn Naam uit hen een volk aan te nemen.” Er heeft dus duidelijk een verwisseling plaatsgevonden.

    Dat de tweede voor de eerste gaat, is ook vandaag nog het geval. Voor God gaat de gelovige (=nieuwe mens) vóór de uit een vrouw geboren mens (=oude mens). Uiteindelijk volbracht Jezus wat Adam niet is gelukt en daarom wordt Jezus ook wel de tweede Adam genoemd. Allemaal voorbeelden van het principe dat de tweede voor de eerste gaat.

    De lijn van de zonen Gods

    Als we de familie van Adam en Eva volgen in de tijd, komen we via hun zoon Seth, via Noach, Abraham en Izak uit bij aartsvader Jakob. Van Jakob weten we dat hij twaalf zonen had en de Israëlieten werden onderverdeeld in twaalf stammen. Zijn bekendste zoon Jozef, die door zijn broers als slaaf verkocht werd, had geen stam naar zich vernoemd gekregen. In plaats daarvan waren zijn zonen Efraïm en Manasse de stamvaders van hun eigen stam. Het zijn dus welgeteld 13 stammen. Niet iedere stam kreeg een eigen stuk grond. De stam Levi leefde verspreid onder de andere stammen en dat had te maken met de specifieke taak die deze stam was toebedeeld. De stam Levi kreeg het recht op het priesterschap. Vanaf dat moment kon alleen iemand uit de stam Levi priester worden.

    Na koning Salomo scheurde het rijk van de twaalf stammen in tweeën. Tien van de twaalf stammen scheidden zich af en vormden het tienstammenrijk. Dit rijk wordt ook wel Israël of Efraïm genoemd. De andere twee stammen, Juda en Benjamin, bleven trouw aan het koningshuis. Het rijk van de twee stammen kreeg de naam Juda; Juda was de grootste van de twee stammen. Binnen het tienstammenrijk was Efraïm de machtigste. Als in het algemeen in de Bijbel gesproken wordt over Israël, dan worden alle stammen, inclusief de stam Levi, bedoeld.

    De erfenis voor Israël

    Nu we weten wat Israël is en dat Israël de erfgenaam van God is, wordt het interessant om te onderzoeken wat dan eigenlijk die erfenis is, waar bestaat die erfenis uit. Israël erft onder andere de belofte die God aan Eva en aan Abraham gegeven heeft over het zaad en dat is, volgens Galaten 3:16, Christus. “Welnu, zo zijn de beloften aan Abraham en aan zijn nageslacht gedaan. Hij zegt niet: En aan de nageslachten, alsof er sprake zou zijn van velen; maar van één: En aan uw Nageslacht; dat is Christus.” (Galaten 3:16, HSV)

    Uit Israël zal de Messias komen en wel uit de stam Juda. “De scepter zal van Juda niet wijken en evenmin de heersersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo (=de Messias) komt, en Hem (=de Messias) zullen de volken gehoorzamen.” (Genesis 49:10, HSV). De Messias komt, zo blijkt uit dit vers, niet om alleen Israël te redden, maar alle volken. De zegen over de volken komt wel via Gods volk Israël. Israël kreeg in Exodus 19:6 de opdracht een koninkrijk van priesters te zijn, maar deze opdracht kan door Israël alleen worden uitgevoerd onder leiding van de Messias; Christus. “U dan, u zult voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die u tot de Israëlieten moet spreken.” (Exodus 19:6, HSV)

    Deze belofte was het allerbelangrijkste, maar er was meer en wat dat precies inhoudt wordt in Hoofstuk 4 uitgelegd.

  • De moeilijke weg


    In het vorige hoofdstuk werd gezegd dat het thema van de Bijbel is: Gods plan om Zijn schepping die in verkeerde handen gevallen is, terug te krijgen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op welke manier God Zijn plan tot uitvoering brengt.


    Dag en nacht

    Bijna direct in het begin van de Bijbel wordt begonnen met het uitwerken van het thema. Het gaat allemaal heel snel. Terwijl je nog maar net begonnen bent met lezen, je moet waarschijnlijk nog helemaal in het verhaal komen, heb je, als je niet oppast, het hoofdthema al gemist. Als we de allereerste vijf verzen van de Bijbel nog eens lezen, maar nu met in het achterhoofd het eerdergenoemde thema dan is het eigenlijk niet te missen. “In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde nu was woest en leeg, en duis­ternis lag over de watervloed; en de Geest van God zweefde boven het water. En God zei: Laat er licht zijn! En er was licht. En God zag het licht dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. En God noemde het licht dag en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag.” (Genesis 1:1-5 HSV)

    God wil Zijn schepping weer in handen krijgen door scheiding te maken tussen het Licht, dat Hij speciaal daarvoor gemaakt heeft en de duisternis. Opvallend is ook dat van het Licht gezegd wordt dat het goed was, implicerend dat de duisternis dat niet of in ieder geval minder was. Doordat God scheiding maakte tussen de twee, worden de partijen meteen tegenover elkaar gezet.

    Vaak wordt gedacht dat God op de eerste dag het verschil creëerde tussen de dag en nacht als zijnde de dagen in een week. De dag die begint met de ochtend en de nacht die begint met de avond. Maar die dag en die nacht worden pas op de vierde dag gemaakt zoals wordt beschreven in vers 14 van Genesis 1. “En God zei: Laten er lichten zijn aan het hemelgewelf om scheiding te maken tussen de dag en de nacht; en laten zij zijn tot aanduiding van vaste tijden en van dagen en jaren!“ Genesis 1:14, HSV

    God maakte scheiding tussen Licht en duisternis, maar was het niet veel gemakkelijker geweest dat God in een klap de strijd had beslecht?

