Categorie: B woorden

  • Ban

    Hebreeuws cherem = afzondering, vgl, harem. Met het woord ban wordt dat aangeduid wat los gemaakt wordt van het eigen bezit en overgegeven aan de priester of God (Lev. 27:29; Num. 18:14). In de oorlog betekent een ban de totale vernietiging van een stad met zijn inwoners (Num. 21:2 v; Joz. 10:28; 1 Sam. 15:3, vgl. Deut. 7:2, 26). Het Griekse woord is anathema, letterlijk: wat apart is gezet. Het lijkt op het begrip vervloeken (vgl. banvloek, Jes. 34:5) excommuniceren, buiten de gemeenschap (van het heil)plaatsen. Paulus ‘verbant’ mensen die een ander evangelie verkondigen (Gal. 1:8 v, vgl. 1 Kor. 16:22), maar ook zonden als bitterheid, gramschap, toom, getier en gevloek (Ef. 4:31). Hij zou zelf dit barre lot willen ondergaan, als hij daarmee zijn broeders, de Joden, voor Christus zou kunnen winnen (Rom. 9:3).

  • Band

    Waarmee gevangenen worden geboeid (Richt, 15:14; Job 38:31, Luc. 8:29). Als gesproken wordt van banden van de dood of het dodenrijk, rijst het beeld op van het in een strik gevangen, zieltogende dier (Ps. 18:5-6; 116:3, 16). In overdrachtelijke zin kan van onderwerping aan een machtig koning (Ps. 2:3; Jer. 27:2; Nah. 1:13), of van dienstbaarheid aan God of ook goddeloosheid gesproken worden als van een knellende band of een juk (Jes. 52:2; 58:6; Jer. 2:20; Luc. 13:16). Maar de band is ook de gordel, die de kleding bijeen houdt, de liefde, de vrede, het verbond, die mensen verenigen (Ez. 20:37; Ef. 4:3; Kol. 3:14).