Categorie: Volwassenen

  • 16 november

    Broeders en zusters

    Een van de moeilijkste dingen voor ons als gelovigen is wel het accepteren van onze medegelovigen. Want wij zijn dan zelf wel redelijk volmaakt(?), die medebroeder is dat allerminst! We weten dat ook zijn zonden vergeven zijn, maar misschien zou hij toch een paar eigenschappen, waar ik me toevallig aan stoor, nog wat kunnen bijslijpen. Dat maakt het voor mij wat makkelijker te accepteren dat ook hij een kind van God is. Als hij nou bijvoorbeeld eens wat socialer wordt, kan ik weer even iets vriendelijker zijn. Zo worden we er toch allemaal net iets beter van. Niks op tegen toch? Sterker nog, als wij nou heel vriendelijk zijn naar elkaar toe, laten we daarmee aan de buitenwereld zien dat we goed bezig zijn! Men zal nieuwsgierig worden (“Hoe komt het toch, dat die mensen zo ontzettend lief zijn voor elkaar?”), daardoor onze bijeenkomsten gaan bezoeken (“Wat leren jullie daar dan?”) en tot geloof komen! Bijbelser kan haast niet!

    En toch zo onwaar. Ten eerste ziet God ons aan naar de nieuwe mens, zonder onze onvolkomenheden. Wie zouden wij dan zijn om te letten op de slechte karaktertrekken van onze medegelovigen? 2 Korinthe 5:16 is daar duidelijk genoeg over: “Zo dan, wij kennen van nu aan niemand naar het vlees; en indien wij ook Christus naar het vlees gekend hebben, nochtans kennen wij Hem nu niet meer naar het vlees”. Het vlees is gestorven, dood dus. Dit geldt zelfs voor het vlees van de Heer. God let er niet meer op en waarschijnlijk is het niet de bedoeling dat wij Hem daarin zouden corrigeren… Toch staat er:

    “Te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande de vorige wandeling, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding; En dat gij zoudt vernieuwd worden in den geest uws gemoeds, En den nieuwen mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid.” (Éfeze 4:22-24)

    De bedoeling is toch wel dat we veranderd worden, maar dit werkt van binnen naar buiten en voor zover Hij dat nodig vindt. En dat geldt ook voor die broeder of zuster. Die verandering wordt “heiliging” genoemd in de Bijbel. Heiliging betekent niet “zonder zonden”, maar “aan de Heer toegewijd” of “apart gezet voor de dienst aan de Heer”.

  • 14 november

    “Mogen wij nu zomaar alles doen?” wordt wel eens gevraagd. Het antwoord is bevestigend. Ja, wij zijn vrij om te doen en laten wat we willen. God ziet de nieuwe mens aan die in Christus is, Hij stelt ons rein en volmaakt voor Zich, enzovoorts. En deze dingen zijn niet afhankelijk van ons, die blijven zo. Dat is die kant van de zaak.

    Toch is het evangelie niet: “Doe maar wat je wilt, leef er maar op los en leef je vooral uit. ” De bedoeling is namelijk iets anders, namelijk dat we ons nieuwe leven dat we gekregen hebben, in dienst zouden stellen van Hem. Niet omdat dat moet, maar omdat we dit zelf willen.
    De vraag is namelijk altijd: nieuw leven ontvangen en dan? Ik hoorde een mooie vergelijking van iemand die zei: “Op Koninginnedag hang ik altijd de vlag uit. Is dat een wet? Nee, dat is een natuurlijk gevolg van iets anders, namelijk dat ik mij verbonden voel met Nederland.” En dat is een goede vergelijking met ons als gelovigen. Wij moeten niets, wij mogen alles. Maar wat willen wij eigenlijk? Voor de Heer stond het vast. Vlak voor Hij het ergste moest ondergaan wat maar mogelijk was, zei Hij: “Niet mijn wil, maar Uw wil geschiede.” Hij vereenzelvigde Zich daarmee met de wil van Zijn Vader. Voor ons zou dat het Voorbeeld moeten zijn. Onze eigen wil zou plaats maken voor Zijn wil.

    De Heer kreeg daarna alle zonden van de wereld over Zich heen en werd daarmee “tot zondaar gesteld”. Met alle zonden op zijn rug, diende Hij de Vader. Ondanks onze zondige natuur kunnen ook wij heel goed de Heer dienen. We zouden gewoon geen weet (wet…) meer moeten hebben van onze zonden en ons aan Hem ter beschikking moeten stellen. Dát is wat ons leven inhoud geeft! Dan is ons leven niet meer “zonde”, maar heeft het juist het doel bereikt dat God er mee had.

    Romeinen 6:22, 23
    (22) Maar nu, van de zonde vrijgemaakt zijnde, en Gode dienstbaar gemaakt zijnde, hebt gij uw vrucht tot heiligmaking, en het einde het eeuwige leven. (23) Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere.