Categorie: B woorden

  • Broeders des HEREN

    Zij worden genoemd in Matt. 12:46; 13:55; Mare. 3:31; Luc. 8:19; Job. 2:12; 7:3, 5; Hand. 1:14; 1 Kor. 9:5; Gal. 1:19. Zij, die Maria vereren als de steeds maagd gebleven moeder des HEREN, beschouwen de broeders en zusters als neven en nichten (vgl. Gen. 13:8). Anderen zien Jakobus, Jozef, Simon en Judas als kinderen van Jozef en Maria. Jakobus is leider geweest van de gemeente in Jeruzalem (Hand. 15:13). Van hem en van Judas zijn ook brieven bewaard gebleven.

  • Bron

    Het water uit de grond is voor mens en dier van grote betekenis. Het is levend (stromend), maar ook leven gevend water (Gen. 26:19). Kanaan is voor Israël een land van bronnen (beken en wateren), in dalen en op bergen, een land van tarwe, gerst, wijnstok, vijgebomen en granaatappels (Deut. 8:7 v). Het lied van de bron bezingt het wonder van water in de woestijn (Num. 21:17 v). Op de nieuwe aarde zal de woestijn door bronnen verdwijnen (Jes. 35:7; 41:18). In overdrachtelijke zin is het bronwater leven en welzijn, sjaloom (Ez. 47:1-12; Joël 3:18; Openb. 7:17; 21:6; 22:2 v; vgl. Gen. 2:10). Men denkt ook aan wijsheid (Spr. 16:22), heil (Jes. 12:3), een goede leer (Spr. 10:11; 13:14), vreze des HEREN (Spr. 14:27), het geloof in Jezus (Joh. 7:38).

  • Brood

    Dit was meestal gerstebrood, tarwebrood was kostbaar. Als het laatstgenoemde algemener wordt, is gerstebrood het voedsel der armen. Brood was een ronde koek met een gat in het midden (zodat het aan een stok, een ‘staf des broods’, Ps. 105:16, werd vervoerd), in gloeiende as (1 Kon. 19:6; Jes. 44:19), op gloeiende stenen (al of niet in een oven), of op een bakplaat (Lev. 2:5; 6:21) gebakken. Het ongezuurde (zonder zuurdeeg) brood, de matze, wordt op Pasen gegeten (Ex. 12:39) en in de cultus gebruikt (Lev. 2:4). Jezus heeft zichzelf ‘brood des levens’ genoemd, d.w.z. brood dat doet leven, dat het ‘eeuwige’ leven geeft (Joh. 6:35, 48). Aan het avondmaal geschiedt de breking van het brood. Brood en wijn verkondigen de dood van de HEER, todat Hij komt (1 Kor. 11:26).

  • Boek

    Het Hebr. woord seefer betekent geschrift in het algemeen. De op papyrus of perkament geschreven teksten hadden de vorm van een rol (Jer. 36:4; Openb. 5:1 w): ‘Zie, hier ben Ik, in de boekrol staat van Mij geschreven’ (Ps. 40:8; Hebr. 10:7). Later ontstaat de codex in boekvorm, de op elkaar gelegde bladzijden die bijeengebonden werden. In de bijbel worden genoemd: het boek des Verbonds (waarin de regels van het Sinaï-verbond waren opgeschreven, Ex. 20:22-23:33, te onderscheiden van de 2 stenen tafelen waarop de 10 woorden ingekerfd zijn (Ex. 31:18; 34:1), het boek des Oprechten (Joz. 10:13; 2 Sam. 1:18), het boek van de Oorlogen van de HEER (Num. 21:14), het boek des Levens (Ex. 32:32; Ps. 69:29; Jes. 4:3; Ez. 13:9; Fll. 4:3; Openb. 3:5; 20:12), waarin zij die ten leven zijn opgeschreven, worden vermeld. Uit de vondsten bij Qumran aan het eind van de jaren ’40 van de vorige eeuw is gebleken dat de boekrollen in kruiken werden bewaard. In de synagoge werden ze in een kast geborgen, reeds in de le eeuwen van onze jaartelling (blijkens een fresco in Doura-Europos). De traditionele vorm werd een tora-schrijn met 2 deuren aan de hoofdwand. In Ezra 6:1 wordt reeds een bibliotheek in Babel vermeld.

