Categorie: Jongeren

  • 08 juni

    Als Mozes een Egyptenaar doodt, vlucht hij en wordt hij schaapherder in Midian. Op een dag komt hij met zijn schapen bij de berg Horeb (of: Sinaï). Hier wordt later aan Israël de wet gegeven. Dan verschijnt God in een braambos, die brandt, maar niet verbrandt. Mozes vindt dit vreemd en gaat een kijkje nemen. Dan spreekt God tot Hem. Hij zegt dat de grond waarop Mozes staat, heilig is. (Exodus 3:16) De Bijbel zegt dat God een heilig God is. Heilig betekent “afgezonderd tot” of “bestemd voor God”.

    Mozes krijgt de opdracht om naar het volk Israël en de Faraö in Egypte te gaan. Hij moet spreken in Gods Naam (Ik ben, die ik ben) en wonderen en tekenen doen, om zo Gods macht te laten zien. God stelt Mozes aan tot god over Faraö, maar omdat Mozes moeite heeft met spreken, stelt God Aäron (de broer van Mozes) aan om als mond (profeet) van Mozes te functioneren. God spreekt tot Mozes en Mozes spreekt via Aäron tot Faraö dat hij het volk Israël moet laten vertrekken. Een prachtig voorbeeld van gezag (Exodus 7:1-2). God toont Zijn macht via Mozes en dit wordt via Aäron uitgevoerd. God is de Allerhoogste, aan Wie iedereen gehoorzaam moet zijn.

    Wij lezen ditzelfde over de Heere Jezus. Door wonderen en tekenen laat de Heere Jezus zien dat Hij van God gezonden is. En ook vervult de Heere Jezus wat in het Oude Testament door God voorzegd is. Als Mozes bij de Faraö komt en namens God spreekt, zegt de Faraö: “Ik ken de Heere niet.” (Exodus 5:2). En hij maakt het voor het volk zwaarder dan het was.

    Als bij een volgend bezoek de Faraö weer weigert het volk te laten gaan, gooit Aäron zijn staf op de grond en deze verandert in een draak. Faraö echter maakt gebruik van de macht van de duivel. Zijn tovenaars veranderen hun staven ook in draken. Hieruit blijkt dat ook de satan veel macht heeft. Maar dan blijkt de macht van God. De draak van Aäron verslindt de draken van de tovenaars. God is overwinnaar. Maar evengoed wil de Faraö niet luisteren.

    Ook vandaag de dag willen veel mensen niet naar God luisteren. Zij willen hun (zogenaamde) macht niet kwijt. Zij kunnen het zelf wel zonder God. Dit is hoogmoed en we weten “hoogmoed komt voor de val“. Wie echter zichzelf vernedert zal door God verhoogd worden.

  • 06 juni

    De Bijbel zegt in Hebreeën 7:7 dat degene die zegent hoger is dan degene die gezegend wordt.

    Wel moet ik hier opmerken dat “zegenen” in de Statenvertaling twee betekenissen heeft. De eerste betekenis is om iemand iets mee te geven. De tweede om iemand te eren. In Genesis 14:20 wordt “gezegend zij God” (Statenvertaling) in de NBG-vertaling vertaald met “geprezen zij God”.

    Iemand die zegeningen uitspreekt en het daarna niet waar kan maken, heeft geen autoriteit. God kan Zijn zegeningen waarmaken, daarom spreekt “zegenen” in de Bijbel van Gods gezag. God kiest bovendien Zelf uit wie Hij zegent. Wij zien in Genesis 1:28 dat God Adam zegent met een aantal zegeningen, zoals vruchtbaar zijn, zich vermenigvuldigen, de aarde vol maken en deze onderwerpen. Dit kan slechts gebeuren onder voorwaarde dat Adam gehoorzaam is. God de Allerhoogste is bij machte deze zegeningen plaats te laten vinden. God staat hoger dan Adam, want Hij heeft hem geschapen. Dezelfde soort zegening geeft God ook aan Noach, Abraham, Izak en Jakob (Genesis 9:1; 12:13; 15:5; 22:17; 26:24; 35:11-12).

    Izak zegent zijn zoon Jakob met onder andere “volken zullen u dienen” en “heers over uw broederen” (Genesis 27:29; 28:3). Alleen God kan deze autoriteit aan Izak geven. Deze geeft dit weer door aan zijn nageslacht. Deze zegen komt niet bij Ezau terecht, maar bij Jakob. Want God had gezegd dat de meerdere (oudste) de mindere (jongste) zou dienen. (zie ook Genesis 25:23) Ook God Zelf geeft deze zegen nog eens rechtstreeks aan Jakob (Genesis 35:11-12). In Genesis 48 en 49 lezen wij dat Jakob zijn zonen zegent.

    De Bijbel roept ons in Romeinen 12:14 op om te zegenen en niet te vervloeken. Dit kan slechts met de zegen die wij van God hebben ontvangen. Wij zijn een kanaal van God naar elkaar. Degene die geeft, is meer dan degene die ontvangt. Maar als wij elkaar geven, is dat weer in evenwicht. En omdat wij als gelovigen allemaal gezegend zijn in Christus, (Éfeze 1:3) worden wij opgeroepen elkaar te zegenen. En die zegen wordt in Christus aan elkaar vervuld, omdat dit naar de wil van Christus is en Hij bij machte is dit te vervullen (Matthéüs 28:18).