Categorie: Volwassenen

  • 05 december

    2 Thessalonicenzen 2:1-4
    (1) En wij bidden u, broeders, door de toekomst van onzen Heere Jezus Christus, en onze toevergadering tot Hem, (2) Dat gij niet haastelijk bewogen wordt van verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief, als van ons geschreven, alsof de dag van Christus aanstaande ware. (3) Dat u niemand verleide op enigerlei wijze; want die komt niet, tenzij dat eerst de afval gekomen zij, en dat geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des verderfs; (4) Die zich tegenstelt, en verheft boven al wat God genaamd, of als God geëerd wordt, alzo dat hij in den tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertonende, dat hij God is.

    Er waren mensen in Thessalonica die de gelovigen bang maakten. Kennelijk gebeurden er toen ook veel dingen die mensen in verwarring brachten. Men zei dan dat er een profetie of een openbaring was geweest, dat het einde van deze wereld gekomen was. Deze mensen zijn er nu nog. Zij vertellen bijvoorbeeld dat het oordeel over Nederland voor de deur staat, want daarover had God tot hen gesproken of ze hadden een visioen gehad. En ze maken de mensen bang door te zeggen dat de “dag des Heeren” aanstaande is. Dat het oordeel over de wereld voltrokken zal worden! Die mensen toen maakten het zo bont door te zeggen dat ze zelfs een brief van de apostel Paulus hierover hadden ontvangen.

    Maar Paulus wilde de gelovigen van toen en nu laten zien dat God een Plan heeft gemaakt en dat Hij dat Plan uitwerkt. Hij wijkt niet af van dat Plan. Alles daarin heeft een vaste volgorde. Dat geldt ook voor de dag des Heeren. Mensen konden toen niet, en kunnen ook nu niet, zomaar vertellen dat die dag er aankomt om daarmee mensen bang te maken. Bovendien leven wij in een periode waarin de genade heerst. Wij worden niet meer veroordeeld als wij geloven in de Heere Jezus Christus. Hij heeft dat oordeel gedragen en wij zijn vrijgesproken. Maar als je wilt weten wanneer de dag des Heeren komt, dan moet je je laten onderwijzen door Gods Woord. Dan weet je dat die dag komt wanneer heel de wereld in duisternis is.

  • 07 december

    Joël 1:15-20
    (15) Ach, die dag! want de dag des HEEREN is nabij, en zal als een verwoesting komen van den Almachtige. (16) Is niet de spijze voor onze ogen afgesneden? Blijdschap en verheu­ging van het huis onzes Gods? (17) De granen zijn onder hun kluiten verrot, de schathuizen zijn ver­woest, de schuren zijn afgebroken, want het koren is verdord. (18) O, hoe zucht het vee, de runderkudden zijn bedwelmd, want zij heb­ben geen weide, ook zijn de schaapskudden verwoest. (19) Tot U, o HEERE! roep ik; want een vuur heeft de weiden der woestijn verteerd, en een vlam heeft alle bomen des velds aangestoken. (20) Ook schreeuwt elk beest des velds tot U; want de waterstromen zijn uitgedroogd, en een vuur heeft de weiden der woestijn verteerd.

    De profeet Joël klaagt hier over de verwoesting die de dag des Heeren met zich mee zal brengen. Het is een dag van oordelen. Daarom komen er ook zoveel profeten erop terug. Het oordeel begint bij het huis van God. Het (be)oordelen van de Gemeente van Christus, heeft vóór het begin van de 70e week van Daniël al plaats gehad. En nu volgt het oordeel over Israël aan het einde van die week. Aan het einde van die week zal er geen voedsel meer in het land zijn. Alles is vernietigd. Alle vijandige legers zijn opgetrokken naar Jeruzalem. En bij hun tocht laten ze niets heel of met rust. Voor de ogen van het volk gebeurt het en ze kunnen er niets tegen doen. Alles wordt in de brand gestoken (daarom is vuur ook een uitbeelding van oordeel). Een oordeel dat de Heer Zelf voltrekt door middel van vijandige legers.

    Dat oordeel heeft maar één doel: om de mens te behouden, zalig te maken. Dat hij erkent dat er maar één God is die verlossen kan. Dat de mens roept tot de Heere zijn Schepper. Hem erkent als zijn Schepper. Alleen wie de Naam des Heeren aanroept zal verlossing vinden! Dat geldt nu, maar ook straks voor het volk Israël.