Categorie: Volwassenen

  • 19 augustus

    Hebreeën 2:17
    Waarom Hij in alles den broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn, in de dingen, die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen. 

    Gisteren hebben we gelezen over de voetwassing uit Johannes 13. Vandaag wil ik met jullie daar verder mee gaan, want hoe vaak hoor je gelovigen niet zeggen; “Ja, de Heere Jezus is in de hemel, maar wat Hij daar nu doet…? Ik weet het niet…” Dat heeft de Heer nu duidelijk willen maken met de voetwassing, want wat Hij daar deed was een uitbeelding van Zijn werk als Hogepriester onder het Nieuwe Verbond. In het Oude Testament (Oude Verbond) ging de hogepriester éénmaal per jaar het Heilige der heiligen (= beeld van de hemel) in, om voor het volk verzoening te doen voor hun zonden.

    Hebreeën 9:7
    Maar in den tweeden tabernakel ging alleen de hogepriester, eenmaal des jaars, niet zonder bloed, hetwelk hij offerde voor zichzelven en voor des volks misdaden. 

    Dat gebeurde jaar in jaar uit. Je had natuurlijk wel een probleem als de hogepriester overleed, want wie moest dan voor het volk verzoening doen? Dus eigenlijk was dat toch een handicap dat ze stierven! Ze hadden elke keer een “nieuwe” hogepriester nodig. Er moest dus een Hogepriester komen, die altijd zou blijven en niet zou sterven! Een Hogepriester bovendien die altijd in het heiligdom was om verzoening te doen. Sinds Zijn Hemelvaart is de Heer in de hemel om verzoening te doen voor onze zonden.

    Hebreeën 7:23-25
    (23) En genen zijn wel vele priesters geworden, omdat zij door den dood verhinderd werden altijd te blijven. (24) Maar Deze, omdat Hij in der eeuwigheid blijft, heeft een onvergankelijk Priesterschap, (25) Waarom Hij ook volkomenlijk kan zalig maken degenen die door Hem tot God gaan; alzo Hij altijd leeft om voor hen te bidden.

  • 10 augustus

    We lopen vandaag en morgen ook door het boek Handelingen, omdat dit boek als het ware de overgang beschrijft van een aards koninkrijk naar een hemels koninkrijk, het verborgen plan van God met Jood en Heiden!

    In Handelingen kunnen we lezen hoe het Evangelie, dat door de apostelen aan het Joodse volk werd verkondigd, verworpen werd door de Joodse leidslieden en het Joodse volk. Ze zijn nog maar net begonnen om het werk van hun Heer voort te zetten en van Hem te getuigen of ze hebben al tegenstand! Lees maar in:

    Handelingen 4:1-3
    (1) En terwijl zij tot het volk spraken, kwamen daarover tot hen de priesters, en de hoofdman des tempels, en de Sadduceeën; (2) Zeer ontevreden zijnde, omdat zij het volk leerden, en verkondigden in Jezus de opstanding uit de doden. (3) En zij sloegen de handen aan hen, en zetten ze in bewaring tot den anderen dag; want het was nu avond. 

    En zo gaat het steeds in Handelingen. Het absolute dieptepunt komt in Handelingen 6 en 7 als Stéfanus in een redevoering de Joodse leidslieden en het Joodse volk afgoderij en ongeloof verwijt. Handelingen 7:51-54: “Gij hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij wederstaat altijd den Heiligen Geest; gelijk uw vaders, alzo ook gij. Wien van de profeten hebben uw vaders niet vervolgd? En zij hebben gedood degenen, die te voren verkondigd hebben de komst des Rechtvaardigen, van Welken gijlieden nu verraders en moordenaars geworden zijt. Gij, die de wet ontvangen hebt door bestellingen der engelen, en hebt ze niet gehouden! Als zij nu dit hoorden, berstten hun harten, en zij knersten de tanden tegen hem. En Stéfanus werd gestenigd door de woedende menigte”.

    In Handelingen 13 zien we de apostel Paulus (waarover later meer) in Antiochië. Hij nam daar het woord op de sabbat en zijn woord vond ingang. Maar als hij een week later aan het Joodse volk en de heidenen van die plaats nogmaals de Schriften citeert, zie je de bekende reactie.

    Handelingen 13:45
    Doch de Joden, de scharen ziende, werden met nijdigheid vervuld, en wederspraken, hetgeen van Paulus gezegd werd, wedersprekende en lasterende.