     Verlossing van binnenuit

    God maakte scheiding tussen Licht en duisternis, maar was het niet veel gemakkelijker geweest dat God in een klap de strijd had beslecht? Een knallende oorlog met als doel het terugveroveren van de aarde? Ongetwijfeld de snelste en makkelijkste weg, maar de vraag bij een dergelijke oorlog is wel wat de blijvende schade zou zijn geweest. Neemt niet weg dat deze optie altijd tot de mogelijkheden behoorde. Jezus wist dat ook, maar geeft direct aan dat voor die weg niet gekozen is. “Of denkt u dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioe­nen engelen ter beschikking stellen? Hoe zouden anders de Schriften vervuld worden, die zeggen dat het zo geschieden moet?” (Mattheüs 26:53,54, HSV).

    Ook bij de verzoeking in de woestijn wordt de snelle en makkelijke weg voorgesteld. Jezus komt daar daadwerkelijk ‘lijfelijk’ oog in oog te staan met zijn tegenstander en krijgt daar van de duisternis, satan, het aanbod om te strijd te beslechten. “En daarna bracht de duivel Hem op een hoge berg en liet Hem in een ogenblik tijd al de koninkrijken van de wereld zien. En de duivel zei tegen Hem: Ik zal U al deze macht en de heerlijkheid van deze koninkrijken geven, want die is aan mij overgeg­even en ik geef die aan wie ik maar wil; dus, als U mij zult aanbidden, zal het allemaal van U zijn. Maar Jezus antwoordde en zei tegen hem: Ga weg van Mij, satan, want er staat geschreven: U zult de Heere, uw God, aanbidden en Hem alleen dienen.” (Lukas.4:5-8 HSV).

    Satan zet hier al zijn bezittingen in, maar Jezus zal het niet aannemen. Jezus zal nooit voor satan knielen.

    Hoewel Jezus en satan in de Bijbel pas bij de verzoeking in de woestijn tegenover elkaar staan, begon hun strijd al toen God scheiding maakte tussen licht en duisternis. De strijd zal pas gestreden zijn als het Licht de duisternis heeft overwonnen.

    God kiest niet voor een totale verwoestende oorlog die waarschijnlijk zijn hele schepping zou verwoesten. Hij wilde klaarblijkelijk geen door oorlog verscheurde aarde. God pakte het gelukkig voor ons subtieler aan en koos voor zijn doel de mens die Hij speciaal daarvoor maakte zoals beschreven staat in Genesis 1:26-30.  “En God zei: Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en laten zij heersen over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht, over het vee, over heel de aarde en over al de kruipende dieren die over de aarde kruipen! En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. En God zegende hen en God zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar, en heers over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht en over al de dieren die over de aarde kruipen! En God zei: Zie Ik geef u al het zaaddragende gewas dat op heel de aarde is, en alle bo­men waaraan zaaddragende boomvruchten zijn; dat zal u tot voedsel dienen. Maar aan al de dieren van de aarde, aan alle vogels in de lucht en aan al wat over de aarde kruipt, waar­in leven is, heb Ik al het groene gewas tot voedsel gegeven. En het was zo.” (Gen.1:26-30 HSV)

    Het einde van Genesis 1

    In Genesis 1:26-30 beschrijft God het scheppen van de mens en de opdracht die de mensen krijgen. Daarmee is ook bijna het einde van het scheppingsverhaal bereikt en het einde van het eerste hoofdstuk van de Bijbel. Er volgt nog één laatste vers ter afronding: “En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was mor­gen geweest: de zesde dag.”  (Genesis 1:31, HSV). De indeling van de Bijbel in hoofdstukken en perikopen is veel later pas gedaan. Genesis was in het begin een lang verhaal. En het was logischer geweest dat het hoofdstuk niet hier eindigt, maar dat de eerste drie verzen van hoofdstuk twee bij het eerste hoofdstuk gevoegd waren omdat deze drie verzen duidelijk bij de afronding van het scheppingsverhaal horen en dus bij Hoofdstuk 1 van de Bijbel. De eerste drie verzen van hoofdstuk 2 luiden als volgt: “Zo zijn de hemel en de aarde voltooid, en heel hun legermacht. Toen God op de ze­vende dag Zijn werk, dat Hij gemaakt had, voltooid had, rustte Hij op de zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. En God zegende de zevende dag en heiligde die, want daarop rustte Hij van al Zijn werk, dat God schiep door het te maken.” (Genesis 2:1-3 HSV)

    Vanaf Genesis 2:4 wordt (ook) meteen de schaal anders. Ging het bij Genesis 1:1 tot Genesis 2:3 nog om het heelal, of de wereld en alles wat daarbij hoort, Genesis 2:4 zoemt in op een veel kleiner gebied. Een gebied dat nog niet tot ontplooiing is gekomen omdat het er nog niet geregend had. Het is het gebied waar in het oosten het paradijs door God is gepland. Het was een droog en dor gebied waar nog geen mensen waren geweest. Pas toen God het in dat gebied liet regenen, kon alles tot ontwikkeling komen.

    De eerste (?) mens

    Met één van de mensen die Hij eerder had geschapen, begon God een andere relatie. Dit was Adam. Dat Adam niet de eerste mens op aarde was, blijkt uit verschillende punten.

