Zie: Dieren
Categorie: E woorden
-
Engel
Wordt vertaald met engel, bode, boodschapper, cherubs, cherubim, serafs en in andere vertalingen ook archangel, gezant, afgezant.
De meest gangbare vertaling is bode of boodschapper. In het geval van de engelen gaat het om spirituele dan wel geestelijke en/of Hemelse boodschappers. Soms verschijnen ze zichtbaar op aarde, zoals bij Lot (Genesis 19:1), bij de apostelen in de gevangenis (Handelingen 5:19-20), de genezing van den lamme te Bethesda (Johannes 5:1-4), de herders en de engelen (Lukas 2:8-15), de geboorte van Jezus aangekondigd (Lukas 1:26-38).
Soms verschijnen engelen in een droom, zoals bij Jozef als de geboorte van Jezus wordt aangekondigd in een droom (Matthéüs 1:19-24), of bij Jakobs droom te Beth-El, waarin een ladder op de aarde werd geplaatst die tot aan de Hemel reikte en waarbij de engelen naar boven klommen en afdaalden. Sommigen zien dat als een beeld van de opname van de Gemeente (Genesis 28:10-15).
Engelen brengen berichten aan de mensen (Genesis 16:7-8; Richteren 13:3), zij zijn helpers of beschermers (Éxodus 32:34; 1 Koningen 19:5-8), ze verbeelden de hemelse eredienst (Lukas 2:13-14; Hebreeën 1:6) of worden uitgezonden door de Zoon des mensen in het eindgericht (Matthéüs 13:41; 16:27).
In de Bijbel zijn niet alle engelen positief; er is ook sprake van engelen van onheil, de machten van dood en verderf (2 Koningen 19:35; 2 Samuël 24:16; Handelingen 12:23; Openbaring 8 en 9). Satan zelf is een gevallen engel (Johannes 8:44; Lukas 10:18).
Eigenschappen
- Engelen hebben geen eigen verhaal, maar zijn de spreekbuis van hun meester. Ze staan niet boven diegene die hen gezonden heeft (Johannes 13:16), maar vertegenwoordigen hem wel.
- Ze kunnen vallen onder de verleiding. We spreken dan “gevallen engelen”. Van de oorzaak en wijze van hun “val” weten we niets (Mattheüs 25:41; Openbaring 12:7-9).
- Engelen sterven nooit (Lukas 20:36).
- Ze bezitten bovenmenselijke intelligentie en kracht (Markus 13:32; 2 Thessalonicenzen 1:7; Psalmen 103:20).
- Ze worden “heilig” genoemd (Lukas 9:26), “uitverkoren” (1 Timótheüs 5:21) en verlost. Verlost in heerlijkheid zijn “zoals de engelen” (Lukas 20:36).
- Ze mogen niet aanbeden worden (Kolossenzen 2:18; Openbaring 19:10).
- Hun functies zijn divers.
Engelen zijn geestelijke wezens, maar ze hebben toch een lichaam. Dat lichaam is van een etherische stof, die wij niet kennen en die niet gebonden is aan onze natuurlijke wetten van ruimte, tijd en stoffelijke beperkingen. Daarom kunnen zij zich in een oogwenk verplaatsen van de hemel naar de aarde (Daniël 9:21). Hun uiterlijk moet van onbeschrijfelijke heerlijkheid en schoonheid zijn (Matthéüs 28:3). Zij kunnen zich echter ook manifesteren in gewone menselijke gedaanten, zoals bijv. bij Abraham (Genesis 18:2), Lot (Genesis 19:1), Daniël (Daniël 3:25).
Het ontstaan van engelen en hun aantallen
De schepping van de engelen was “in den beginne” (Genesis 1:1), nog voor de aarde geschapen was (Job 38:4-7). Het zijn geslachtloze wezens en ze kunnen zich niet door voortplanting vermenigvuldigen, maar ze zijn ieder afzonderlijk geschapen door Jezus Christus (Kolossenzen 1:15, 16). Hoe groot het aantal engelen is kan alleen bij benadering worden geschat. Volgens Job 25:3 zijn het ontelbare scharen. Dat blijkt ook uit de enkele malen dat getallen van engelenmassa’s worden gegeven. Daniël 7:10 geeft een aantal van duizend maal duizenden (dat is minimaal 2.000.000) dienende engelen en tienduizend maal tienduizenden (dat is een meervoud van 100.000.000) engelen, die voor Gods troon staan. Ook Openbaring 5:11 vermeldt een astronomisch aantal engelen, die zich rondom de troon van God en het Lam bevinden, namelijk tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen.
