zoon van Lamech, patroon der muzikanten (Gen. 4:21).
Categorie: J woorden
-
Juda
Juda – Hebr. Jehoeda = lofprijzing (vgl. Gen. 29:35).
- De 4e zoon van Jakob en Len (Gen. 35:22; Matt. 1:3), één van de 12 stammen van Israël (Richt. 1:3; Joz. 7:16), waartoe Jezus behoorde (Hebr. 7:14), na de splitsing van het rijk van Salomo een koninkrijk (1 Kon. 14:29; Jes. 44:26; Jer. 23:6) of het volk van dat koninkrijk (KI. 1:3).
- Grieks Joedas, Judas: a. de broer van Jezus (Matt. 13:55); b. zoon van Jakobus, ook Taddeüs genoemd, een discipel van Jezus (vgl. Luc. 6:16 met Matt. 10:3), schrijver van een nieuwtestamentisch briefje (Jud. 1:1); c. Judas Iskariot, één van de twaalf die Jezus verried (Matt. 26:14, 25; Joh. 13:26; 18:2; Hand. 1:16); d. een Zeloot uit Gallilea (Hand. 5:37); e. een afgevaardigde van de gemeente in Jeruzalem, bijgenaamd Barsabbas (Hand. 15:22).
-
Jona
Duif, Gr. Jonas, naam van de profeet in de tijd van Jerobeam II (2 Kon. 14:25) en van de onwillige getuige in Ninevé in het boekje Jona. Zijn redding uit de buik van de grote vis wordt vergeleken met de opstanding van Christus (Matt. 12:39 v).
Ook Petrus’ vader heette Jona (Matt. 16:17). -
Juk
Trekdieren worden door een houten balkje met gaten aan elkaar verbonden (Jes. 58:6; Jer. 27:2; 30:8). Een span runderen heet dan ook een juk runderen (1 Kon. 19:19 v; Job. 1:3; Luc. 14:19), zoals ook een stuk land genoemd wordt dat door een span runderen in één dag bewerkt kan worden (1 Sam. 14:14; Jes. 5:10). Gevangenen werden door een juk om hun hals waaraan hun handen werden gebonden, machteloos gemaakt (Deut. 28:48), terwijl ook zware lasten aan een juk werden gedragen (Lev. 26:13). Dientengevolge wordt een juk in overdrachtelijke zin herendienst (1 Kon. 12:4 w), vreemde overheersing (Jes. 9:3; 47:6; Jer. 27:12) of dienstbaarheid in het algemeen (Gen. 27:40; Jer. 28:14). Jezus spreekt over Zijn juk dat zacht en licht is (Matt. 11:29 v). Wij moeten samen met Hem één span vormen en Zijn dienst is niet zwaar en uitputtend. Een gelovige mag geen ongelijk span vormen met een ongelovige (2 Kor. 6:14; vgl.
Deut. 22:10). De rabbijnen spreken over het juk van het koninkrijk der hemelen, d.w.z. de aanvaarding en het belijden van God als HEER en Koning van Israël of het juk van de tora en de geboden. Aan deze zegswijze herinnert Hand. 15:10. -
Jonadab
De HEER is vrijgevig, leider van de Rechabieten, die volgens Jeremia 35 wilden leven als hun voorouders in de woestijn, in tenten. Zij wilden geen boer zijn en dronken geen wijn.
-
Julius
Romeinse officier, die Paulus moest bewaken en begeleiden op weg naar Rome (Hand. 27:1 vv).
-
Jónathan
De HEER heeft gegeven, o.a. de zoon van Saul en boezemvriend van David (1 Sam. 13:2; 18:1).
-
Jongste
Het jongste kind komt achteraan (Gen. 19:34; 29:26; 1 Sam. 16:11). Het is daarom opvallend als de jongste uitverkoren wordt (Richt. 6:15; 1 Sam. 17:14) en heerst over de oudste (Gen. 25:23; Ps. 68:28; Rom. 9:12). Het is tegen de regels dat de eerste als de jongste moet worden, en de leider als de dienaar (Luc. 22:26).
-
Jonkvrouw
Zo wordt een huwbare prinses genoemd, de hofdame, vriendin van de koningin (Ps. 45:15; Jes. 7:14; KI. 2:21). In de bekende Immanuël-profetie wordt de moeder van de Messias ook jonkvrouw genoemd (Jes. 7:14; in Matt. 1:23 op grond van de LXX: maagd). De jonkvrouw is de personificatie van het volk van Jeruzalem, de ‘dochter’ van Sion (2 Kon. 19:21; Jer. 14:17), maar ook van Juda of Israël (KI. 1:15; Amos 5:2) en van Babel (Jes. 47:1) of Egypte (Jer. 46:11). De figuur is te vergelijken met de voorstelling van bv. het Franse volk als de maagd van Frankrijk, Marianne.
-
Joas
De HEER heeft gegeven, zoon van Achazja, de enige van de familie, die niet door Atalja werd vermoord en op zeer jeugdige leeftijd koning werd en 40 jaar in Jeruzalem regeerde (2 Kon. 12:1 vv). Ook anderen dragen deze naam zoals een zoon van Achab (1 Kon. 22:26) en van Joachaz van Israël (2 Kon. 13:9; Hos. 1:1).