Wet


In de bijbel hebben wij allereerst te maken met de zgn. priesterlijke tora, d.w.z. de aanwijzingen betreffende de vragen van rein en onrein, de sjabbat, de cultische feesten en ook het tempelritueel (Hagg. 2:12 w; Ex. 23:14 w; Lev. 6:8; Neh. 13:15 w).
Vervolgens wordt er door profeten vaak gesproken over de tora van Adonai. Zij bedoelen de keuzes in concrete politieke situaties, de vermaningen met betrekking tot onderlinge verhoudingen, sociaal gedrag en godsdienst. Tora wordt aanduiding van het totale beleid van de HEER, al Zijn bedoelingen (Jes. 5:24; 8:20; 30:20 v; Jer. 31:33). Hij wordt ook de Leraar genoemd (Job. 36:22; Jes. 42:21). Zo kan men van tora-psalmen spreken, liederen waarin het accent ligt op de les van de geschiedenis, levenslessen (Ps. 1; 19; 37; 40; 78; 89; 119).
Maar tora wordt vooral met Mozes verbonden. Vele aanwijzingen en lessen worden onder één naam samengebracht in het boek Deuterono-mium: het boek van de tora (28:61; 29:20, 29), alle woorden van deze tora (17:19; 27:3, 8, 26), de tora die Mozes heeft gegeven (1:5; 4:8). Niet alleen inzettingen en verordeningen zijn hieronder begrepen (4:8, 44), maar ook bv. het lied van Mozes (32:46). Het gedrag van koningen (1 Kon. 2:3; 2 Kon. 10:3) en van het volk (Joz. 8:31 w; 2 Kon. 17:13, 34) wordt aan deze tora getoetst.
Deze verbreding van het begrip tora leidt ertoe dat in de joodse traditie alle 5 boeken van Mozes de tora worden genoemd (Matt. 7:12; 22:36) en zelfs alle boeken van Tenach (Joh. 10:34; 15:25; Rom. 3:19). Ook de verhalen, de liederen en spreuken onderrichten ons over de -* weg, die we zullen gaan. Ze zijn ‘de weg des levens’ en daarom verheugt men zich over de tora (Neh. 8:10 w; Ps. 19:8 w). De werken van de ‘wet’ zijn niet afzonderlijke daden van de mens (Jak. 2:10), maar zijn een omschrijving van een leven dat God in geloof en liefde dient (Deut. 6:5; Joh. 6:28 v; Rom. 13:10). Ze leiden als een tuchtmeester tot een leven met de Christus (Gal. 3:24 v).
God vergeldt wel een ieder naar zijn werken (Rom. 2:6), maar de rechtvaardiging van de zondaar is door het geloof (Rom. 3:28).

Mitswot

Veel (van de hier genoemde) Mitswot uit de Thora kunnen nu op dit moment (nog)niet opgevolgd worden omdat de Tempel er op dit moment niet is (denk aan de geboden over de Tempel, offeranden, en een aantal voor priesters en levieten). Daarnaast zijn de geboden waarvoor  Israël een theocratische regering nodig heeft op dit moment ook niet toepasbaar. Andere geboden (vooral landbouwkundige) zijn weer alleen van toepassing in het land Israël (daarom kan een Israëliet zich vandaag het beste aan de Mitswot houden in het land Israël). In de lijst gebruiken we de CC codering. Deze codering verwijst naar de indeling van de Chafetz Chayim;

CCA = een positieve mitzwe (die nu ook buiten Israël uitgevoerd kan worden)

CCN = de negatieve mitzwe (die nu ook buiten Israël uitgevoerd kan worden).

CCI = Deze mitswe alleen in de Staat Israël uitgevoerd kan worden.

De mitswes zonder codering zijn nu op de een of andere manier op dit moment nog niet, of gedeeltelijk nog niet uit te voeren.

