Bloed is leven en levenskracht (Gen. 4:10; Lev. 17:11) en mag niet gegeten worden (Lev. 3:17; Deut. 12:16; Hand. 15:20). Als het verbond tussen God en Israël met bloed wordt bezegeld (Ex. 24:8; Mare. 14:24; 1 Kor. 10:16) of de priester door besprenkeling wordt gewijd (Ex. 29:20), betekent dit een consecratie, een toevoeging van ‘leven’. Het bloed van het offerdier speelt een belangrijke rol in de verzoenen|verzoeningsriten, de bevrijding van mens en heiligdom van onrein|onreinheid tot hun dienst aan God. (Lev. 16). Vanuit dit gebruik is er een verbinding met de voorstelling van de reinigende werking van het bloed van Jezus (Rom. 3:25; Hebr. 9:12).