    1. Ten eerste uit het verschil in opdrachten. God had aan de mensen de volgende opdracht gegeven: “En God zegende hen en God zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar, en heers over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht en over al de dieren die over de aarde kruipen!” (Genesis 1:28, HSV)
      Adam krijgt in Genesis 2:15 een heel andere taak. “De HEERE God nam de mens, en zette hem in de hof van Eden om die te bewerken en te onderhouden.” (Genesis 2:15, HSV) Adam moet de hof van Eden bouwen en onderhouden. Als Adam in zijn eentje op aarde zou zijn, was hij nog niet eens begonnen met de uitvoering van zijn eerste opdracht of hij kreeg al een nieuwe opdracht. Een soort brevet van onvermogen moet het dan voor hem geweest zijn. De arme man zou dat zeker zo gevoeld hebben, al was het alleen maar omdat de moed je in de spreekwoordelijke schoenen zakt als je in je eentje op aarde als eerste de opdracht krijgt: “Wees vruchtbaar”.
    2. Ten tweede het feit dat Adam, volgens Genesis 2:24, op de hoogte is van begrippen als vader en moeder. Het moment dat Adam spreekt over vader en moeder is vlak nadat Eva is geschapen. Als Adam de eerste mens zou zijn, is het vreemd dat hij zo snel al de begrippen vaderschap en moederschap zou kennen.
    3. Genesis 4:14-17 vertelt over Kaïn die, voor zover is na te gaan, nadat hij Abel heeft doodgeslagen, het enige nog levende kind van Adam en Eva is. Kaïn is bang dat iedereen die hem na de broedermoord zal aantreffen, hem zal willen doden en God stelt daarom een teken aan Kaïn, opdat niemand hem zal doden. Kaïn vertrekt vervolgens naar het land Nod ten oosten van Eden en komt onder de mensen en hij neemt zich daar, uit die mensen, een vrouw. De vrouw baart hem een zoon Henoch en Kaïn sticht daarna de stad Henoch, genoemd naar zijn zoon.
    4. Als bijkomend punt kan nog worden aangevoerd dat volgens Genesis 1:28 de mens moest heersen over de vissen der zee, maar dat deze opdracht voor Adam onmogelijk was vanwege het feit dat de hof van Eden geen zee heeft.

    Uit de genoemde punten kan alleen maar worden geconcludeerd dat Adam niet de eerste mens was, maar dat hij wel als eerste de mens was die door God geroepen werd. Hij was de mens waar God Zijn plan om de schepping weer in Zijn handen te krijgen, mee begon. Wat daar in de eerste plaats voor nodig was, was dat er tussen God en Adam een aparte relatie tot stand gebracht moest worden. Een relatie tussen God en de mens. Die relatie is er normaal gesproken dus niet. Alle levende organismen die op de aarde worden geboren, dus ook de mensen, zijn volgens God alleen maar levende zielen. “En God zeide: De aarde brenge levende zielen voort, naar haar aard, vee, en kruipend, en wild gedierte der aarde, naar zijn aard! En het was alzo. (Genesis 1:24, SV)”.

    Alleen geloof maakt de mens voor God levend en daarom heeft slechts de gelovige de tweede levensadem, dus de geest.

    Adam krijgt naast het gewone leven (de ziel) ook nog de adem die hem levend voor God maakte (de geest). God blies daartoe in Adams neusgaten “den adem des levens”. De relatie tussen God en de mens, die God creëerde door Adam de levensadem in te blazen, noemen we geloof. Alleen geloof maakt de mens voor God levend en daarom heeft slechts de gelovige de tweede levensadem, dus de geest. Iemand die niet gelooft, leeft weliswaar, het is een levende ziel, maar voor God is hij een dode. Dit verklaart de uitspraken van Jezus: “Volg Mij, en laat de doden hun doden begraven.” (Mattheüs 8:22, HSV) en “Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest.”  (Lukas 23:46, HSV). Nadat God Adam de tweede levensadem had ingeblazen, plaatste Hij hem in de hof van Eden, het paradijs.

    De verboden vrucht

    Adam was helemaal alleen in het paradijs en had de opdracht gekregen die te bouwen en te onderhouden. Er was hem maar één verbod gegeven en dat was dat het hem verboden was om van één bepaalde boom te eten. Het was de boom die midden in het paradijs stond, de boom van kennis van goed en van kwaad.  Als hij daarvan zou eten, had God hem verteld, zou hij sterven.

    Omdat het niet goed was dat Adam in zijn eentje in het paradijs was, werd Manninne, later Eva, zijn vrouw, gemaakt.

    De satan moet doorgehad hebben dat God samen met Adam en Eva begonnen was met het terugveroveren van zijn schepping en hij laat het er niet bij zitten. Hij gaat in de tegenaanval. Hij doet dat door Eva geraffineerd voor te liegen en te overtuigen dat God gelogen had toen Hij zei dat de mens zou sterven als hij van de vrucht at. Hij beweert juist het tegenovergestelde: “uw ogen zullen geopend worden en u zult als God zult zijn, goed en kwaad ken­nend”. Eva geloofde als eerste satan, maar uiteindelijk eten zowel zij als Adam van de vrucht en bemerken te laat dat God de waarheid heeft gesproken.