Over God

1.       Weet en geloof dat God bestaat (Ex. 20:2; Deut. 5:6) (CCA 1).

2.       Je mag niet geloven dat er meerdere goden bestaan naast de Eeuwige Zelf (Ex. 20:3) (CCN 8).

3.       Spreek geen Godslastering uit. Daar staat de doodstraf op (Ex. 22:27) .

4.       Heilig de Naam van God (Lev. 22:32) .

5.       Ontheilig de Naam van God niet (Lev. 22:32) (CCN 155).

6.       Geloof en weet dat God Één is, een complete Eenheid (Deut. 6:4) (CCA 2).

7.       Heb God lief (Deut. 6:5) (CCA 3).

8.       Vrees God en dien Hem (Deut. 6:13; 10:20) (CCA 4).

9.       Je mag God niet verzoeken (Deut. 6:16) .

10.    Wandel in Zijn goede en rechtvaardige wegen (volg Zijn instructies op) (Deut. 28:9) (CCA 6).

Thora

11.    Eert de oud(er)en en de wijzen (Lev. 19:32) (CCA 17).

12.    Leer/bestudeer de Thora en onderwijst hem (Deut. 6:7) (CCA 14).

13.    Hang God aan (Deut. 10:20) (CCA 16).

14.    Voeg niets aan de Thora toe, zowel aan de geschreven Thora als aan de door traditie overgeleverde interpretatie (:de Mondelinge Thora; die terug gaat  op Mozes, die heeft deze op Sinaï ontvangen) (Deut. 13:1) (CCN 159).

15.    Doe ook niets van de Thora af (Deut. 13:1) (CCN 160) (daarbij hoort ook weer de Mondelinge Thora; deze gaat terug op Mozes, die heeft deze op Sinaï ontvangen)

16.    Iedereen moet een Thorarol voor zichzelf schrijven (Deut. 31:19) (CCA15).

Tekenen en symbolen

17.    Iedere man moet besneden (Brit Mila) zijn, ieder mannelijke nakomeling moet besneden worden  (Gen. 17:12; Lev. 12:3) (CCA47).

18.    Maak gedenkkwasten (Tsietsiet)  met blauwpurperen (Techelet) draad aan de hoeken van je kleding (Num. 15:38) (CCA10).

19.    Bind een gebedsriem (Tefillin) om het hoofd (Deut. 6:8) (CCA9).

20.    Bind een gebedsriem (Tefillin) om je arm (Deut. 6:8) (CCA8).

21.    Bevestig een Messuza op je deurposten en poorten van je huis (Deut. 6:9) (CCA12). Het gaat dan eigenlijk om het perkamentrolletje met de betreffende handgeschreven teksten uit de Thora. Deut. 6: 4- 9 en 11: 13- 20.

Gebeden en zegeningen

22.    Dien God / Bid tot God (Ex. 23:25; Deut. 6:13) (CCA7) Het woord ‘dienen’ in de Thora moet je volgens de Talmud vertalen met ‘bidden tot’.

23.    Lees het ‘Shema Yisrael’ iedere morgen en iedere avond (Deut. 6:7) (CCA11).

24.    Spreek de zegeningen(dankgebed) na de maaltijden (Birkat haMazon) uit (Deut. 8:10) (CCA13).

25.    Leg geen steen neer / richt geen steen op voor aanbidding (van afgoden) (Lev. 26:1) (CCN 161).

Liefhebben en broederschap

26.    Heb alle mensen van het Verbond (van God met Israël) lief (Lev. 19:18) (CCA60).

27.    Kijk niet toe wanneer iemand in gevaar verkeert, maar biedt daadwerkelijk hulp aan (Lev. 19:16) (CCN 82).

28.    Roddel niet over iemand en strooi geen laster (lashon hara) (betekent letterlijk boze tong) rond (Lev. 25:17) (CCN 48).

29.    Verspreid geen leugens/onwaarheden over iemand (ook lashon hara) (Lev. 19:16) (CCN 77).

30.    Wees in je hart niet haatdragend (Lev. 19:17) (CCN 78).

31.    Neem geen wraak (Lev. 19:18) (CCN 80).

32.    Heb / draag geen wrok (Lev. 19:18) (CCN 81).

33.    Zet geen Israëliet te schande / Beschaam geen Israëliet  (Lev. 19:17) (CCN 79).

34.    Vervloek geen andere Israëliet (Lev. 19:14) (CCN 45).

35.    Geef eenvoudige zielen (personen) geen reden te vallen. Daar valt ook onder het aanleiding geven om te zondigen (Lev. 19:14) (CCN 76).

