In zijn dichtbundel Vroege Winter neemt Jan Gutman (Rotterdam, 1966) de lezer mee in zijn strijd tussen religie en geloof, tegen een achtergrond van het Groningse Westerkwartier waar zowel de kerken als de streek zelf steeds leger worden.
Jan Gutman (Rotterdam, 1966) vertrok op 5 jarige leeftijd van Rotterdam naar Delfzijl en woont nu in het Groningse Visvliet in het Westerkwartier.
Zowel in zijn poëzie als in zijn columns is hij kritisch. Hij neemt de wereld niet zoals hij is maar schopt er net zolang tegen aan tot er iets verandert, al was het alleen maar de kleur van zijn voeten.
In de poëzie richt de kritiek zich voornamelijk op de christelijke religie. De religie waar hij als christen van vervreemd is geraakt en deze vervreemding ervaart hij als een pijnlijke bevrijding. Poëzie tegen de gevestigde christelijke orde, geschreven door een christen.
Vroege Winter is een bloemlezing uit het werk dat hij op latere leeftijd heeft geschreven. Het vaak religieuze werk wordt afgewisseld met beschrijvingen van het Groningse landschap wat steeds meer getekend wordt door verlatenheid omdat de mensen besluiten weg te trekken uit de dorpen. In het gedicht Visvliet vraagt de dichter zich af of zijn dorp ooit nog zal ontwaken.
Toen de deur kreunend de inbreuk aankondigde en de koude wind even de warmte kon verdrijven. Toen was de stilte voorgoed verstoord door de onhoorbaar schreeuwende angst van het vergankelijke lichaam.
En als de aarde de kleuren heeft uitgedaan om een bad te nemen in zwart en grijs gaan de dagen een verbond aan met de nacht en zal het een vroege winter zijn.
Zal ik de lampen vullen met olie de kruiken met water en vragen om wijn. Of zal ik vertrouwen en hopen dat er morgen sneeuw zal zijn.
Als de nazomerzon
Als de nazomerzon de dag verbrandt met een dieprode gloed aan de horizon laat ik mijn gedachten gaan zodat ze ‘s morgens als mistflarden over de velden zweven. Verhullend al de littekens van de schepping zodat het lijkt alsof U bent teruggekomen.
En als we dan samen zitten te kijken naar de schoonheid van de ochtend vertelt U hoe U het had bedoeld zonder een woord te zeggen.
Tussen Kerst en Pasen
Als de dagen in een eentonige dodenmars het jaar naar haar laatste rustplaats brengen staan ze aan de rand van het graf en vertellen schitterende verhalen iedere keer weer met dezelfde bekoorlijkheid maar voortdurend iets minder innemend.
Is het lot van de lente de herfst, van het gedicht de bundel of is er een zomer vol verwondering. Een passant vult zijn dagboek met alles wat zijn hart verscheurt en hij laat het vertwijfeld achter.
En als de dagen zijn memoires steeds verder doen vervagen staan ze uiteindelijk aan zijn graf en vertellen schitterende verhalen. Een voorbijganger luistert en denkt: “het is weer vroeg Pasen dit jaar.”
Doop
Ik zou u iets moois willen vertellen een verhaal dat alles prachtig illustreert. Hoe het begonnen is, als in het paradijs maar de realiteit heeft weinig over romantiek geleerd.
Ik zou u iets moois willen vertellen het verhaal dat dit de doop der dopen is. Alleen de tweede gaat hier niet voor de eerste ik sta hier toch met een klein gemis.
Ik zou u iets moois willen vertellen dat je kan leven zonder schuld dat alles is gegeven en alles is vergeven en dat dit bad met genade is gevuld.
Ik zou u iets moois willen vertellen over hoe ik tot geloof kwam als een ontluikende roos maar ik zou liegen en de boel bedriegen omdat ik zachtjes voor Hem koos.
Hij zou mij hier iets moois kunnen vertellen dat Hij dat allang wist en dat ik door niet goed te kijken dat net had gemist.
Kathedraal
Met tranen van verlatenheid zie ik hoe het grote schip langzaam kapseist en hoe de zee haar armen slaat om zijn dwarsbeuk.
Langzaam trekt ze de laatste hoop op verlossing in de leegte van ongeloof en vergetelheid met een bedekking van kil en troosteloos water.
We voeren dezelfde opgegeven koers naar verre oorden van vergeving. Ik kijk hoopvol naar de rustige en schuldeloze zee en vertrouw op de slaper in het vooronder.
Aurora
Ik kijk naar haar en zie hoe zij een nimbus vormt aan de horizon. Hoe haar zachte haar langzaam optrekt van de velden.