    De zondeval van Adam, als gevolg van het eten van de vrucht, heeft als consequentie dat hij met Eva uit het paradijs wordt verdreven. God, die nog wel met hem spreekt, kan hem niet meer gebruiken voor de uitvoering van Zijn plan. Door de mislukking van Adam komt de aarde onder de vloek en is het paradijs gesloten. “En tegen Adam zei Hij: Omdat u geluisterd hebt naar de stem van uw vrouw en van die boom gegeten hebt waarvan Ik u gebood: U mag daarvan niet eten, is de aardbodem omwille van u vervloekt; met zwoegen zult u daarvan eten, al de dagen van uw leven; dorens en distels zal hij voor u laten opkomen en u zult het gewas van het veld eten. In het zweet van uw gezicht zult u brood eten, totdat u tot de aardbo­dem terugkeert, omdat u daaruit genomen bent; want stof bent u en u zult tot stof terugke­ren. En Adam gaf zijn vrouw de naam Eva, omdat zij moeder van alle levenden is. En de HEERE God maakte voor Adam en voor zijn vrouw kleren van huiden en kleedde hen daarmee. Toen zei de HEERE God: Zie, de mens is geworden als één van Ons, omdat hij goed en kwaad kent. Nu dan, laat hij zijn hand niet uitsteken en ook van de boom des levens nemen en eten, zodat hij eeuwig zou leven! Daarom zond de HEERE God hem weg uit de hof van Eden, om de aardbodem te bewerken, waaruit hij genomen was. Hij verdreef de mens, en plaatste ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een vlammend zwaard, dat heen en weer bewoog, om de weg naar de boom des levens te bewaken.” (Genesis 3:17-24 HSV).

  • Kerk en geloof


    “Ben je gelovig?” vroeg ik haar op de man af. Ze antwoordde met: “Nee, ik ga niet meer naar de kerk.” Het lijkt of die twee onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn: geloof en kerk. Zo zou Nederland steeds minder christelijk worden omdat steeds minder mensen op zondag naar de kerk gaan of nog lid zijn van een kerkgenootschap.


    Kerk en geloof

    Op zich is die koppeling tussen kerk en geloof vreemd. Om meteen maar met de deur in huis te vallen: In de Bijbel lees je helemaal niets over de kerk. De vroege christenen waren dan ook niet kerkelijk, ze waren gelovig. Nu een meerderheid van de Nederlanders niet of bijna niet meer in de kerk komt, wordt het een stuk lastiger om een gelovig iemand te herkennen. Gelovige mensen zijn anoniemer geworden, maar dat wil niet zeggen dat er dus vanuit gegaan kan worden dat alle kerkverlaters massaal ongelovig zijn geworden. In sommige gevallen zal dat ongetwijfeld het geval zijn, maar er zullen ook een heleboel mensen zijn die God niet de rug toe hebben gekeerd, maar wel de kerk hebben verlaten. Hoewel niet lang geleden door de kerk vaak werd beweerd dat de kerkverlating het morele verval van de samenleving zou betekenen, kunnen we nu met de huidige cijfers toch wel zeggen dat dat tamelijk overdreven was. Bij kerkverlaters is de moraal absoluut niet zoek. Eigenlijk verandert er niet zo heel veel aan de mensen zelf behalve dat ze, als ze nog steeds geloven, juist op dat gebied terug bij af zijn. Ze zijn net als de eerste christenen gelovig, zonder kerk en met alleen de Bijbel.

    Dit is een inleiding tot Bijbelstudie. Een hernieuwde, niet-kerk

    De veranderende kerk

    Mensen die niet meer naar de kerk gaan, kunnen zich nog wel aangetrokken voelen tot de boodschap van God. Hoewel men zich moet afvragen in hoeverre deze pure boodschap van het Evangelie nog in de kerken klinkt, staat als een paal boven water dat buiten de kerken in Nederland bijna niets meer zondermeer te vinden is over wat God de mensen wil vertellen. Met andere woorden: Mensen die de kerken verlaten, zullen weinig of geen opbouw van hun geloof aangereikt krijgen vanuit de Nederlandse samenleving. Het kerstfeest wordt steeds meer het feest van de Kerstman en Pasen van een of andere vage haas. Toch is de Nederlandse cultuur doorspekt met christelijke elementen, waarden en normen. De samenleving zelf is zich daar veelal niet van bewust.

    Veel van die christelijke elementen die in onze samenleving voorkomen komen uit de koker van de kerk. Ze worden dogma’s genoemd. Dogma’s hebben nog wel een link naar het oorspronkelijke christendom, maar de kerk heeft er een eigen invulling en interpretatie aan gegeven. Neem bijvoorbeeld de zondagsrust of de kinderdoop. In de Bijbel worden zowel de kinderdoop als de zondagsrust niet beschreven. In tegendeel. In de Bijbel is de rustdag de Sabbat en die begint op vrijdag na zonsondergang en duurt tot zaterdag na zonsondergang. Voor wat betreft de kinderdoop is het helemaal duidelijk. De kinderdoop komt niet in de Bijbel voor. Neemt niet weg dat zowel de zondagsrust als de kinderdoop in de meeste kerken tot hun gewoontes en cultuur behoort.

    De kerken hadden voor het opleggen van bepaalde culturele invloeden wel een bepaalde status nodig. Zonder status en macht wordt het moeilijk om een bepalende rol in een samenleving te hebben en te behouden. In de moderne samenleving zie je dat de machtsverhoudingen sterk aan het veranderen zijn. Oude instituties dreigen, als ze niet mee kunnen veranderen, hun macht steeds verder te gaan verliezen. Je ziet dat niet alleen bij de kerk gebeuren, ook de politiek en de democratie verliest waarde.

    Kerkverlaters zijn mensen die leven in de moderne samenleving. Het ligt niet erg voor de hand dat deze mensen de kerkelijke dogma’s in hun dagelijkse leven missen. Als dat wel het geval zou zijn, hadden ze immers wel gewoon naar de kerk kunnen blijven gaan. Het ligt juist voor de hand dat gelovige kerkverlaters zich veel meer aangetrokken voelen tot een andere onderliggende boodschap. Maar als je op de man af zou vragen wat die boodschap dan is, krijg je waarschijnlijk een veelvoud aan verschillende antwoorden, vanuit een eigen invalshoek.

