De zorg voor de in het Midden-Oosten talrijke blinden is een gebod (Lev. 19:14; Deut. 27:18; Job 29:15). Toch moesten zij vaak hun toevlucht tot het bedelen nemen (Bartimeüs, Mare.. 10:46; Joh. 9:8). Blindheid betekent dikwijls dat mensen de genade en de wonderen van God niet zien, ‘ze hebben ogen maar zien niet’ (Deut. 28:28; Jes. 29:9; 56:10; Ef. 1:17; Hand. 13:11; Openb. 3:17). In de heilstijd zijn er geen, ook in geestelijk opzicht, blinden (Jes. 29:18; 35:5; Luc. 4:19). De genezing van blinden door Jezus is daarvan een teken (Matt. 9:27; 11:5; 12:22; 15:30). Zo kan ook Paulus’ genezing in Damascus opgevat worden (Hand. 9:9).
Categorie: B woorden
-
Bloed
Bloed is leven en levenskracht (Gen. 4:10; Lev. 17:11) en mag niet gegeten worden (Lev. 3:17; Deut. 12:16; Hand. 15:20). Als het verbond tussen God en Israël met bloed wordt bezegeld (Ex. 24:8; Mare. 14:24; 1 Kor. 10:16) of de priester door besprenkeling wordt gewijd (Ex. 29:20), betekent dit een consecratie, een toevoeging van ‘leven’. Het bloed van het offerdier speelt een belangrijke rol in de verzoenen|verzoeningsriten, de bevrijding van mens en heiligdom van onrein|onreinheid tot hun dienst aan God. (Lev. 16). Vanuit dit gebruik is er een verbinding met de voorstelling van de reinigende werking van het bloed van Jezus (Rom. 3:25; Hebr. 9:12).