  • Bruid

    De profeten hebben de liefdesverhouding van God en zijn volk niet beter kunnen tekenen dan door het beeld van de bruidstijd: ‘toen jullie Mij volgden in de woestijn’ (Jer. 2:2; Hos. 2:13 v). De symboliek van Israël als de bruid van de HEER vinden we vooral in de belofte van de heilstijd (Jer. 49:10; 61:10). ‘Zoals de bruidegom zich over de bruid verbljdt, zal God zich over u verblijden’ (Jes. 62:5). Het is in Jezus dat de bruidegom tot zijn bruid komt, de gemeente (Marc. 2:19; vgl. Matt. 25:1 vv; Ef. 5:31 v). De apostelen zijn de bruidsjonkers (2 Kor. 11:2), de gemeente is de bruid van het Lam (of: de Knecht), op de hemelse bruiloft (Openb. 19:7 w; 21:9).

  • Bruidegom

    De profeten hebben de liefdesverhouding van God en zijn volk niet beter kunnen tekenen dan door het beeld van de bruidstijd: ‘toen jullie Mij volgden in de woestijn’ (Jer. 2:2; Hos. 2:13 v). De symboliek van Israël als de bruid van de HEER vinden we vooral in de belofte van de heilstijd (Jer. 49:10; 61:10). ‘Zoals de bruidegom zich over de bruid verbljdt, zal God zich over u verblijden’ (Jes. 62:5). Het is in Jezus dat de bruidegom tot zijn bruid komt, de gemeente (Marc. 2:19; vgl. Matt. 25:1 vv; Ef. 5:31 v). De apostelen zijn de bruidsjonkers (2 Kor. 11:2), de gemeente is de bruid van het Lam (of: de Knecht), op de hemelse bruiloft (Openb. 19:7 w; 21:9).

  • Bijvrouw

    Reeds Lamech had twee vrouwen (Gen. 4:19). ook Abraham, Jakob, David en Salomo hadden meerdere of vele vrouwen (Gen. 22:24; 2 Sam. 5:13; 1 Kon. 11:3). Bijvrouwen waren dikwijls vrouwen uit een lagere klasse of ex-gevangenen (Deut. 21:11 v). Overigens gold het monogame huwelijk als door God bedoeld (Gen. 2:24; Spr. 5:18; 12:4; Mal. 2:14).

  • Bijwoner

    Een bijwoner is de vreemdeling, die hoewel geen Jood geworden, in de samenleving of een familie is opgenomen, zonder zijn eigen identiteit te verliezen. Hij is geen slaaf of slavin. Zijn plaats wordt door bepaalde voorschriften duidelijk aangewezen (Ex. 12:45; Lev. 22:10; 25:6). In overdrachtelijke zin noemt David zich en zijn volk bijwoner, d.w.z. geen rechthebbende bezitter van het land, maar als vreemdeling is er hun een tijdelijke plaats gegund (1 Kron. 29:15; vgl. Ps. 39:13; Hebr. 11:13). Zo was Mozes een bijwoner in het land Midjan (Hand. 7:29). Paulus zegt tot de heidenen, hen die veraf waren, dat zij door het geloof in Jezus de Messias, de plaats van bijwoner hebben ingeruild voor die van burger in Israël en huisgenoot van God (Ef. 2:19).

  • Binden

    Abigail zegt tegen David: ‘als u vervolgd wordt, dan zal uw ziel gebonden zijn in de bundel der levenden bij de HEER’ (1 Sam. 25:29). De bundel of buidel van de levenden spreekt van de bewaring door God. In de joodse traditie is deze uitdrukking de zegenbede om het eeuwige leven, die aan gestorvenen wordt meegegeven. Het binden en ontbinden in Matt. 16:19 en 18:18 zijn joodse termen voor het verbieden en geoorloofd verklaren, het met de ban treffen en vrijspreken. Petrus en de apostelen krijgen de volmacht regels voor het leven van de gemeente vast te stellen.