Categorie: Volwassenen

  • 01 augustus

    Matthéüs 16:18
    En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. 

    Deze maand is het onderwerp de Gemeente. Dan denk je vast, welke gemeente? Er zijn er zoveel. Mijn vriendinnetje of vriendje gaat naar een heel andere gemeente dan wij. Maar wat zegt de Bijbel hierover? Zijn er veel Gemeentes of is er maar een? Wat is dan die Gemeente? Soms kan dat heel verwarrend werken en zie je door de bomen het bos niet meer. In deze maand wil ik met jullie door de Bijbel lopen om te kijken wat daar over de Gemeente geschreven staat. 

    De Gemeente heeft een heel bijzondere positie in het werk van de Heer in onze tijd. Zoals we weten is de Here Jezus nu niet zichtbaar op de aarde. De laatste keer dat de discipelen Hem hebben gezien, is 40 dagen na Zijn Opstanding. 

    Handelingen 1:11
    Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in den hemel, zal alzo komen, gelijkertijd gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren. 

    Deze tijd dat de Heer niet zichtbaar op aarde is, noemen wij de verborgenheid en dat is de periode vanaf Zijn Opstanding tot nu totdat Hij weer komt. En in die “tussentijd” is nu de Gemeente gekomen. Het is als het ware de verzamelplaats voor degene die in de Here Jezus geloven. Daar zullen we later nog wat uitgebreider op terugkomen, dit is nog maar een inleiding.

    Waar komt nu het woord “Gemeente” vandaan? Het is een vertaling van het Griekse woord “ecclesia”; “ek” = van tussen uit, en “caleo”= roepen. Het heeft in het dagelijks taalgebruik de betekenis van een vergadering van een groep mensen. Het was, zeker in die dagen, de wettige volksvergadering. Voorbeeld daarvan zien we in Handelingen 7:38: “… deze is het, die in de vergadering des volks in de woestijn was…” Hier gaat het om Israël, die geroepen was uit Egypte en verzameld werd in de woestijn. Je kunt dus zeggen dat de Gemeente een “volk” van God is, – gelovigen – geroepen van tussen de overige (ongelovige) mensen uit! 

  • 30 juli

    God is Rechter.

    In Hebreeën 12:23 staat dat de gelovigen onder het Nieuwe Verbond zijn gekomen “tot de algemene vergadering en (namelijk) tot de Gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God de Rechter over allen, …”

    Paulus schrijft in 2 Timótheüs 4:8: “Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen, die Zijn verschijning liefgehad hebben.”

    De Heere is God. Wanneer God recht spreekt, doet Hij dat via de Heere, Zijn Zoon, Zijn buitenkant. God zal ons oordelen “in die dag”. “Die dag” is de dag van Jezus Christus (Filippenzen 1:6). Het is de dag waarop Christus Zijn Gemeente beloont (1 Korinthe 3:13-15). “Want wij allen moeten geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, opdat een ieder wegdrage, hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.” (2 Korinthe 5:10). Wij zullen loon ontvangen voor het werk dat de Heer door ons heeft kunnen doen. De rest zal verdwijnen.

    Petrus zegt in Handelingen 10:42 over Jezus Christus: “En heeft ons geboden aan het volk te prediken, en te betuigen, dat Hij is Degene, Die van God verordend is tot Rechter van levenden en doden”.

    Een ieder die geleefd heeft, komt ooit voor de Heer te staan.

    Abraham zegt tot de HEER over Sodom en Gomorra: “Het zij verre van U, zulk een ding te doen, te doden de rechtvaardige met de goddeloze! Dat de rechtvaardige zij gelijk de goddeloze, verre zij het van U! zou de Rechter der ganse aarde geen recht doen?” (Genesis 18:25).

    De Heer is een rechtvaardig Rechter. In Johannes 3:18 staat: “Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, dewijl (omdat) hij niet heeft geloofd in de Naam (het Wezen) van de eniggeboren Zoon van God”.

    “De Heer heeft gerechtigheid en gericht lief; de aarde is vol van de goedertierenheid des HEEREN” (Psalm 33:5).