Hebreeën
De Hebreeën zijn de voorlopers van de Israëlieten en de Joden. Het zijn de 12 stammen die uit Egypte zijn geleid door Mozes. De 12 stammen hadden hun herkomst van de 12 zonen van Jacob, later ook wel Israël genoemd. Joden die in het buitenland woonden, maar wier voorgeslacht uit Israël kwam, werden ook Hebreeën genoemd. Het woord ‘Hebreeën’ wordt in het Nieuwe Testament ook gebruikt voor Aramees sprekende christenen in Palestina.
De brief aan de Hebreeën heeft 12 hoofdstukken niet de eigenschappen van een brief, maar meer van een theologische verhandeling over de positie van Christus na zijn opstanding en oe Mozes en Aaron daar een type van zijn. Omdat hoofdstuk 13 als laatste hoofdstuk wel het karakter heeft van een brief heeft men het toch een brief genoemd.
Of de brief daadwerkelijk aan de Hebreeën geschreven is weten wij niet, maar in ieder geval wel aan mensen die de wet verstaan.
Structuur: In Hoofdstuk 1 t/m 4 – wordt Mozes beschouwd als type van Christus en vanaf hoofdstuk 5 wordt Christus vergeleken met Aaron. Mozes fungeerde als koning en Aaron was de hogepriester.
De schrijver is anoniem, maar is waarschijnlijk Paulus.
Heilige Geest
Eerste keer dat de Heilige Geest geven werd was bij de De verschijning aan de tien discipelen in Johannes 20:22 En nadat Hij dit gezegd had, blies Hij op hen en zei tegen hen: Ontvang de Heilige Geest.
Handelingen 2:4 En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen te spreken in andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken.
Hemel
Hemel = boven
Beide hemelen die geschapen zijn: 1e hemel die van de vogels en de 2e hemel die van de sterren. In Genesis 1:1 staat hemel in een dualis-vorm dus een twee-voudsvorm. Er zijn drie hemelen in de bijbel. De derde is de hemel der hemelen, die is geen onderdeel van de schepping, die is ‘van ouds’ (Psalm 68:34) en hoger dan de schepping. Daar woont God.
Uranus = hemel
EpiUranos = hemel der hemelen
Hiernamaals
Zie: Dodenrijk
Hitchcock Bible names
Link naar het boek: Hitchcock Bible Names
Homofilie
Leviticus 18:22 – Romeinen 1:26 & 27