Categorie: Volwassenen

  • 20 november

    Verlamd

    Je kent waarschijnlijk het verhaal van de verlamde man wel, uit Lukas 5:17-26. Hij werd door het dak van het huis waar de Here Jezus was, naar beneden gelaten en kwam zo voor de voeten van de Heer terecht. De Heer zei hem dat zijn zonden vergeven waren. Toen de Farizeeën en Schriftgeleerden dat hoorden en daarover mopperden, vroeg de Heer: “Wat is lichter te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of te zeggen: Sta op en wandel?” De verlamde man werd genezen, nam zijn bed op en wandelde naar huis, zoals de Heer hem zei te doen.

    Eigenlijk is die verlamde man een uitbeelding van jou en mij, voordat we tot geloof kwamen. Als je verlamd bent kun je niet lopen en kun je geen kinderen krijgen. Geestelijk gezien betekent dat, dat je niet kunt wandelen, waardig de roeping Gods en geen vrucht kunt dragen.

    De Heer zei drie dingen tegen de verlamde man. Als eerste dat zijn zonden vergeven waren. Daar begint het mee. Maar toen eenmaal zijn zonden vergeven waren, was de man nog steeds verlamd. Dat veranderde pas toen de Heer het tweede zei: “Sta op.” Opstaan heeft te maken met levend worden. Je zonden kunnen wel vergeven zijn, maar je blijft geestelijk dood, totdat je tot geloof komt. Dan pas word je levend voor God. Dan pas sta je op. En vanaf dat moment kun je gaan wandelen, zoals de Heer ten derde zei: “Neem uw beddeken op en ga heen naar huis.”

    Het is precies de volgorde zoals het gaat bij iedereen die “aan de voeten van de Heer terecht komt”: je zonden zijn vergeven, je komt tot geloof en ontvangt nieuw leven en bent daarna in staat om te wandelen en vrucht te dragen. De man ging naar huis, “God verheerlijkende.” En jij?

    Tot morgen!

     

  • 19 november

    Goed werk

    Vraag jij je ook wel eens af wat je nou eigenlijk voor de Heer doet? Je leven als gelovige lijkt aan de buitenkant zo vaak op dat van ongelovigen. Je zou wel meer voor de Heer willen doen, maar op de een of andere manier komt het er niet van. Je zou er bijna een schuldgevoel van krijgen. Bijna.

    De Bijbel leert dat God ons hart aanziet. Hij is niet zozeer geïnteresseerd in wat wij doen, maar waarin wij geloven. Of beter gezegd, in Wie wij geloven. En als het daarover gaat, zijn we heel zeker van “onze” zaak. Het Evangelie is voor ons, als het goed is, een blijde boodschap. We weten dat de Bijbel het geïnspireerde Woord van God is (2 Timótheüs 3:16). Hij is onze Vader en wij zijn Zijn kinderen. Hij wil ons laten opgroeien tot Zijn zonen (= erfgenamen).

    Hoe geef je die overtuiging nou handen en voeten? Dat is echt niet zo moeilijk. Wat dacht je ervan om God te danken voor Zijn Verlossingswerk. Om Hem te danken dat je Zijn kind mag zijn. Dat het je verlangen is om voor Hem beschikbaar te zijn. Dat je uitzicht hebt op eeuwig, onvergankelijk leven. Dat de dood is overwonnen. Dat je je mag voeden met Zijn Woord en erop mag vertrouwen dat Hij, die in jou een goed werk begonnen is, dat zal voleindigen tot op de dag van Jezus Christus (Filippenzen 1:6). Een andere mooie tekst in dit verband is:

    Éfeze 6:12
    Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht.

    Onze opdracht is niet om onze medemensen te overtuigen van ons geloof. Als gelovigen zijn we (hoe dan ook) Zijn getuigen. De Geest van Christus woont in ons en voor de overheden en machten in de lucht is dat o zo zichtbaar! Over getuigenis gesproken…