    Voor het krijgen van een eenduidig antwoord zal je in de eerste plaats een eenduidige leer moeten hebben. Zonder een beschuldigende vinger te wijzen, lijkt het voor de hand liggend dat je vanuit de kerken geen eenduidige leer kunt verwachten. Volgens de Raad van Kerken zijn er in Nederland 648 verschillende kerken en kerkgenootschappen. De vele verschillende kerken zijn, aldus de Raad van Kerken, ontstaan vanuit het verlangen om het evangelie in een eigen (sub)cultuur een plaats te geven. (Raad van kerken, 2008)

    Evangelie als wijn

    Stel dat het evangelie te vergelijken zou zijn met de wijn van een kleine wijnboer uit de onbekende Zuid-Franse wijnstreek Gaillac. Speciaal voor de 648 kerkgenootschappen in Nederland zijn er voor die wijn 648 flessen met 648 verschillende etiketten gemaakt. Iedereen prijst de wijn anders aan, zegt andere nuances in de smaak te herkennen en prijst hem ook letterlijk anders. De één houdt hem goedkoop terwijl de ander er een absurd prijskaartje aan hangt. En de belangrijkste ontwikkeling is dat er een veelvoud aan voorwaarden voor het daadwerkelijk drinken van de wijn wordt gesteld. Voorwaarden aan de temperatuur, aan het glas, aan de temperatuur van het glas, aan het tijdstip van drinken en aan de kaas die je bij het drinken van de wijn gaat serveren. Sommigen zeggen juist dat je er helemaal niets bij mag eten en anderen vinden dat je de wijn van het kleine wijnboertje uit Zuid-Frankrijk alleen in een goed gezelschap mag drinken. Vervolgens wordt er een vele pagina’s dik manifest geschreven over de verschillende voorwaarden waaraan een “goed gezelschap” moet voldoen. En opeens is er iemand die zachtjes fluistert: “Van mij hoeft het niet meer” en niet lang daarna schaart zich een aantal mensen om hem heen. De groep wordt steeds groter en groter.

    Lusten al die mensen de wijn dan niet meer? Dat weten ze eigenlijk niet eens. Er zijn er maar weinig die echt een slok, laat staan een glas hebben mogen proeven. Treft het kleine wijnboertje uit de wijnstreek Gaillac in Zuid-Frankrijk enige blaam? Nee volstrekt niet. Misschien heeft hij er zelfs wel geen weet van wat er allemaal is gebeurd door en met zijn wijn. Uit de grote groep mensen die besloten heeft de Nederlandse vinologen de rug toe te keren zijn er een paar die zeggen: “Ik zou die wijn toch eigenlijk weleens echt willen proeven. Zonder de hele heisa die eromheen is gecreëerd. Gewoon stilletjes op mijn eigen manier. De wijn en ik.” En inderdaad trekt een aantal mensen de stoute schoenen aan en vertrekt naar Gaillac, Zuid-Frankrijk.

    In deze illustratie zou je de wijn kunnen zien als het Evangelie, het wijnboertje zou zomaar Jezus Christus kunnen zijn. Gaillac in Zuid-Frankrijk staat dan voor de Bijbel en een Bijbelstudie zoals de studie die u nu leest, zou zomaar uw reisgids kunnen zijn.

    Basis van het christelijk geloof

    Als de kerken door hun enorme verscheidenheid niet meer in staat zijn om het christelijk geloof te verkondigen zonder door een bepaalde gekleurde bril te kijken, wie kan dat nog wel. Als u daar echt een antwoord op geformuleerd zou willen krijgen, zou “waarschijnlijk niemand” het meest voor de hand liggen. Toch is er nog een hele simpele toevoeging op het antwoord op deze vraag mogelijk. “Waarschijnlijk kan niemand, behalve…. God zelf. Als in een zaal vol mensen iemand dat beweert, zal waarschijnlijk een groot gedeelte van de aanwezigen denken, “maar God spreekt vandaag de dag toch niet meer? In ieder geval niet direct?” God geeft inderdaad geen toespraken meer en geeft ook geen persberichten uit, heeft geen internetpagina, Twitter of wat voor modern communicatiekanaal dan ook.

    Dus we kunnen ervan uitgaan dat God inderdaad vandaag de dag niet meer rechtstreeks tot ons spreekt. Dit stilzwijgen is niet per se een bewijs van afwezigheid, maar meer voor de hand ligt dat Zijn stilzwijgen het gevolg is van het feit dat Hij in het verleden alles al gezegd heeft. Bij iedere geloofsvraag die vandaag de dag aan God gesteld wordt, volgt dan steevast hetzelfde antwoord. “Dat heb ik toch al gezegd, dat is toch al lang besproken?” en daarna wordt het weer stil.

    Er zijn bibliotheken vol geschreven over wat God gezegd heeft en hoe Hij het naar alle waarschijnlijkheid bedoeld heeft toen Hij het liet opschrijven in Zijn Bijbel. Allemaal interpretaties en zonder twijfel allemaal bekeken door de gekleurde bril van de schrijvers. Maar is daar dan aan te ontkomen, kun je Gods woord uitleggen zonder dat je ook maar enigszins gekleurd bent? Waarschijnlijk niet, maar door zo dicht mogelijk bij de tekst te blijven en door vooral vasthouden aan de rode draad van het verhaal dat God ons wil vertellen, zal de kleur tamelijk neutraal blijven.

    Door de vaak buitengewoon twijfelachtige manier van lezen in en uit de Bijbel zorgen we er eigenlijk zelf voor dat we niets meer van het verhaal begrijpen.

