Categorie: Volwassenen

  • 24 augustus

    Filippenzen 3:20
    Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus.

    Gisteren hebben we gelezen dat God ons getrokken heeft uit deze vijandige wereld en ons geplaatst heeft in de hemel in Christus. We maken daardoor (geestelijk) geen deel meer uit van deze wereld, maar onze “wandel” (= positie) is in de hemel. Wat wil dat nu zeggen: “onze wandel” is in de hemel?

    Kolossenzen 3:1-2: “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechter hand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn”. 
    Lees je dat? We zouden de dingen bedenken die boven zijn. Want daar is ons Leven, niet meer op aarde, want we zijn huisgenoten van God geworden! Dus we hebben nu een hemelse bestemming, omdat Christus daar is. We leven als het ware naar de maatstaven van de hemel, als Koningskinderen! Trouwens, het wordt wat lastig om een aardse positie te hebben, want we zijn gestorven voor de wereld, lees maar in vers 3: “Want gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God”.

    We hoeven ons niet druk te maken over alle onrecht in deze wereld, want we maken geen deel meer uit van het systeem van deze wereld. Wat zijn dan die “dingen” die we zouden zoeken?
    Kolossenzen 1:9-10: “… dat gij moogt vervuld worden met de kennis van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk verstand; Opdat gij moogt wandelen waardiglijk den Heere, tot alle behagelijkheid, in alle goede werken vrucht dragende, en wassende in de kennis van God”.

    We nemen Zijn Woord tot ons, we voeden ons met Zijn Woord, en dan worden wij vervuld (vol) van Hem! Zo zoeken wij de dingen die boven zijn! Dan is onze wandel in de hemelen!

    Psalm 26:3
    Want Uw goedertierenheid is voor mijn ogen, en ik wandel in Uw waarheid. 

    Heel de schepping zit halsreikend en al zuchtend te wachten, totdat Christus met Zijn Koninkrijk openbaar wordt. Als dat gebeurt, worden wij met Hem openbaar.

  • 29 augustus

    Hebreeën 2:11-12
    (11) Want en Hij, Die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit één; om welke oorzaak Hij Zich niet schaamt hen broeders te noemen. (12) Zeggende: Ik zal Uw naam Mijn broederen verkondigen; in het midden der Gemeente zal Ik U lofzingen.

    We hebben gisteren gelezen in het “Hogepriesterlijk gebed” dat de Heer de naam van Zijn Vader bekend heeft gemaakt aan de mensen en dat de Gemeente het loon is wat de Heere Jezus, op grond van Zijn geloof (= vertrouwen) in Zijn hemelse Vader, heeft ontvangen. Daarom wil Hij ook centraal staan in de Gemeente, Zich laten omringen door Zijn broederen! Deze uitspraak uit Hebreeën komt uit de psalmen, namelijk Psalm 22:23: “Zo zal ik Uw Naam mijn broederen vertellen; in het midden der gemeente zal ik U prijzen”. Je zult deze psalm wel kennen, want deze wordt veel (voor)gelezen, vaak in verband met het lijden van de Heer. We hebben al eerder deze maand gelezen dat de psalmen spreken over Christus, lees nog maar eens in Handelingen 2:30-31: “Alzo hij dan een profeet was, en wist, dat God hem met ede gezworen had, dat hij uit de vrucht zijner lenden, zoveel het vlees aangaat, den Christus verwekken zou, om Hem op zijn troon te zetten; Zo heeft hij, dit voorziende, gesproken van de opstanding van Christus, dat Zijn ziel niet is verlaten in de hel, noch Zijn vlees verderving heeft gezien”. David profeteert over Zijn Heer in de psalmen! Lees het hele hoofdstuk van Hebreeën 2 maar eens.

    En één van de eerste dingen die de Heer bij Zijn opstanding doet, is Zich bekend maken aan Zijn broederen! Johannes 20 17: “Jezus zeide tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun: Ik vare op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot Mijn God en uw God”.

    De Heer heeft, door Zijn geloof, alles verdragen, omdat Hij wist wat Hij zou ontvangen bij Zijn opstanding!

    Hebreeën 12:2
    Ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Dewelke, voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen, en schande veracht, en is gezeten aan de rechter hand des troons van God.