Categorie: Volwassenen

  • 22 juli

    God is rechtvaardig.

    Een rechtvaardige is een “tzadiek” in het Hebreeuws. Dit woord komt de eerste keer voor in Exodus 9:27. Daar staat Farao tegenover de Heere. Farao zegt daar: “…de HEERE is rechtvaardig; ik daarentegen en mijn volk zijn goddelozen.”

    Egypte is in de Bijbel een beeld van de wereld. Daarin wonen Farao en zijn volk. Dat is een beeld van satan en de goddeloze mensheid.

    Romeinen 5:6
    Want Christus, als wij nog krachteloos waren, is te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven.

    Zoals Mozes het volk verloste uit Egypte, uit de macht van de Farao, zo verloste Jezus Christus ons uit de macht van satan. “God heeft Hem voorgesteld tot een verzoening, door het geloof in Zijn bloed (Leven), tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden, die te voren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods; Tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid in deze tegenwoordige tijd; opdat Hij rechtvaardig zij, rechtvaardigende degene, die uit het geloof van Jezus is” (Romeinen 3:25, 26).

    Wij zijn gerechtvaardigd niet uit onze werken, niet uit ons geloof, maar uit het geloof van Jezus Christus. Dit lezen wij duidelijk in Galaten 2:16. Door Zijn geloof, Zijn trouw, Zijn gehoorzaamheid, staan wij rechtvaardig voor God.

    In Romeinen 4 lezen we over het geloof van Abraham. Vanaf vers 3: “En Abraham geloofde God, en het is hem gerekend tot rechtvaardigheid. Nu degene, die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld. Doch degene, die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid. Gelijk ook David de mens zalig spreekt, welken God de rechtvaardigheid toerekent zonder werken; Zalig zijn zij, welker ongerechtigheden vergeven zijn, en welker zonden bedekt zijn; Zalig is de man, welken de Heere de zonden niet toerekent.”

    Zo staan wij tegenover God. Hij rekent ons niets toe, want Christus heeft de rekening voor ons betaald. Dit lezen we in 2 Korinthe 5:21.

  • 19 juli

    God is genadig én barmhartig.

    Barmhartig wordt ook vaak vertaald met ontferming. Beide woorden zijn in het Hebreeuws hetzelfde. In de Statenvertaling komt het Hebreeuwse woord ook onvertaald voor. Dat zien we bijvoorbeeld in Hosea 1:6: “Noem haar naam Lo-Ruchama, want Ik zal Mij voortaan niet meer ontfermen over het huis Israëls, maar Ik zal ze zekerlijk wegvoeren”. Het Hebreeuwse “lo” betekent “niet”.

    Paulus haalt in Romeinen 9:25 Hosea aan: “Gelijk Hij ook in Hosea zegt: Ik zal hetgeen Mijn volk niet (Lo-Ammi) was. Mijn volk (Ammi) noemen, en die niet bemind (Lo-Ruchama) was, beminde (Ruchama).” In het Nieuwe Testament wordt “ruchama” vertaald met beminde.

    Het volk Israël was en is door hun ongeloof niet Gods volk en niet Gods beminde. In de toekomst zal God, wanneer Israël tot geloof gekomen is, Zich weer over hen ontfermen (hen weer beminnen) en wordt het weer Zijn volk. Dit staat al in Hosea 1:12: “Zegt tot uw broederen: Ammi, en tot uw zusteren: Ruchama.”

    Paulus haalt Hosea aan in verband met de Gemeente van nu. Wij waren niet Gods volk en niet ontfermd. Door geloof behoren wij tot Gods hemelse volk. Hij is barmhartig over ons en heeft Zich over ons ontfermd en Hij bemint ons. Sinds de dood en opstanding van Christus Jezus leven wij in de bedeling (huishouding) van de genade. God schenkt ons Zijn genade en barmhartigheid.

    In Lukas 10:25-37 komen we de barmhartige Samaritaan tegen. Wie is deze man? Uit de gelijkenis blijkt, dat hij niet de leviet of de priester is. Zij (type van de Joden) leven onder de wet en schenken geen barmhartigheid aan degene die verloren is. De Samaritaan (geen Jood) ziet wel om naar de ten dode opge­schreven man. Hij wordt de Naaste van die man. Hij wordt met innerlijke ontferming bewogen. Zo ziet God naar ons om.

    “Hij kwam om te zoeken en zalig te maken dat verloren was” (Lukas 19:10).