De stervende schoonheid wekt de wereld met haar dood. Mijn blik gericht op de plaats waar ik keer op keer samen met haar de nacht beëindigde.
Onze tranen vormen druppels in het gras. Een vluchtige herinnering aan het oosten.
Verval
Aan de oever ziet U hoe het water de zwarte kolk vult, de negatieve spiraal. Het is alsof duizenden handen U willen grijpen maar de vingers zijn te koud voor kracht.
U reikt Uw warmte dat water doet splitsen maar de handen voelen het niet. Het is alsof Uw kracht verstomt in de worsteling van een drenkeling.
Later zal U hem vragen: “waarom greep je niet.” Hij zal U verontwaardigd zeggen: “Omdat ik verdronk in mijn eigen verdriet.”
En dan sta je oog in oog met de dood. De lange laan splitst zich in de schaduw van een fel beschenen bladerdek. Ik zie de handelaar mijn bevlekte kleed verdobbelen.
Dat wat ik lief heb is een zware last waarvan de striemen in mijn gedachten snijden. Laat het los zoals het jou moet loslaten.
Mocht ik mij nog een keer wassen, nog een keer zeggen dat het me spijt, nog een keer brood en wijn, ik zou het nemen met een vragende zekerheid:
“Is het genoeg Heer?” Ik zie de handelaar mijn kleed verliezen. Dat wat ik lief heb, houd ik nog even vast.
Daar
Als dit het leven is, hoe is dan de dood?
Als dit de wereld is, waar is dan de hel?
Als dit de liefde is, wat is dan de haat?
God, als U hier bent, waar ben ik dan?
Soli Deo Gloria
De wereld in maagdelijk wit wacht op de bruidegom die haar ijzige handen komt verwarmen.
Hoe zal zij ooit kunnen veranderen in een woning voor hen die hopen in een bron voor hen die verwachten.
Hoe zal de vernietigende mensenhand ooit de genade van God bereiken. Maak u geen illusie, soli Deo gloria.
Hij schreef in het zand. Waren het een paar korte vegen van een schilder, als schets voor zijn onvolbrachte werk? Was Zijn schrijven het begin van een volmaakt gedicht over het doel en de vervulling? Of was het een niemendalletje zonder glimlach over een vrouw die sterven moest en schreef Hij haar naam in het stoffige zand zodat de wind haar over het water kon meenemen naar het leven aan de overkant.
Visvliet
De altijd stromende rivier is door ijzige kou lamgelegd. Het is alsof hij ons niet mag verlaten en troosteloos samen met ontheemde watervogels ligt te wachten op warmte.
En als straks de winter zijn kracht in estafette doorgeeft vrees ik dat steeds minder van mijn dorp zal ontwaken. Als opstaan en vergaan tijdloos in elkaar versmolten zijn, wast de Lauwers de tranen van Visvliet weg.
Zelfwerkzaamheid
Ik schenk een glas wijn in. Er loopt een kind eenzaam door de straat. Ik vraag haar waar ze heen gaat. “Ik ga op weg naar de eeuwigheid. Ik ben nog maar klein, ik haal het wel.” Ik roep haar na: “Doe geen moeite, de tijd komt wel naar jou.” Maar ze tilt het doek, de horizon, op en laat het achter zich vallen.
Er loopt een oude vrouw door de straat Ik vraag haar waar ze heen gaat. Ze kijkt me verlaten aan en vraagt: “Heb jij nog wijn en brood? Schenk het me in en geef me te eten, dan zal ik je het verhaal vertellen van een kind op zoek naar de eeuwigheid.”
Koe
Eenzaam kijk ik hoe een koe langzaam het bevroren gras maalt en de restanten ijs uitblaast in een wolk die oplost in de ijlte.
Dan doorbreekt zij de stilte, ik groet terug. Samen gaan we verder,
zij met grazen, ik met kijken.
De zieke
Wat zullen ze voor hem bidden. In onophoudelijk herhalende volzinnen die prevelend opgaan in het geruis van de wind strelend door de rozenkrans aan het kruis. Ze zullen hem zalven en bidstonden houden, Ze zullen U met duizenden tegelijk vragen: “Heer genees hem.”
En hijzelf, hij sluipt via een smalle poort naar buiten. Zoekt zijn heil bij de heidenen die niets kennen en dus niets verwachten. Daar zijn de volzinnen uitgesproken. Daar is geen wind en geen rozenkrans. Maar daar ontmoet hij U en hij vraagt: “Heer genees hen.”
Tweede liefde
Hij was het die je schreef. Hij blies het blad tot papier. Hij kneedde zinnen en schonk woorden van bloedrood zweet.
