Een vreemde geest kan bezit nemen van een mens. Dat kan de geest van God zijn die in extase brengt (1 Sam. 10:6-13; Num. 11:25-30), tot grootse daden in staat stelt (Richt. 11:29; 14:6; 15:14), anders doet spreken (2 Sam. 23:2). Het kan ook een kwade geest zijn (1 Sam. 16:14-23) een kwel- of ziektegeest (Mare. 5:1-21; 9:14-27; Hand. 16:16-18). Zowel Jezus als apostelen (in Jezus’ naam) drijven boze geesten uit als teken van de messiaanse tijd (Mare. 3:15; 6:13; Hand. 19:13-16).