Categorie: Volwassenen

  • 13 juni

    Saul wordt door Samuël tot koning aangesteld. Samuël doet dit in opdracht van God. Saul is niet de hoogste, maar de laagste van de drie. Wel is hij de hoogste onder het volk Israël. Hierover moet hij echter wel verantwoording afleggen aan God.

    God spreekt via Samuël tot Saul. Saul is vrij om te doen wat hij wil, maar binnen de grenzen die God aan zijn koningschap gesteld heeft. In 1 Samuël 13 lezen we dat er strijd is tussen Israël en de Filistijnen. Saul wacht op Samuël. Deze zal, voordat de strijd begint, een offer aan God brengen en bidden om de overwinning. Samuël is er echter niet op de afgesproken tijd. Omdat de soldaten beginnen weg te lopen en Saul niet de strijd wil beginnen zonder gebed en offer, brengt hij dit offer zelf. Dan verschijnt Samuël en zegt dat Saul zich niet heeft gehouden aan het gebod van God en dat daarom het koninkrijk naar een ander zal gaan.

    In 1 Samuël 15 lezen we dat Saul weer ongehoorzaam is. Hij krijgt van God de opdracht om Amalek uit te roeien. Hij mag niemand in leven laten, ook de dieren niet. De reden van deze opdracht staat vermeld in Exodus 17:8-16. Saul verslaat Amalek, maar laat koning Agag en het beste onder het vee in leven (vers 9). Het vee wil hij aan God offeren. Saul vindt dit in overeenstemming met Gods wil (1 Samuël 15:20, 21). Samuël zegt dat dit ongehoorzaamheid is aan God en dat gehoorzamen belangrijker is dan offers brengen.

    Exodus 17:23
    Want wederspannigheid (ongehoorzaamheid tegen God) is een zonde der toverij, en wederstreven is afgoderij en beeldendienst. Omdat gij des HEEREN woord verworpen hebt, zo heeft Hij u verworpen, dat gij geen koning zult zijn.

    Uit bovenstaande mogen we leren dat gehoorzaamheid, dus het erkennen van het gezag van God in wat Hij gesproken heeft, op de eerste plaats komt. Onze christelijke activiteiten (Saul offerde) mogen niet tegen Gods wil ingaan. Het offer in bovenstaand gedeelte (1 Samuël 13) was heel belangrijk. Alleen Samuël mocht dit doen, niet Saul. Daarom is het heel belangrijk dat je eerst de Bijbel, Gods Woord, leert kennen, zodat je weet wat gehoorzaamheid aan God is. Want de Heer wil jou in Zijn dienst gebruiken, maar alleen in dat wat Hij wil.

  • 03 juli

    Nog meer over het woord “wezen”. In Micha 6:9 komt het woord wezen en naam in één tekst voor: De stem des HEEREN roept tot de stad (want Uw Naam ziet het wezen) …! HEEREN staat met kleine hoofdletters, omdat dat in het Hebreeuws de naam Jehovah is. De naam Heer met kleine letters is in het Hebreeuws Adonai. Dat betekent heer of meester, dus Degene Die jij dient. De naam van iemand zegt iets over iemands wezen, over iemands reputatie. De naam vertelt wie of wat iemand is.

    Wanneer God Zich bekendmaakt, doet Hij dat met de Naam Jehovah. Dat is de Naam van Zijn Zoon. Dat lazen we al in Handelingen 2:36. De Naam HEERE God komt de eerste keer voor in Genesis 2:4.

    Mozes vroeg in Exodus 3:13 aan God: “Hoe is Zijn naam? wat zal ik tot hen (de zonen Israëls) zeggen?” God zei in vers 14 tot Mozes: “IK ZAL ZIJN, DIE IK ZIJN ZAL!” In vers 15 staat vervolgens: “De HEERE, de God uwer vaderen, de God van Abraham, de God van Izak, en de God van Jakob . . ;dat is Mijn Naam eeuwiglijk”.
    Letterlijk betekent de Naam Jehovah: Hij Die bestaat, Hij Die is of Hij Die zal zijn. God zegt tot ons: “IK BEN”. Wij zeggen tot Hem: “Hij is”.

    We mogen dus zeker weten dat God bestaat en dat Hij is. Zijn Naam zegt ons dat. Hij heeft ons Zijn Naam gegeven en Hij openbaart Zich door Zijn Zoon onder de Naam Jehovah. God is het wezen, de Zoon geeft uitdrukking aan dat wezen en draagt de Naam van Zijn wezen. Op Hem kunnen wij vertrouwen.

    Psalm 9:11
    En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen, die U zoeken.

    Het kennen van de Heer wil zeggen dat wij in gemeenschap (= in relatie) met Hem leven. Wij zijn geroepen tot gemeenschap met de Zoon, Jezus Christus, onze Heere (1 Korinthe 1:9).

    Hebreeën 11:6
    Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Want die tot God komt, moet geloven, dat Hij is, en een beloner is voor degenen, die Hem zoeken.