Categorie: Jongeren

  • 13 oktober

    Lees Handelingen 20:7-12

    Troost in Troas
    Hier vinden we één van de keren dat, na de opstanding, volgelingen van de Heer samenkomen om “brood te breken”. Dit is een teken van gemeenschap met elkaar. De gedachte is dat je één brood hebt en dat je daar allemaal een klein stukje van krijgt. De nadruk ligt echter op de eenheid. De werkelijke gemeenschap die ze hebben ligt niet in dat brood maar, in het “Levende Brood”, de Here Jezus Christus en Zijn Woord. Met dat ze het brood delen, leren ze tegelijkertijd van Paulus dingen die hij later opgeschreven heeft. Uitleg vanuit de Thora, het Oude Testament. Precies wat de Heer Zelf ook deed bij de Emmaüsgangers (zie dag 1) toen Hij ook met hen het brood brak. 

    Ook hier zijn we in een opperzaal, een beeld van waar de Heer nu is en wij ook zijn (hoewel dat misschien een beetje moeilijk te begrijpen is, omdat we dat niet kunnen zien). 

    De jongeling die naar beneden valt, dood is en weer tot leven komt, is een beeld van de Here Jezus Zelf. Door Zijn Opstanding kan Hij ons leven (brood) geven. Zijn leven in ons wordt gevoed door het Woord. Als we met de Bijbel bezig zijn, als we die bestuderen dan groeit Zijn leven in ons. Dat is geestelijk voedsel. 

    In vers 12 staat dan dat ze bovenmatig vertroost waren. Troost betekent dat hoewel er iets ergs gebeurd is, je iets kwijt bent, er iets anders voor in de plaats komt, dat beter is dan wat je kwijt bent. In Genesis 24 staat bijvoorbeeld de geschiedenis van Izak. Toen zijn moeder – Sarah – overleden was, kreeg hij Rebekka als vrouw en dan staat er dat hij daardoor getroost werd na de dood van zijn moeder. 

    De troost is, dat hoewel we weten dat dit oude leven verdwijnt, we nieuw leven hebben ontvangen dat nooit meer voorbij gaat. Het besef daarvan geeft zo’n troost dat het steeds weer energie geeft om door te gaan in je dagelijks leven met de Heer. 

  • 12 oktober

    Lees Lukas 22:7-13

    Het laatste paasfeest in de opperzaal
    Jezus weet wat er gaat gebeuren en stuurt Petrus en Johannes erop uit om het laatste Pascha voor te bereiden. Morgen zou, waar het Pascha een beeld van is, vervuld worden. Het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt, zal geslacht worden. Het lijkt het einde, de overwinning voor de tegenstander. Wat de tegenstander echter niet wist, of niet geloofde, is dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor degenen die in Hem geloven, dus zeker voor de Heere Jezus. De Heer zou opstaan uit de dood als nieuwe schepping. Daar heeft de satan geen enkele macht meer over. Als hij dit geweten had, dan had hij de Heere Jezus niet gekruisigd.

    Ze gaan naar een opperzaal. Dat is de hoogste verdieping van een huis. Wij zouden het de zolderkamer noemen. Dat is overdrachtelijk een beeld van de hoogste plaats in de schepping, namelijk de hemel. De Heer zou na Zijn vernedering uitermate verhoogd worden en een positie krijgen aan de rechterhand van God. Hij kreeg de allerhoogste positie in heel de schepping, een Naam boven alle naam. Hij werd Gods Zoon, erfgenaam van al Gods bezittingen. En daar gaat nu precies het Avondmaal over. De Heer is opgestaan en regeert nu in genade vanuit Zijn troon in de hemel.

    Wij worden opgeroepen om vrij tot die Troon te gaan om hulp van Hem te verwachten. Vandaar dat de discipelen de onbekende man met de kruik water moesten volgen. Die beeldt de Heilige Geest uit.

    De Heilige Geest in ons wil ons oog steeds weer op Christus richten. Door genade gaf Christus ons eeuwig leven, maar wat wij verder gratis van de Heer kunnen krijgen (onderwijs, liefde, wijsheid, vrede) is ook genade. Met raad en daad wil Hij ons bijstaan. De hemel is overigens niet ver weg.

    De hemel strekt zich uit tot aan de grond. Eén centimeter boven de grond begint bij wijze van spreken de hemel al. Daarom kan de Heer én in ons hart én in de hemel zijn.