Koningen leggen belastingen op aan hun onderdanen, zowel als aan hun onderworpen vreemdelingen, zij het dat het eigen volk minder zal behoeven op te brengen (Matt. 17:25). In Israël kende men de belasting voor de koning en voor de tempel, in natura, geld, als herendiensten, in de vorm van eersteling|eerstelingen of tiende|tienden (Ex. 23:19; 34:26; Neh. 10:32; 1 Kon. 4:7 w). De Romeinen hebben in Judea belastingen geïnd met behulp van pachters, de tollenaar|tollenaars (Matt. 5:46). In tegenstelling tot de Zeloten hebben Jezus en Paulus het betalen van belasting aan de Romeinse overheid niet afgewezen (Matt. 17:25; 22:20; Rom. 13:6 v). De didrachme (= 2 penningen, een Griekse munt) werd gebruikt voor de tempelbelasting (Ex. 30:13; Matt. 17:24). De Romeinse zilveren denarius is de belastingmunt van de overheid (Matt. 22:19; Mare. 12:15).
Categorie: B woorden
-
Belijden
Mensen belijden hun zonden, verwoorden hun ongerechtigheden (Lev. 5:5; Ps. 32:5; Hand. 19:18), maar zij belijden ook de God van Israël, zij spreken zijn Naam uit (1 Kon. 8:33, 35; Jes. 48:1), zij betuigen hun aanhankelijkheid jegens de Zoon (Luc. 12:8; Fil. 2:11) en de Vader (1 Joh. 2:23).