    De kunst van het Bijbellezen

    Mede door de uitvinding van de Bijbelsdagboeken wordt de ene dag een stuk gelezen uit het eerste boek van de Bijbel, het boek Genesis, terwijl de volgende dag gelezen wordt uit het evangelie van Johannes om de dag daarna een kleine passage uit de brieven van Paulus te lezen. Stel dat we een behoorlijke roman uit de boekenkast pakken. Laten we zeggen “De ontdekking van de Hemel” van Harry Mulisch. Een boek van 901 pagina’s. Iedere dag, een jaar lang, lezen we op een andere bladzijde van de roman een stuk of 10 regels. Vervolgens gaan we koortsachtig proberen de inhoud en eventuele betekenis van die 10 regels toe passen op ons dagelijks leven. Hoe groot is de kans denkt u dat u na een jaar het verhaal zoals Mulisch het bedoeld heeft ook daadwerkelijk kunt navertellen? Het zou verbazingwekkend zijn als u dat kunt en al even verbazingwekkend dat u de energie hebt om het te proberen. Toch probeert de Schrijver van de Bijbel, ongeacht wie Hij het daadwerkelijke schrijfwerk heeft laten doen, net als Mulisch u een verhaal te vertellen. Door de vaak buitengewoon twijfelachtige manier van lezen in en uit de Bijbel zorgen we er eigenlijk zelf voor dat we niets meer van het verhaal begrijpen.

    De eerder beschreven vreemde manier van Bijbellezen, maakt dat de Bijbel meer wordt behandeld als een gedichtenbundel. Sommige gedichten zullen zonder probleem uit het hoofd kunnen worden voorgedragen terwijl van andere gedichten alleen met moeite een paar zinnen kunnen worden geciteerd. Maar uiteindelijk zullen de meeste gedichten uit de bundel niet worden onthouden. Het zomaar citeren van een aantal regels uit de Bijbel houdt meestal in dat die teksten er worden uitgelicht om bijvoorbeeld gelijk te krijgen in een discussie of om te manipuleren. In de volgende passage uit de Bijbel wordt deze manier van het gebruik van de Bijbel geïllustreerd:

    “Toen werd Jezus door de Geest weggeleid naar de woestijn om verzocht te worden door de duivel. En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten had gevast, kreeg Hij ten slotte hon­ger. En de verzoeker kwam bij Hem en zei: Als U Gods Zoon bent, zeg dan dat deze stenen broden worden. Maar Hij antwoordde en zei: Er staat geschreven: De mens zal niet van brood alleen leven, maar van elk woord dat uit de mond van God komt. Toen nam de dui­vel Hem mee naar de heilige stad en zette Hem op het hoogste gedeelte van de tempel, en hij zei tegen Hem: Als U de Zoon van God bent, werp Uzelf dan naar beneden, want er staat geschreven dat Hij Zijn engelen voor U bevel zal geven, en dat zij U op de handen zullen dra­gen, opdat U Uw voet niet misschien aan een steen stoot. Jezus zei tegen hem: Er staat eveneens geschreven: U zult de Heere, uw God, niet verzoeken. Opnieuw nam de duivel Hem mee, nu naar een zeer hoge berg, en hij liet Hem al de koninkrijken van de wereld zien, met hun heerlijkheid, en zei tegen Hem: Dit alles zal ik U geven, als U knielt en mij aan­bidt. Toen zei Jezus tegen hem: Ga weg, satan, want er staat geschreven: De Heere, uw God, zult u aanbidden en Hem alleen dienen. Toen liet de duivel Hem gaan; en zie, enge­len kwamen en dienden Hem.” (Mattheüs 4:1-11 HSV)

    Een hakketakgesprek waarbij de Bijbelse argumenten van satan worden ontzenuwd doordat Jezus er weer andere Bijbelse argumenten tegenover zet. Hieruit blijkt dat in de Bijbel altijd wel een tekst te vinden is, die, als hij op een bepaalde manier wordt gebruikt, kan dienen om een bepaald doel te bereiken. Het is wel duidelijk dat de tekst zelf waarschijnlijk niet voor dat specifieke doel geschreven is. Nu is het ook weer niet zo dat het gebruik van Bijbelteksten een slechte zaak is. Ook Jezus citeert regelmatig, maar wel altijd correct op de lijn van de Bijbel, de draad die door de hele Bijbel loopt en die alles in de Bijbel verbindt. Daarom is het zo belangrijk dat die verhaallijn in de Bijbel wordt gevonden. Ik kom hier later op terug.

    Iedereen zijn eigen Bijbel

    Een roman vertalen is een vak op zich. Professionele vertalers proberen zo dicht mogelijk bij het origineel te blijven. “De literair vertaler doorgrondt het boek dat hij vertaalt van a tot z. Hij beheerst de taal, kent de woorden (en werkelijk alle mogelijke betekenissen), begrijpt de grammatica en ziet hoe de taal in de context wordt gebruikt. En hij kan een tekst produceren die op alle vlakken het equivalent is van de originele tekst. Dus net zo grappig, poëtisch of obscuur, met even leuke woordgrapjes, net zulke snelle dialogen en mooie natuurbeschrijvingen.” (Taalunie, 2016)

    De vraag is of het bij de Bijbel ook zo het geval is. In sommige gevallen wel. Sommige vertalers hebben expliciet de opdracht gekregen om zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke teksten te blijven. De Statenvertaling en de Naardense Bijbel zijn hier de bekendste van. Daarnaast zijn er veel vertalingen die weer een vertaling van een vertaling zijn. Vertaalfouten kunnen bij deze manier van vertalen onbedoeld enorm worden uitvergroot. Maar natuurlijk wordt de objectiviteit van de vertaling pas echt onder druk gezet door de bekende gekleurde bril. Over het algemeen zie je dat grote kerkgenootschappen hun eigen vertaling hebben omarmd. Het laat zich raden waarom. Zo hebben de katholieken de Willibrordvertaling, de gereformeerden de NBG en de Jehova getuigen hebben hun Nieuwe-Wereldvertaling. Duidelijk is dat kleine verschillen grote gevolgen kunnen hebben.

