Categorie: Jongeren

  • 06 oktober

    Lees: Kolossenzen 3:1-17

    De christelijke levenswandel
    Paulus legt uit hoe dat nu precies zit met de zonde. God rekent onze zonde(n) niet toe. Onze “oude” ik is gestorven en begraven met Christus. Het paaslam is geslacht. Het Lam Gods dat de zonde der wereld op Zich genomen heeft is gestorven. Het gist is weg. Er is geen straf meer. Hij droeg de straf.

    Door geloof (je zegt dat je Jezus als Verlosser accepteert) ben je door de deur met het bloed (een beeld van de Heer die opstond uit de dood) het veilige huis binnen gegaan (beeld van het Koninkrijk van God). Je hebt leven gekregen dat nooit meer voorbij gaat, je hebt Zijn leven gekregen. God heeft ons, door ons Zijn leven te geven (de Heilige Geest), bekwaam gemaakt om Hem te kunnen dienen. Vanuit onszelf kunnen we dat eigenlijk niet. Hij wil ons gebruiken in Zijn dienst en als wij beschikbaar zijn, zal Hij dat Zelf in en door ons heen doen. 

    Dat is voor ons allemaal verschillend. We zijn in een leerschool. We zijn niet perfect, integendeel het blijkt al snel dat hoewel God onze “oude” ik rekent als dood, die “ik” voor ons nog steeds springlevend is. Elke dag moet je als het ware keuzes maken wie je dient. God rekent niet meer met het “oude”. Wij moeten ook leren dat af te leggen (dat doe je immers met een lijk). Je kunt je wel goed voorstellen dat zelfs iemand als Paulus wanhopig uit kan roepen: “Ik ellendig mens.” Wat hij wil dat doet hij niet en wat hij niet wil dat doet hij. 

    Misschien een schrale troost, maar als je echt God wil dienen, doet Hij uiteindelijk alle dingen medewerken ten goede. 

    Toch kan God een gelovige gaandeweg veranderen. De zonde hoeft geen allesoverheersende macht te blijven in het leven van een gelovige. Vertrouw maar op de Here Jezus, die leeft en in de hemel voor jouw heiliging zorgt. Hij is de overwinnaar! Bedenk de dingen, die boven zijn. Het bloed van het Lam (het leven van het Nieuwe Testament) heeft grotere kracht dan je denkt. 

  • 05 oktober

    Lees: Exodus 12:16-28

    Betekenis van het Pascha
    Het Paaslam is een beeld van de Here Jezus. Om te zorgen voor verlossing (vrijheid, leven) moest Hij sterven. De Israëlieten moesten een lam tot zich nemen, opeten. Dit betekent overdrachtelijk dat ze de Here Jezus moesten aanvaarden. Daarna werd het bloed van het lam op de deurpost gesmeerd. Het leven van het lam ging naar de deur. Dit is een beeld van de opstanding van de Here Jezus. Hij stierf, maar bleef toch verder leven. (Bloed is een beeld van leven, bloed hoor je eigenlijk niet te zien, het brengt de voedingsstoffen, zuurstof en energie, naar al je organen en voert de afvalstoffen weer af. Op het moment dat je bloed ziet kan het dus niet meer doen wat het eigenlijk moet doen. Je moet bloed dus niet koppelen aan dood.)

    De deur werd een levende deur. Achter deze deur, in het huis, was men veilig voor de engel des doods en ging het oordeel hen voorbij. De met bloed ingesmeerde deur was het bewijs van hun geloof. Als er bloed op de deurpost zat, was er leven. Het eerstgeborene ging dan niet dood. Het oordeel over Egypte ging hen voorbij. (“Pascha” betekent voorbijgaan.) De volgende morgen was diezelfde deur de weg naar de vrijheid. Later zegt de Heer van Zichzelf dat Hij de Deur der schapen is (beeldspraak uiteraard). 

    Het Pascha spreekt dus overdrachtelijk over de dood en opstanding van de Here Jezus, waardoor verlossing uit slavernij (van de wet, de zonde en dood) mogelijk werd. 

    Verder moest het gist weg. Gist is een beeld van ongeloof, zonde en valse leer. Door het werk van de Here Jezus is hier mee afgerekend! 

    Betekent dit nu, dat als je gelovig bent, de zonde weg is? Morgen gaan we hierover verder.