Categorie: Jongeren

  • 18 juni

    Tot nu toe hebben we een beetje gezien hoe in het Oude Testament gezagsverhoudingen lagen. God blijkt steeds de Gezaghebbende te zijn, Die ook de macht heeft te maken, te breken, te geven en te nemen.

    Jesaja 14:27
    Want de HEERE der heirscharen heeft het in Zijn raad besloten, wie zal het dan verbreken? en Zijn hand is uitgestrekt, wie zal ze dan keren?

    Niemand kan het van Hem winnen. Het is dus verstandig om je aan die God te onderwerpen, zodat Hij je voor Zijn doel kan gebruiken. Hij is niet afhankelijk van ons, maar wij van Hem. Als Hij deze schepping vernietigt, heeft Hij alle recht hiertoe, omdat Hij deze schepping geschapen heeft. Als God een nieuwe schepping maakt, kan Hij bepalen wie daar wel en niet deel van uit gaan maken. Hij heeft dat recht omdat alles uit Hem is voortgekomen, zoals Romeinen 11:36 zegt.

    Als God iemand stuurt om namens Hem te spreken, dan is het alsof God spreekt. De profeten, zoals deze mensen genoemd worden, vertegenwoordigen God, zoals ook een ambassadeur zijn land vertegenwoordigt. De ambassadeur spreekt met het gezag van het land en zo spreken de profeten met het gezag van God. In het Oude Testament ging dit vaak met wonderen en tekenen gepaard. Ook de Here Jezus deed wonderen en tekenen. Hij deed deze wonderen en tekenen om te vervullen wat de profeten in het Oude Testament voorspeld hadden (zie onder andere Matthéüs 12:15-21) Daardoor bewees Hij dat Hij door God gezonden was. Als dan ook iemand de Here Jezus verwierp, verwierp hij dus God (Lukas 10:16).

    God heeft ons als gelovigen in Zijn dienst genomen. Hij heeft ons Zijn Woord toevertrouwd. Het is dan ook heel belangrijk om Zijn Woord te spreken. 1 Petrus 4:11 zegt: “Indien iemand spreekt, die spreke als de woorden Gods.” Zijn Woord is Leven. Wij zijn zeer bevoorrechte mensen. God heeft tot ons gesproken. Wij geloofden Hem en kregen uit genade nieuw leven. Wij mogen Zijn Woord van genade weer doorgeven, opdat ook anderen een nieuw leven mogen ontvangen. Een leven dat niet meer sterfelijk is.

  • 19 juni

    Vandaag gaan we naar het Nieuwe Testament en komen we terecht in de Evangeliën. En dus bij de Here Jezus en het Jodendom.

    Er is een gevestigde orde in Israël. Ten eerste is er de bezettingsmacht van de Romeinen, vertegenwoordigd door Pilatus. Daarnaast is er een zekere Herodus, koning over Judea. Dan hebben we nog de geestelijke overheid, namelijk de grote Raad (het Sanhedrin) in Jeruzalem. De Raad bestond uit twee partijen, namelijk Farizeeën en Sadduceeën. De Farizeeën geloofden in de opstanding der doden, in engelen en geesten. De Sadduceeën geloofden dit niet (Handelingen 23:8).

    De Raad telde 71 leden, bestaande uit Schriftgeleerden, oudsten, vooraanstaande leden van de hogepriesterlijke families (dezen worden in de Statenvertaling “overpriesters” genoemd) en de hogepriester, de voorzitter van de vergadering. De meest belangrijke zaken werden voor deze rechtbank gebracht. De Romeinen hadden deze bevoegdheid bij het Sanhedrin gelaten. Zij mochten ook het doodvonnis uit spreken, maar dit had alleen geldigheid als het bevestigd werd door de Romeinse procurator. Staat en godsdienst waren dus niet gescheiden, zoals bij ons wel het geval is.

    De Here Jezus was tijdens zijn leven hier op aarde telkens in gesprek met (Schriftgeleerden uit) de Farizeeën en Sadduceeën. Beide groepen hadden hun eigen geloof en aanhangers. Samen vormden zij het volk Israël. De Schrift (de Bijbel) had in de loop van tijd een eigen uitleg gekregen (Judaïsme genoemd). Hun gezag berustte op kennis van de Schrift. De Here Jezus bestrijdt deze kennis vanuit Diezelfde Schrift. En met succes. Hij heeft op twaalfjarige leeftijd al meer kennis van de Schrift dan deze geleerden. Hij wordt door hen dan ook als een bedreiging gezien en zij proberen Hem telkens onderuit te halen.

    De Here Jezus wordt onder andere door de Sadduceeën aangevallen over de opstanding der doden. Als zij dit niet kunnen winnen, komen de Farizeeën met een vraag over het grootste gebod (Matthéüs 22:24-40) De Here Jezus antwoordt met de Schrift en blijkt steeds onoverwinnelijk. Hij spreekt met gezag (Markus 1:22). Dit Woord van God spreekt ook tot ons. Onderwerpen wij ons aan dit Woord en spreken wij dit Woord, dan zijn ook wij onoverwinnelijk.

    Lees Éfeze 6:10-20 en in het bijzonder vers 17.