    Alleen al over de eerste zin van de Bijbel zijn enorm veel boeken geschreven. De meningen over het scheppingsverhaal zijn nog steeds verdeeld. Binnen de kerken is algemeen aanvaard dat in het begin van de Bijbel beschreven staat hoe God ongeveer 6000 jaar geleden in zes dagen de aarde geschapen heeft. Deze leer staat op gespannen voet met dat wat vanuit de wetenschap over de aarde bekend is geworden. Eén theorie heeft alles wel heel erg op scherp gezet. De theorie van de theoloog Charles Darwin, beter bekend als de evolutietheorie. De vraag is of je deze tegenstelling kunt terugbrengen tot een vertaalkwestie. Volgens aanhangers van de restitutieleer wel. Volgens hen biedt de eerste zin van de Bijbel ruimte voor een andere benadering. Het zou dan in Genesis 1 niet gaan om het scheppingsverhaal, maar om het herscheppingsverhaal. Veel bekende mensen uit de christelijke wereld hebben deze leer aangehangen, Johannes de Heer bijvoorbeeld. De basis van de restitutieleer ligt in de vertaling van de eerste regel van de Bijbel. Natuurlijk heeft de leer een veel diepere Bijbelse onderbouwing, maar het idee dat wellicht de keuze die vertalers in het verleden hebben gemaakt de oorzaak zou kunnen zijn van de nu nog steeds voortdurende discussie over het scheppingsverhaal geeft de kwetsbaarheid van het vertalen aan.

    Maar natuurlijk wordt de objectiviteit van de vertaling pas echt onder druk gezet door de bekende gekleurde bril.

    Het Nieuwe Testament heeft nog een extra probleem waardoor het vertalen soms nog lastiger wordt. Het Nieuwe Testament is geschreven in het Grieks en dat is niet de moerstaal van de mensen die dit deel van de Bijbel hebben opgeschreven. De apostel Paulus was dan van geboorte geen Jood, maar we moeten aannemen dat het Hebreeuws wel zijn moerstaal was en het Grieks een tweede taal. In ieder geval is het moeilijk voor vertalers om teksten te vertalen die in oorsprong al niet ABG (algemeen beschaafd Grieks) zijn. Hoe vertaal je een Nederlandse tekst die vol staat met Frisismen zoals: “Ik ga op bed”, “Mijn les duurt tot twintig over drie”, “Die test moet overnieuw”, “waar kom jij weg” in het Engels?

    Naast de problemen van het vertalen worden teksten vaak uitgelegd op een manier zodat ze passen in een menselijke theorie.

    In het Mattheüs-evangelie staat beschreven dat Jezus leerde in de synagoge. Er wordt duidelijk niet bedoeld dat hij student was en onderwijs genoot, maar juist andersom. Jezus gaf college en collega-onderwijzers waren verbaasd over zijn kennis, wijsheid en kracht. Zo verbaasd dat ze toch even wilden weten of er niet sprake was van een of andere verwisseling. Ze vroegen zich openlijk af: “Is Dit niet de Zoon van de timmerman? En heet Zijn moeder niet Maria, en Zijn broers Jakobus en Joses, en Simon en Judas? En Zijn zusters, zijn zij niet allen onder ons? Waar heeft Deze dan dit alles vandaan?” (Mattheüs 13:55,56)

    Een rooms-katholiek theoloog zal totaal geen problemen hebben met het aanvaarden dat bijvoorbeeld Benjamin de broer van de bekende oudtestamentische figuur Jozef is. Hij zal het als rooms-katholiek veel minder makkelijk hebben met de biologische broers en zussen van Jezus. Hij zal veel eerder beweren dat het in dit Bijbelgedeelte om geloofsgenoten gaat, broeders en zusters in het geloof. Voor hem kunnen het onmogelijk de biologische broers en zussen van Jezus zijn omdat de rooms-katholieke kerk leert dat Maria nog maagd was toen ze opgenomen werd in de hemel. Dit dogma is de Maria-Tenhemelopneming of Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaart. De officiële tekst van de dogmaverklaring luidt: “Daarom na telkens en telkens opnieuw onze smeekbeden tot God te hebben verheven en de Geest der Waarheid te hebben aangeroepen: tot glorie van de Almachtige God, die met bijzondere welwillendheid zijn gaven aan de Maagd Maria heeft uitgedeeld: ter ere van zijn Zoon, de onsterfelijke Koning der eeuwen en de overwinnaar op zonde en dood; tot grotere roem van Christus’ eerbiedwaardige Moeder en tot blijdschap en jubel van heel de Kerk; op gezag van Onze Heer Jezus Christus,van de Zalige Apostelen Petrus en Paulus en dat van Onszelf: roepen Wij uit, verklaren en definiëren Wij, dat het een door God geopenbaard dogma is: dat de Onbevlekte Moeder Gods altijd Maagd Maria, na het voltooien van haar aardse levensbaan, met lichaam en ziel tot de hemelglorie is opgenomen.(Munificentissimus Deus, 44)

    Overeenkomsten tussen roman en Bijbel

    Als je tegen iemand zegt: “Je moet dat boek eens lezen”, dan wordt meestal direct de vraag gesteld: “Waar gaat het over?”