Hij wil je vertellen over een godverlaten front waar de angst heerst in de door duisternis verblinde ogen van de stervende soldaat.
Maar als zijn brief je deurmat groet sluit je snel de gordijnen zodat de nacht niet naar buiten valt en kruip je dicht tegen de kilte aan.
Polder
Onstuimig slaat het water de oevers alsof het steeds verder landinwaarts wil. Terugnemen wat ontnomen is, verbergen wat verscholen was.
Het zout is verdwenen met de tranen die steeds op het groen neersloegen. Ik ga zitten, fluister koesterende woorden, maar het water slaat mijn gezicht.
Heb ik niet door dat het leven stopt ver voor de dood. Of denk ik dat het stopt voor de dood.
Zullen mijn laatste gedachten gedacht zijn voor mijn laatste adem de wereld kan vertellen hoe het was de laatste te zijn.
Of zal het eerste gevoel bij de eerste tekenen van ouderdom, van de confrontatie met de nutteloosheid samen mijn laatste adem zijn.
Haal diep, voel de lucht bal je vuisten en sla de wereld met je aanwezigheid. Laat iedere adem vertellen hoe strijdlustig hij was.
Waterhoofd
Het vloeien is een tijd gestopt. De sluis is dicht. Het water drukt in mijn hoofd maar kan mijn pen niet vinden. Een dodelijk gezwel van emoties.
Druppels slaan tegen beton. De dauw in de morgen is veranderd in een kolkende massa die de zee niet meer kan vinden en terug stroomt naar de stille bron.
Het is vloed, ergens vaart een schip met van iedere gedachte een paar flarden. Ik laat een vogel gaan. Later vind ik hem in de prullenbak. Zijn veren besmeurd met inkt.
Verzuchtingen (Rom. 8:26)
Praten als de wind. Verhalen zonder geluid. Een traan zonder water. Een lach zonder lippen.
Je voelt de woorden je raken zoals de wind je schampt. Slechts een koude rilling die je raakt als het tweesnijdend zwaard.
Slip van Sauls mantel
Een verbitterd en angstig man door de vertroosting van de harp verlaten. Het stuk uit zijn mantel maakt hem koud en machteloos.
Ver weg maakt een schedel plaats voor een doornenkroon.
Vertwijfeld pakt hij een lap stof en bedekt daarmee Uw handen. Het maagdelijk wit raakt rood doorweekt als het voorhangsel van boven bezwijkt.
Ik zie Hem lopen, de gang naar Emmaüs, Zijn witte kleed versteld met een rood stuk linnen.
Kringloop
Het regent druppels van seconden een plas in een uur. Mijn traan een stil moment in een zee van tijd.
Aramees-Nederlands woordenboek
Uw waarheid is achtergelaten in het weeshuis van vergankelijkheid. Samen zit ze daar met mismaakte verhalen de schoonheid door onbegrip verminkt.
Als ik langsloop en door betraande ramen naar binnen kijk, leest U voor uit eigen werk. Hoor de toon en voel de klanken, maar de woorden onverstaanbaar.
Hoe U ook probeert te vertellen het is altijd een translaat te ver. Als iemand zegt: “Ik begrijp je”, vertaal het dan met een glimlach.
Dorkwerd
Tussen scheve graven staat het kerkje van Dorkwerd op een terp die te hoog is voor onopvallendheid.
Misschien dat het daardoor samen met een handjevol troosteloze huizen wordt opgeslokt door Sonnevelds betonnen dozen.
Zo vergaat het Uw huis en haard in het leven van alle dag. Uw wil verstomt in de veelheid van falen en het noodlot scandeert honend:
“Opgestaan is plaats vergaan.” Zal de zware kerkdeur de kou en onrust hebben buitengesloten als de vermoeide loper binnen komt.
Eva
Ze zeggen dat je littekens al in zijn vers lagen. Maar jij was volkomen verslagen toen de vruchten die daar vers lagen als verboden werden verslagen.
Ytie
Ik heb dit al duizenden keren aan je willen dichten, maar het moest met een bijna goddelijke schoonheid en dus neemt het menselijke falen keer op keer bezit van mij. Jij onbereikbaar dicht bij mij gestorven in gevangenschap. Door de geest angstvallig verlaten maar dichter bij Hem dan welke sterveling dan ook.
Meermalen schaam ik mij tot schuldig toe omdat ik niet weet hoe ik je missen moet. Wij hebben elkaar nooit gekend en slechts samen de schaapskooi voorbij gelopen in volkomen onwetendheid van elkaars bestaan. Soms droom ik dat je hier bent als mijn zus door de geest omarmd en vrijgelaten uit gevangenschap. Dat zijn de momenten dat ik in de luwte van mijn geweten jouw kruis zie staan.