Groepen van engelen
Uit gegevens die de bijbel verschaft, is het mogelijk vast te stellen dat de engelenmassa in verschillende orden of klassen is ingedeeld. In de engelenwereld is sprake van “tronen, heerschappijen, overheden en machten” (Kolossenzen 1:16), die ook worden onderscheiden in de volgende groepen:
Cherubs
Deze wezens begeven zich rond de troon van God. Ze vormen als het ware een muur rondom de Allerhoogste, maar bevinden zich ook onder de troon. Daarom worden ze soms “troondragers” genoemd. “Hij troont op de cherubs” (Psalmen 99:1; Jesaja 37:16). De functie van cherubim wordt op aanschouwelijke wijze afgebeeld in de tabernakel. In het Heilige der heiligen zien we twee cherubs hun vleugels uitspreiden over het verzoendeksel van de ark, die het symbool was van de troon van God. Ook de toegang tot het Heilige der heiligen was afgesloten door een voorhangsel, waarop cherubs waren afgebeeld. Zij riepen als het ware de stervelingen een onverbiddelijk halt toe, als deze het zouden wagen het Allerheiligste binnen te treden en de troon van God te naderen. Op het door Jezus uitgesproken “Het is volbracht!” bij Zijn kruisiging, is de voorhangsel gescheurd en heeft ieder, die gered is door het bloed van het Lam, een vrije en open toegang tot de troon van God (Hebreeën 10:19-22). Van de gedaante van cherubs wordt in Ezechiël 1 en 10 een wonderlijke beschrijving gegeven. Daar maakt de profeet melding van een tweetal visioenen, waarin hij een eigenaardig soort “levende wezens” aanschouwde, die door hem pas in het tweede gezicht werden herkend als cherubs. Hoewel ze de gedaante hadden van een mens, leken ze er ook weer helemaal niet op. Ze hadden vier aangezichten en vier vleugels. Het meest vreemde waren de raderen, waarop zij zich voortbewogen. Met behulp daarvan konden zij alle kanten heengaan, zonder zich om te keren. Ook die raderen leefden en de velgen daarvan waren vol ogen. Lees de interessante beschrijving van deze wonderbare wezens in de genoemde hoofdstukken van Ezechiël.
Serafs
De Serafs worden maar eenmaal in de bijbel genoemd en wel in Jesaja 6. Daar blijkt, dat deze hemelwezens overeenkomsten hebben met cherubs. Ook zij bevinden zich in de directe nabijheid van God, met dit verschil, dat waar de cherubs zich onder en rondom de troon van God bevinden, de serafs zich daarboven bevinden (Jesaja 6:2). In hun gedaante verschillen zij in zoverre van de andere engelen, dat zij zes vleugels hebben. Hun taak is voortdurend de heiligheid van de Here der heerscharen te verkondigen. De naam seraf is afgeleid van het werkwoord saraf, dat “branden” betekent. Zij staan in verbinding met vuur en bedienen het altaar. Bij Jesaja was het een seraf, die hem aanraakte met een kool van het altaar, waarmee de onreinheid van zijn lippen verzoend en hij geheiligd werd tot de dienst van God.
Aartsengelen
In de bijbel wordt slechts één aartsengel met name genoemd, namelijk Michaël. Toch is mogelijk ook Gabriël een aartsengel. In de apocriefen worden bovendien nog Uriël en Rafaël genoemd. In de Joodse literatuur niet minder dan zeven aartsengelen vermeld worden.
Aartsengel Michaël. Zijn naam betekent: “Wie is God gelijk?” Uit deze naam blijkt dat Michaël de volstrekte tegenhanger is van satan, die immers aan God gelijk wilde zijn? We zien Michaël dan ook herhaaldelijk in strijd verwikkeld met satan, bijvoorbeeld om het bezit van het lichaam van Mozes (Judas 1:9) of met de “luchtvorst van Perzië” (Daniël 10:13). Ook bij de opname van de Gemeente zal Michaël een rol vervullen, als hij met de stem van een aartsengel de doden, die in Christus gestorven zijn, uit het graf zal roepen (1 Thessalonicenzen 4:16). In de eindtijd zal Michaël, tezamen met zijn engelen, zegevierend tevoorschijn komen uit zijn laatste strijd met de draak; dat is de duivel (Openbaring 12:7-12).