36.    Berisp iemand die zondigt (Lev. 19:17) (CCA72).

37.    Ontlast je buurman van zijn lasten en help hem zijn dieren af te laden / te lossen (Ex. 23:5) (CCA 70).

38.    Bied hulp met het opnieuw opbinden van de lading op het dier van je buurman (Deut. 22:4) (CCA 71).

39.    Laat een dier, wanneer het gevallen is door de zware last, niet hulpeloos liggen (Deut. 22:4) (CCN 183).

De armen en de ongelukkigen

40.    Onderdruk of benauw geen wees of een weduwe. Laat hen niet lijden (Ex. 22:21) (CCN 51).

41.    Oogst niet de gehele oogst van het land (Lev. 19:9; Lev. 23:22)  (CCI 6).

42.    Laat een ongeoogste hoek staan, op je land of boomgaard, voor de armen (Lev. 19:9)  (CCI 1).

43.    Raap de resten van de oogst, die je bij het oogsten op de grond hebt laten vallen, niet op (Lev. 19:9)  (CCI 7).

44.    Laat de resten van de oogst voor de armen liggen (Lev. 19:9)  (CCI 2).

45.    Oogst niet de onvolledige trossen (ol´loth) van de wijngaard (Lev. 19:10)  (CCI 8).

46.    Laat de onvolledige trossen (ol´loth) van de wijngaard voor de armen hangen (Lev. 19:10; Deut. 24:21)  (CCI 3).

47.    Raap de op de grond gevallen druiven (peret) niet op (Lev. 19:10)  (CCI 9).

48.    Laat een gevallen druif  (peret) voor de armen liggen (Lev. 19:10)  (CCI 4).

49.    Keer niet terug om een vergeten schoof van het land op te halen. Dit zelfde principe geldt ook bij fruitbomen (Deut. 24:20)  (CC10).

50.    Laat de vergeten schoven voor de armen liggen. Dit zelfde principe geldt ook bij fruitbomen (Deut. 24:19)  (CCI 5)

51.    Houd je niet in wanneer je een arme onderhoudt en geef hem wat hij nodig heeft (Deut. 15:7) (CCN 62).

52.    Geef liefdadigheids gaven (tsedeka) naar je vermogen (Deut. 15:11) (CCA 38).

Behandeling van de niet-Joden (geer resp. goyiem)

53.    Heb de Geer (prozeliet) lief (Deut. 10:19) (CCA 61).

54.    Spreek geen kwaad over de Geer (prozeliet) (Ex. 22:20) (CCN 49).

55.    Licht de Geer (prozeliet) niet op (Ex. 22:20) (CCN 50).

56.    Trouw niet met een niet-Jood (Deut. 7:3) (CCN 19).

57.    Vorder de schuld van een vreemdeling/buitenlander in (Deut. 15:3) .

58.    Leen een vreemdeling met rente (Deut. 23:21) .

Huwelijk, scheiding en familie

59.    Eer je vader en moeder (Ex. 20:12) (CCA 41).

60.    Sla je vader of moeder niet (Ex. 21:15) (CCN 44).

61.    Vervloek je vader of moeder niet (Ex. 21:17) (CCN 46).

62.    Respecteer/vrees je vader en moeder (Lev. 19:3) (CCA 42).

63.    Wees vruchtbaar en vermenigvuldig je (Gen. 1:28) (CCA 43).

64.    Een gecastreerde (eunuch) mag niet met een Joodse vrouw trouwen (Deut. 23:2) (CCN 136).

65.    Een onwettig kind (bastaard/mamzer) mag niet met een Joodse vrouw trouwen (Deut. 23:3) (CCN 137).

66.    Een Ammoniet of een Moabiet zal nooit met een Joodse vrouw mogen trouwen (Deut. 23:4) .

67.    Sluit geen nakomeling van Esav (Ezau), vanaf de derde generatie, buiten de gemeenschap van Israël (Deut. 23:8-9) .

68.    Sluit geen Egyptenaar, vanaf de derde generatie, buiten de gemeenschap van Israël (Deut. 23:8-9) .

69.    Er mogen geen prostituees in Israël zijn. Dit betekent dat er geen geslachtgemeenschap mag plaatsvinden buiten een huwelijk, (dat is gesloten door een formele huwelijkssluiting (kiddushin) en door middel van een huwelijks verklaring (ketubah)) (Deut. 23:18) (CCN 133).

70.    Trouw een vrouw door middel van de Kiddushin (formele huwelijkssluiting (door rabbijn)) (Deut. 24:1) (CCA 44).

71.    De pas getrouwde man mag 1 jaar vrij hebben om met zijn vrouw van het huwelijk te kunnen genieten (Deut. 24:5) .

72.    De bruidegom wordt 1 jaar uitgesloten van gemeenschappelijke arbeid als militaire dienst, het bewaken van de poorten en andere gelijkwaardige verplichtingen. (Deut. 24:5) .

73.    Onthoud geen voedsel, kleding en echtelijke rechten aan je vrouw (Ex. 21:10) (CCN 42).

74.    Als een vrouw verdacht wordt van overspel, zal er gehandeld worden op de manier, zoals het in de Thora beschreven staat (Num. 5:30) .

75.    Degene die de eer van zijn vrouw omlaag haalt (door haar vals te beschuldigen van een onrein leven voor haar huwelijk) is verplicht zijn hele leven lang bij deze vrouw blijven (Deut. 22:19) .