Kerst is mis
Sluit de wereld af als het laatste hoofdstuk van een te gecompliceerd wordend boek. Denk niet na over de rituelen die al lang van waarden zijn vervreemd. Doe mee met de gekte. Steel het licht van de morgenster. Een kind is ons geboren, een boom is ons gegeven.
Kringloop van het leven
Als jouw groei iets wordt wat ik wil verbannen tot in de diepste oorden van tijdloosheid, treffen jouw levenslust en drang mij met een schuldbewuste rilling.
Ik kan je niet bieden wat Hij kan, maar ik kan er zijn en Hij blijkbaar niet. Toch hoop ik dat je Hem zult blijven verwachten zoals ik de dood verwacht van alles wat mij dierbaar is.
Mij rest de laatste gang van kind zijn in volkomen stille dankbaarheid. Zo zal ook jij mij moeten laten gaan. Ik hoop met de tranen van mijn geweten dat je me liefdevol zult dragen.
En als ik sterf, sterft er dan een stuk van jou mee? Ik zal het koesteren tot ik het in alle eerbied aan je terug kan geven. We drinken dan wijn en eten brood hoewel volkomen nutteloos.
Als mijn dood iets wordt wat jij wilt verbannen naar de diepste oorden van je volwassenheid treft mijn schuldbewuste rilling jou.
Winter
Even was je huid door kou bleker dan wit weggetrokken. De bedekking lag als een verstikkende laag over je gezicht.
Je bewoog niet. Droeg de dagen onveranderd weg langs de tijd. Ik hoor dat je de kinderen troostend verhaalt:
“Voel maar. De warme zon druppelt de deken van mijn gelaat.”
Help
Ik sprak een enkel woord maar het geluid weerkaatste tegen de binnenkant van mijn lippen. Niemand heeft gemerkt dat ik het moest schreeuwen. Nu dwaalt het eindeloos tussen de sluier van gevoel en de muren van ratio zodat ik het weer kan ontmoeten als gebed, preek, pleidooi en zelfs als het prevelen tegen een geliefde.
Maar als het geluid dan toch verstomt zoals de dagen vervagen voor hen die zonder doel en loos dwalen tussen oorsprong en dood, weet ik dat U het heeft verstaan en ergens in de tijd vormt zich een antwoord.
Ochtendritueel
Als de ochtend door de ramen naar binnen stroomt verdrink ik in haar geluiden en kom langzaam tot leven.
Naast me, in serene rust, lig jij aan de dag nog niet voorgesteld. Ik fluister je naam en je gezicht plooit zich moeizaam in de morgen.
Buiten fluiten de vogels het ochtendbulletin.
Limbo-land
Ik kijk voorzichtig over de rand en zie de veroordeelde zielen van schuldeloze kinderen dwalen. Ze klampen zich angstig vast aan de duisternis omdat hun ouders tijdloos ver van hen zijn. In hun wereld.
In een oord verdeeld tussen kerk en genade vertelt een oude vrouw weemoedig over haar liefde, die nooit is gekomen. Terwijl ze met al haar levenskracht op Hem heeft gewacht moest ze toch de weg nemen naar het voorgeborchte. Limbo-land.
Opstanding
Net zoals het water lijnen trekt in het landschap schrijft de tijd ze in mijn handen en voel ik haar erosie als langzaam sterven.
En bij het ontspringen van iedere lente sterft de eeuwige bron dorstig.
Jij verstopt een ei en tovert een haas terwijl ik de zware steen afwentel en verdrink in het leven als mijn rimpelige hand het water voelt.
Toen de kat stierf
Toen de kat stierf huilde ik het meest om jouw tranen. We hebben hem begraven. Jij liep als een statige begrafenisondernemer voorop.
Het was lachwekkend triest.
Maar toen je me aankeek raakte je blik diep in mij de angst voor al het sterven dat je nog moet meemaken en ik keek snel weg.
Verte
Langs de dijk zie ik elementen versmelten in een enkel punt.
Velden
De velden zuchten in diverse kleuren groen eindeloos palet.
Het veld uit mijn jeugd
Aan de rand van het veld imiteerden populieren samen met de wind een ruisende beek. Een reiger stond zich te bewonderen en kon in de spiegel van rimpelloos water geen oneffenheid ontdekken.
Ik liep langs het pad van slechts platgetrapt gras en wist dat met mijn aanwezigheid de serene rust doorbroken zou worden.
