De bijbel noemt de berg der verbondssluiting, de Sinaï/Horeb (Ex. 3), de Sion, tempelberg (Ps. 2:6; Jes. 2:2 v; Hebr. 12:22), de Karmel (1 Kon. 18:19 w), de Hermon en de Tabor (Ps. 89:13), de Nebo (Deut. 32:49), de Gerizim en de Ebal (Deut. 27:11-26), de Ararat (Gen. 8:4), de Olijfberg (Matt. 21:1; Hand. 1:12). Bergen zijn naar het besef van gelovigen plaatsen waar men ontheven aan het platvloerse bestaan dichter bij God is, waar men kan bidden (Mare. 3:13; Joh. 4:20). Daarom zijn er bij voorkeur op heuvels en bergen altaren gebouwd. De tempel is gebouwd op de berg Moria (2 Kron. 3:1). De berg in het noorden is de mythologische, Kanaani-tische godenberg (Jes. 14:13) en het paradijs, waar God wandelde in de avondkoelte, zou op een berg gelegen hebben (Ez. 28:14). Geografisch niet aanwijsbaar zijn de berg der verheerlijking (Matt. 17), de berg der verzoeking (Matt. 4:8), de berg van Jezus’ rede (Matt. 5), de berg van de uitzending (Matt. 28:16). Zij herinneren aan de bergen, waarover in het o.t. in vergelijkbare zin gesproken wordt (bijv. Deut. 34:1; Num. 3:1; Jes. 2:3).