Aartsengel Gabriël. Zijn naam betekent:“machtige man Gods”. Tot zijn taak behoorde het aankondigen van Gods raadsbesluiten en het brengen van bijzondere boodschappen (Lukas 1:19 en 26). Ook in Daniël 8:16 en 9:21 is hij Gods boodschapper.
Engel des Heren
De Engel de Heren komt in het Oude Testament ook voor onder de naam Engel des Verbonds of Engel des aangezichts, waar hij, voor de menswording van Christus, optreedt als vertegenwoordiger van Christus. Dat hij volkomen volmacht heeft of mogelijk zelfs de Here zelf is, blijkt bijvoorbeeld uit Genesis 16:10, waar de Engel des Heren tot Sara zegt: “Ik zal uw nageslacht zeer talrijk maken”. Vergelijk ook Genesis 31:11 met Genesis 31:13.
Engelen in de eindtijd
In de eindtijd zullen Gods oordelen over de aarde worden uitgestort en hierbij worden engelen gebruikt. Ze hebben macht over het vuur, de wateren, de aarde en de hemellichamen. Onder bevel van Michaël zullen de engelen strijd voeren tegen de draak in de hemelse gewesten (Openbaring 12:7). Ook zullen legioenen engelen worden ingezet voor de grote slag van Armageddon waarin een einde wordt gemaakt aan satans wereldheerschappij.
Zoekterm
Engel, Engelen
Vertalingen
Engels: Angel
Duits: Engel
Hebreeuws: מַלאָךְ
Grieks: ἄγγελος
Betekenis
van Dale
- (religie) onstoffelijke hemelgeest, met name als bode of gezant van God, gewoonlijk voorgesteld als menselijke figuur met vleugels
- iemand met de eigenschappen die aan engelen toegekend worden, hetzij met betrekking tot het betonen van liefde en toewijding, hetzij met betrekking tot lieflijkheid van uiterlijk; een toonbeeld van een mens
- in passieve zin als liefkozingswoord
- in de hemel opgenomen afgestorvene
Strong (via The Word)
H4397 מַלאָךְ mal’ak (mal-awk’) n-m.
- a messenger.
- (specifically, of God) an angel.
- (thus, also) a prophet, priest or teacher.
KJV: ambassador, angel, king, messenger.
See also: G32G32 ἄγγελος aggelos (an’-ğe-los) n.
- a messenger.
- (especially) an “angel” of God.
- (of evil, Satan) a demon.
- (by implication) a person carrying forth a message from God, i.e. a servant (a disciple, pastor, elder, prophet, etc.).
- (also, by implication) a thing or event carrying forth a message from God, i.e. a hardship (pestilence, wind, etc.), or an animal (donkey, locusts, etc.).
KJV: angel, messenger
Compare: G34
See also: G71
Typologie
Geen duidelijke typologische betekenis bekend.
Bijbelverzen
Het woord Engel komt in 189 bijbelverzen voor en het woord Engelen komt in 89 bijbelverzen voor.
-
Eeuw
Uitwerking volgt
-
Enten
Om duidelijk te maken dat de messiaanse gemeente-uit-de-volken steunt op en verbonden is met Israël, gebruikt Paulus het beeld van de wilde loot, die geënt wordt op de edele olijfboom, symbool van het volk van God (Rom. 11:17-24).
-
Erbarming
Het Hebr. woord rachamiem herinnert aan de schoot van de moeder (vgl. Jes. 66:13), het moederlijke, troostende gebaar. Een God die zich erbarmt als een moeder (Jes. 66:13) is de tegenstelling van de HEER die toornt (Deut. 13:17; Jer. 12:15; Zach. 1:15 v). God is rijk aan erbarming (Ef. 2:4).