Hier heb ik in mijn jeugd ieder seizoen een andere dans zien walsen. Maar nu ik weer langs het meer loop is de reiger weggevlogen en het water in de tijd gekreukt.
Ik besluit de grote grijze vogel te volgen richting de stad.
Prullenbak
Typisch is het, wegdoen wat goed is. De mond snoeren van het bekende tracé. De herinnering verbannen uit mensenheugenis. De eeuwige angst voor het cliché.
En als er dan toch iets wordt geboren moet het nog nooit zijn gedacht, gemaakt, gedaan. En zo droogt de bron op tot onbekoren van het angstig dichtersbestaan.
Het houten kruis
We gingen naar Elspeet, naar je graf, Ytie. Tussen alle versteende herinneringen staat jouw houten kruis. Je leven samengevat tussen twee momenten. Je naam en 1 Cor. 15:53-54. In mijn herinnering zoek ik naar jou. Ik hoop op verhalen en de stilte verhaalt over van alles en nog meer niets.
Het raakt mij, dat jouw graf voor mij net zo verhaalloos is als de andere die zich rond jou opdringen.
Maar
Jouw kruis bot uit, een rijsje en als ik aankom is het vast al een scheut. Hoe zal ik je herkennen in de totale wildernis. De tuin van het vaderhuis. Vertel verhalen over van alles en nog meer over het niets dat te lang tussen ons was.
Weerkunde
Dreigend onweer volgt op een zomer vol geluk. Een kwestie van tijd. Trekvogels van water.
Een wolk doet de warme lucht aan, even is de harde zon milder, maar gedreven door depressies verlaat hij mij weer.
Het zijn net mensen, wolken. Veel water, doelloos en op onvoorspelbare momenten storten ze hun hart uit.
De weerman net zo trefzeker als de meest doordachte psychiater. De schaduw, het manna, de richting. U en Uw wolk?
Welterusten
Waarom bedroeft geluk mij zo kan ik het niet met gulzige teugen drinken en put ik vertroosting uit de woorden: Dit zal wel niet lang duren
Als ik jullie een kus breng voor de nacht denk ik dat het afscheid is. Voel ik mij intens een Judas en koester al het gemis.
Als ik niet zou geloven
dan zou ik kunnen schrijven:
Het is tegenwoordig vet cool om u niet meer te hebben als doel. Het is intens kikken om je niet meer naar uw woord te schikken. Zij die u proberen te promoten zijn te laat. De wereld is toch al naar de kloten en u heeft er niets tegen gedaan.
U mag het allemaal wel oplossen, maar dan in democratie. Want wij geloven in ons zelf tot op onzekere hoogte en de klerezooi; dat heeft u gedaan. U waar wij niet meer in geloven.
Maar ik geloof wel dat Uw Woord is ingeslikt en huist in de obesitas magen van een immense ik.
Station Visvliet
Op het perron van Visvliet, waar al lang geen trein meer stopt, wacht ik op hem, moe van zijn belevenissen en vol verhalen van de mensen die hij achterliet.
Hij heeft me een brief geschreven van duizend kantjes perkament. Daar moest ik het mee doen, zei hij.
Twijfel bekruipt mij bij dit trillende spoor en ik besluit het te volgen. Richting het oosten. Misschien is hij wel eerder aangekomen en vertelt hij nu al de rest van zijn verhalen terwijl ik de balken tel tussen het warme grind.
Jozef van Arimathea
Hij ging naar oom Jozef die als een tinnen soldaat door het leven schipperde tussen nar en danseres en beide bezong op zijn reizen.
Heeft u voor mij nog een graf zodat ik kan rusten tot mijn soldaten zo van mij zijn vervreemd dat niemand mij meer kan herkennen in hun geestelijke veldslagen.
En zullen we dan, als ik uitgerust ben, weer reizen oom, u en ik en uw danseres. Avonturen zoals Jona en dan samen versmelten tot een nieuwe schepping zonder ruimte voor de nar.
December maand
Lucifer brandt volop in de huizen en de warmte druipt van de kaarsen af. Bomen gloeien het jaar uit terwijl het licht terug de hemel in geschoten wordt.
Jezus is al lang weggemanaged. Economisch niet rendabel. Aan zwavelstokjes brand je je vingers, maar die groeien in januari wel weer aan.
Eeuwige jeugd
Terwijl de wegen zich verleggen het einddoel diabolisch verandert loop ik in een rechte lijn door het leven. Achter me kronkelen voetstappen als dronken stempels in het zand.
Daar waar de tijd de wijzers met zachte tikken de paden laat slaan ziet hij me dieper in mijn jas kruipen sjaal zorgvuldig om de nek geknoopt. Het mag nog geen winter heten.