76.    Een man mag niet scheiden van de vrouw die hij schriftelijk beschuldigd heeft van onreinheid in de periode van voor haar huwelijk (Deut. 22:19) .

77.    Scheiding mag alleen middels officiële scheidingspapieren (een Get; dat is een scheidbrief) plaatsvinden (Deut. 24:1) .

78.    Een man mag niet met zijn ex-vrouw hertrouwen, wanneer zij na de scheiding hertrouwd is geweest (Deut. 24:4) (CCN 134).

79.    Wanneer een vrouw kinderloos weduwe wordt, mag ze alleen met haar zwager hertrouwen (Deut. 25:5) (CCN 135).

80.    Trouw met de weduwe van je overleden broer wanneer zij kinderloos waren (Deut. 25:5) (CCA 45).

81.    Wanneer de zwager weigert te trouwen moet de weduwe van zijn overleden broer, hem vrijstellen van de hier boven genoemde zwagerwet (Deut. 25:7-9) (CCA 46).

Verboden sexuele relaties

82.    Onthoud je bij verwante familieleden van dingen, als kussen, omhelzen, lonken en aanrakingen, die tot incest kunnen leiden (Lev. 18:6) (CCN 110).

83.    Pleeg geen incest met je moeder (Lev. 18:7) (CCN 112).

84.    Pleeg geen mannelijke geslachtsverkeer (sodomie) met je vader (Lev. 18:7) (CCN 111).

85.    Pleeg geen incest met je vaders vrouw (Lev. 18:8) (CCN 113).

86.    Pleeg geen incest met je zus (Lev. 18:9) (CCN 127).

87.    Pleeg geen incest met de dochter van je vaders vrouw (Lev. 18:9) (CCN 128).

88.    Pleeg geen incest met de dochter van je zoon (Lev. 18:10) (CCN 119).

89.    Pleeg geen incest met de dochter van je dochter (Lev. 18:10) (CCN 119)

90.    Pleeg geen incest met je dochter (CCN 120). Dit gebod staat niet letterlijk zo in de Thora, maar het is uit andere geboden op te maken.

91.    Pleeg geen incest met de zus van je vader (Lev. 18:12) (CCN 129).

92.    Pleeg geen incest met de zus van je moeder (Lev. 18:13) (CCN 130).

93.    Pleeg geen incest met de vrouw van je vaders broer (Lev. 18:14) (CCN 125).

94.    Pleeg geen mannelijke geslachtsverkeer met je vaders broer (Lev. 18:14) (CCN 114).

95.    Pleeg geen incest met de vrouw van je zoon (Lev. 18:15) (CCN 115).

96.    Pleeg geen incest met de vrouw van je broer (Lev. 18:16) (CCN 126).

97.    Pleeg geen incest met je vrouw’s dochter (Lev. 18:17) (CCN 121).

98.    Pleeg geen incest met de dochter van je vrouw’s zoon (Lev. 18:17) (CCN 122).

99.    Pleeg geen incest met de dochter van je vrouw’s dochter (Lev. 18:17) (CCN 123).

100.  Pleeg geen incest met je vrouw’s dochter (Lev. 18:18) (CCN 131).

101.  Heb geen gemeenschap met een vrouw in haar menstruatie periode (Lev. 18:19) (CCN 132).

102.  Heb geen gemeenschap met een vrouw van een ander (Lev. 18:20) (CCN 124).

103.  Heb geen mannelijke geslachtsverkeer (sodomie) met een man (Lev. 18:22) (CCN 116).

104.  Heb geen gemeenschap met een dier (Lev. 18:23) (CCN 117).

105.  Een vrouw mag geen gemeenschap hebben met een dier (Lev. 18:23) (CCN 118).

106.  Castreer geen man(netje). Geen man, geen mannetje van een dier; huisdier, wild dier of gevogelte (Lev. 22:24) (CCN 143).

Tijden en hoogtijdagen (feesten)

107. De nieuwe maan(d) dient op een heilige manier bepaald te worden. De maanden en jaren zullen uitsluitend bepaald c.q. uitgerekend worden door het Joodse (religieus) Hoger Gerechtshof (Sanhedrin) (Ex. 12:2) .

108. Reis op de Shabbat niet buiten de grenzen van je woon/verblijfplaats (Ex. 16:29) (CCN 7).

109. Heilig de Shabbat (Ex. 20:8) (CCA 19).

110. Werk niet (doe geen melacha) op de Shabbat (Ex. 20:10) (CCN 6).

111. Rust op de Shabbat (Ex. 23:12; 34:21) (CCA 20).

112. Vier de verplichte feesten; Pesach, Shavuot en Sukkot (Ex. 23:14) .

113. