Hebr. zaqan (= hij die baard draagt, oude man, oudste). Een baard is een symbool van mannelijke kracht en waardigheid. Het is vernederend wanneer deze geheel of gedeeltelijk wordt afgesneden (2 Samuël 10:4; Jesaja 7:20).
Een kaalgeschoren, baardloze man is iemand die rouwt (Jesaja 15:2; Jeremía 41:5; Jeremía 48:37).
Een melaatse die van zijn ziekte was genezen, moest zich volgens de ‘wet des melaatsen’ laten reinigen en op de zevende dag werd dan al het haar afgeschoren. Ook bij de ‘inwijding van de Levieten’ werd al het haar geschoren. (Leviticus 14:9; Numeri 8:7).
Zoekterm
Baard, Baarden
Vertalingen
Engels: beard
Duits: Bart
Hebreeuws: זָקָן
Grieks: nvt
Betekenis
van Dale
1. Het haar om de kin en op de wangen zoals dat van nature groeit bij mannen (vroeger soms ook met inbegrip van de snor).
Strong
H2206 זָקָן zaqan (zaw-kawn’) n-m.
the beard (as indicating age). (from H2204) KJV: beard. Root(s): H2204
Typologie
1 Kronieken 19:5 (c). De baard typeert volledige mannelijkheid en de glorie van volwassenheid. Met het afscheren of afsnijden van de baard stelt iemand zich kwetsbaar op voor schaamte en spot.
(2 Samuël 10:4) Toen nam Hanun Davids knechten, en schoor hun baard half af, en sneed hun klederen half af, tot aan hun billen; en hij liet hen gaan.
(Jesaja 7:20) Te dien dage zal de Heere door een gehuurd scheermes, hetwelk aan gene zijde der rivier is, door den koning van Assyrië, afscheren het hoofd, en het haar der voeten; ja, het zal ook den baard gans wegnemen.
(Jesaja 15:2) Hij gaat op naar Baïth en Dibon, en naar Bamoth, om te wenen; over Nebo en over Médeba zal Moab huilen; op al hun hoofden is kaalheid, aller baard is afgesneden.
(Jeremía 41:5) Zo kwamen er lieden van Sichem, van Silo, en van Samaria, tachtig man, hebbende den baard afgeschoren, en de klederen gescheurd, en zichzelven gesneden; en spijsoffer en wierook waren in hun hand, om ten huize des HEEREN te brengen.
(Jeremía 48:37) Want alle hoofden zijn kaal, en alle baarden afgekort; op alle handen zijn insnijdingen, en op de lenden is een zak.
(Leviticus 14:9) En op den zevenden dag zal het geschieden, dat hij al zijn haar zal afscheren, zijn hoofd, en zijn baard, en de wenkbrauwen zijner ogen; ja, al zijn haar zal hij afscheren, en al zijn klederen wassen, en zijn vlees met water baden, zo zal hij rein zijn.
(Numeri 8:7) En aldus zult gij hun doen, om hen te reinigen: spreng op hen water der ontzondiging; en zij zullen het scheermes over hun ganse vlees doen gaan, en zij zullen hun klederen wassen, en zich reinigen.
Bijbelverzen
Het woord komt in 18 bijbelverzen voor:
Baard
(Leviticus 13:29) Verder, als in een man of vrouw een plaag zal zijn in het hoofd, of in den baard;
(Leviticus 13:30) En de priester de plaag zal bezien hebben, dat, ziet, haar aanzien dieper is dan het vel, en geelachtig dun haar daarop is, zo zal de priester hem onrein verklaren; het is schurftheid, het is melaatsheid van het hoofd of van den baard.
(Leviticus 14:9) En op den zevenden dag zal het geschieden, dat hij al zijn haar zal afscheren, zijn hoofd, en zijn baard, en de wenkbrauwen zijner ogen; ja, al zijn haar zal hij afscheren, en al zijn klederen wassen, en zijn vlees met water baden, zo zal hij rein zijn.
(Leviticus 21:5) Zij zullen op hun hoofd geen kaalheid maken, en zullen den hoek van hun baard niet afscheren, en in hun vlees zullen zij geen sneden snijden.
(1 Samuël 17:35) En ik ging uit hem na, en ik sloeg hem, en redde het uit zijn mond; toen hij tegen mij opstond, zo vatte ik hem bij zijn baard, en sloeg hem, en doodde hem.
(1 Samuël 21:13) Daarom veranderde hij zijn gelaat voor hun ogen, en hij maakte zichzelven gek onder hun handen; en hij bekrabbelde de deuren der poort, en hij liet zijn zever in zijn baard aflopen.
(2 Samuël 10:4) Toen nam Hanun Davids knechten, en schoor hun baard half af, en sneed hun klederen half af, tot aan hun billen; en hij liet hen gaan.
(2 Samuël 10:5) Als zij dit David lieten weten, zo zond hij hun tegemoet; want deze mannen waren zeer beschaamd. En de koning zeide: Blijft te Jericho, totdat uw baard weder gewassen zal zijn, komt dan weder.
(2 Samuël 20:9) En Joab zeide tot Amása: Is het wel met u, mijn broeder? En Joab vatte met de rechterhand den baard van Amása, om hem te kussen.
(1 Kronieken 19:5) Zij nu gingen henen, en men boodschapte David van deze mannen; en hij zond hun tegemoet; want die mannen waren zeer beschaamd. De koning dan zeide: Blijft te Jericho, totdat ulieder baard weder gewassen zij; komt dan wederom.
(Psalmen 133:2) Het is, gelijk de kostelijke olie op het hoofd, nederdalende op den baard, den baard van Aäron, die nederdaalt tot op den zoom zijner klederen.
(Jesaja 7:20) Te dien dage zal de Heere door een gehuurd scheermes, hetwelk aan gene zijde der rivier is, door den koning van Assyrië, afscheren het hoofd, en het haar der voeten; ja, het zal ook den baard gans wegnemen.
(Jesaja 15:2) Hij gaat op naar Baïth en Dibon, en naar Bamoth, om te wenen; over Nebo en over Médeba zal Moab huilen; op al hun hoofden is kaalheid, aller baard is afgesneden.
(Jeremía 41:5) Zo kwamen er lieden van Sichem, van Silo, en van Samaria, tachtig man, hebbende den baard afgeschoren, en de klederen gescheurd, en zichzelven gesneden; en spijsoffer en wierook waren in hun hand, om ten huize des HEEREN te brengen.
(Ezechiël 5:1) En gij, mensenkind, neem u een scherp mes, een scheermes der barbieren zult gij u nemen, hetwelk gij zult laten gaan over uw hoofd en over uw baard; daarna zult gij u een weegschaal nemen, en die haren delen.
Baarden
(Genesis 20:17) En Abraham bad tot God; en God genas Abimélech, en zijn huisvrouw, en zijn dienstmaagden, zodat zij baarden.
(Jeremía 48:37) Want alle hoofden zijn kaal, en alle baarden afgekort; op alle handen zijn insnijdingen, en op de lenden is een zak.
(Ezechiël 23:4) Haar namen nu waren: Ohola, de grootste, en Oholiba, haar zuster; en zij werden de Mijne, en baarden zonen en dochteren; dit waren haar namen: Samaria is Ohola, en Jeruzalem Oholiba.