Eigennaam ♂
Betekenis: Toegewijd – platte neus – opgedragen aan God
- Een niet-priesterlijke familie die terugkeerde uit gevangenschap met Zerubbábel; genoemd onder degenen die met buitenlandse vrouwen trouwden; ook genoemd onder degenen die het verbond vernieuwden.
- Een priesterlijke familie die terugkeert met Zerubbábel; leden van deze familie sloten een verbond om hun buitenlandse vrouwen weg te sturen.
Een familie met deze naam komt voor als de derde van de priesteropleidingen in de dagen van David en Salomo. - In Nehémia 3:11 wordt Malchía genoemd, de zoon van Harim, een van de muurbouwers. Welke familie hier wordt aangeduid, is onzeker.
Bijbelverzen:
1 Kronieken 24:8 – Ezra 2:32 – Ezra 2:39 – Ezra 10:21 – Ezra 10:31 – Nehémia 3:11 – Nehémia 7:35 – Nehémia 7:42 – Nehémia 10:5 – Nehémia 10:27 – Nehémia 12:15