    Een hele simpele vraag, maar het antwoord is vaak veel minder makkelijk gegeven. Tenminste als het antwoord niet heel kort en bondig wordt gehouden. Antwoorden als: “Een onmogelijke liefde”, of “Over de Tweede Wereldoorlog”, zijn zo algemeen dat ze niet heel moeilijk te noemen zijn, maar ze zeggen eigenlijk helemaal niets over het boek. Een veel uitgebreider antwoord heeft weer als gevaar dat je het plot van het boek prijsgeeft, met als gevolg dat niemand meer de neiging heeft het boek te gaan lezen.

    In het geval van de Bijbel gaat het eigenlijk niet anders. Ik zeg tegen u: “Je moet hem eens gaan lezen” en u vraagt mij: “Waar gaat het over?” Het meest korte antwoord dat ik kan bedenken is dan: “Over het Evangelie”. “Maar wat betekent dat dan: Evangelie?”

    Evangelie komt van het Griekse woord euangelion, dat ‘goede’ of ‘blijde boodschap’ betekent. En die blijde boodschap houdt in dat in de Bijbel Gods plan beschreven staat. Gods plan om een schepping die in verkeerde handen is gevallen, weer terug in zijn handen te krijgen. De volgende informatie die de aspirant lezer vaak graag wil hebben, is wie de hoofdpersoon is. In het geval van de Bijbel is dat in eerste instantie veel minder duidelijk. Pas op het laatst van het boek wordt door een bepaalde persoon aangegeven dat het hele voorgaande over Hem gaat. “En Hij zei tegen hen: O onverstandigen en tragen van hart! Dat u niet gelooft al wat de profeten gesproken hebben! Moest de Christus dit niet lijden en zo in Zijn heerlijkheid ingaan? En Hij begon bij Mozes en al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was.” (Lukas 24:25-27 HSV) Het was klaarblijkelijk niet voor iedereen even duidelijk en het moest door de hoofdpersoon zelf worden uitgelegd dat de hele Bijbel eigenlijk maar één echte hoofdpersoon heeft. Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament is dat Jezus Christus.

  • Voorwoord


    Geloven in God, is geloven in iets wat niet direct zichtbaar is. En als je tot geloof komt is er niet opeens een God die je bij de hand neemt en je leven tot een onvoorwaardelijk en allesomvattend succes maakt. Eigenlijk gebeurt er, objectief gesproken, als je tot geloof komt, niet zo heel veel met je. Toch is juist dit tot geloof komen een allesomvattende verandering in je leven. Maar hoe kan dat dan?

    Bijna ieder mens heeft wel eens het gevoel gehad dat er iets meer is tussen hemel en aarde. Iets wat wij mensen op het eerste gezicht niet echt kunnen waarnemen. Af en toe raakt het bewustzijn van de mens een dimensie die wij niet kennen, niet kunnen meten of verklaren, maar we voelen het wel.

    In de geschiedenis van de mensheid heeft dat tot gevolg gehad dat mensen van alles en nog wat zijn gaan aanbidden. Ook ik heb het universele gevoel van ‘er is meer tussen hemel en aarde’ gevoeld en heb al in mijn jeugd het wilsbesluit genomen om het God te noemen. Niet iets, mijn zijn, geweten of innerlijke kracht, maar gewoon God.

    En dan blijkt dat God al heel lang geleden vanuit Zijn dimensie tot ons heeft willen spreken. Hij heeft in onze taal en in onze belevingswereld verteld wat er is gebeurd en wat er gaat gebeuren. Het resultaat is het voor de gelovige meest waardevolle boek dat er ooit is geschreven. De Bijbel.

    Deze inleiding neemt je mee naar de essentie van Gods boodschap en het verlegt daarbij het accent van “in God geloven” naar “God geloven” en juist dat verschil brengt die allesomvattende verandering in je leven.

    J.A. Gutman

    Met dank aan mijn vader!

  • Inhoud

    Door: J.A. Gutman

    Voorwoord

    Kerk en Geloof

    • Kerk en geloof
    • De veranderende kerk
    • Evangelie als wijn
    • Basis van het christelijk geloof
    • De kunst van het Bijbellezen
    • Iedereen zijn eigen Bijbel
    • Overeenkomsten tussen roman en Bijbel

    De moeilijke weg

    • Dag en nacht
    • Verlossing van binnenuit
    • Het einde van Genesis 1
    • De eerste (?) mens
    • De verboden vrucht

    Twee lijnen

    • De erfzonde
    • De belofte van het zaad
    • Satans kennis is beperkt
    • De splitsing
    • Tweede gaat voor de eerste
    • De lijn van de zonen Gods
    • De erfenis voor Israël

    Israël

    • De voorwaarden
    • Aardse zegeningen
    • Israël maakt zijn uitverkiezing niet waar
    • De verwerping van Israël
    • Jahwe = Christus
    • Jezus vervangt zowel Adam als Israël

    De gelijkenissen

    • De rijke jongeman
    • De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan.
    • Wie is de naaste ?
    • Spreken in beelden en gelijkenissen
    • De gelijkenis van de zaaier
    • De gelijkenis van het onkruid in de akker
    • De gelijkenis van het zuurdesem

    De Genade

    • De wet
    • De val van Israël
    • Vervullen of ontbinden
    • Het is volbracht
    • Onwetendheid
    • De beloning
    • Het overspel
    • De druppel
    • Het einde van het Huwelijk
    • De toekomst