-
Erfgenaam
De oudste zoon, de eerstgeborene ontving een dubbel deel van de vaderlijke erfenis (Deut. 21:17). Ook dochters kunnen erven (Num. 27:1-11; 36). Als er geen kinderen zijn dan is een broer van de overledene de erfgenaam (Num. 27:8-11), daarna meer verwijderde bloedverwanten. In dit verband herinneren we ons de gelijkenis van de slechte wijngaardeniers, die de Erfgenaam, de enige Zoon doden, om de wijngaard in handen te krijgen (Matt. 21:38). Om duidelijk te maken dat het land Kanaän niet wederrechtelijk is toegeëigend, maar rechtens van Godswege of van de vaderen is ontvangen, wordt het erfdeel genoemd (Deut. 19:14; 1 Kon. 8:36; Ps. 79:1; 135:12; Hand. 13:19). De Levieten krijgen geen land als stamgebied toegewezen. Hun wordt gezegd dat zij God als hun deel hebben gekregen (Num. 18:20; Deut. 10:9; 18:2). Ook aan de HEER is een erfenis toegevallen. Dat is: zijn volk (Deut. 9:26; 2 Sam. 20:19; 1 Kon. 8:51; vgl. Deut. 32:8, 9). In het n.t. wordt op overdrachtelijke wijze over het erfdeel van het volk gesproken. Dat is het nieuwe land van God, het leven van de toekomende eeuw (Matt. 19:29; Hand. 20:32; 26:18; Hebr. 9:15), het koninkrijk dat beloofd is (Jak. 2:5), Door de Messias Jezus zijn ook heidenen opgenomen in het huis van God: ‘Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus’ (Rom. 8:17).
-
Eten
In tegenstelling tot Johannes de Doper, die een asceet was, nam Jezus deel aan feestelijke maaltijden. Hij achtte het lichamelijke niet minderwaardig t.o.v. het geestelijke (Matt. 11:18, 19). Hij gaf de hongerige schare te eten (Matt. 14:20) en noemt hulp aan de hongerlijders één van de goede werken (Matt. 25:35; vgl. Spr. 25:21). Een Jood mag niet alles eten, wat onrein is, is taboe (Lev. 11; Hand. 10:14). Ook heeft hij te maken met voorschriften voor handenwassen en reiniging vóór de maaltijd (Mare. 7:2 w). Eten is meer dan alleen maagvulling. Het is deelname aan hetzelfde brood, dat gebroken wordt, het is tafelgemeenschap. Daarom is het eten van Jezus met tollenaars en zondaars een daad, een doorbreken van grenzen (Matt. 9:11). Het eten van het pascha voegt hier nog een dimensie aan toe, nl. het deelhebben aan de goddelijke bevrijding, de gemeenschap met de Bevrijder (Matt. 26:17 vv; 1 Kor. 11:24 v). In de heiden-christelijke gemeente was er veel strijd over deze spijswetten. Paulus laat de mensen vrij in het al dan niet volgen van deze regels (1 Kor. 8:8). Men zal elkaar op dit punt niet veroordelen (Rom. 14:2 vv). Wel zal hij die zo sterk meent te zijn dat hij de oude traditie kan vergeten, moeten zorgen de ‘zwakken’ die de taboes in acht nemen, niet te ergeren (1 Kor. 8:9-13). Maar vast staat ‘dat het Koninkrijk Gods (de heilige orde van God) niet bestaat in eten en drinken maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap.’ (Rom. 14:17).
-
Evangelie
Goede tijding, blijde boodschap. Een Grieks woord dat we bv. in de Griekse vertaling van Jes. 40:9 vv aantreffen. Jeruzalem wordt hier opgeroepen te ‘evangeliseren’, een goede tijding te brengen, nl. dat God komt en dat Zijn heerschappij openbaar wordt. Dit is de achtergrond van het begrip evangelie in het n.t., de verkondiging van het Koninkrijk Gods dat met de komst van de Messias is aangebroken (Matt. 11:5; Lue. 4:21). Paulus spreekt van het evangelie van de Christus als over de boodschap van verzoening en bevrijding door de dood en opstanding van Jezus (Rom. 1:9; 2Kor. 2:12; Gal. 1:7). Later wordt ook het geschreven verhaal evangelie genoemd. Daarom kan men ook van vier evangeliën spreken, nl. dat van Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes (vgl. bv. Marcus 1:1; Luc. 1:3).
-
Exodus
Uittocht, uitweg. Griekse naam voor het tweede Bijbelboek. De Joden noemen het naar het 2e woord van het boek: ‘Sjemoot’, ‘Namen’. Het vertelt van de bevrijding uit Egypte, het Pascha, de verbondsluiting op de Sinaï, van de 10 woorden, van vele regels voor het samenleven, de inrichting van het heiligdom en het begin van de tocht door de woestijn. Mozes en Aaron zijn de hoofdpersonen.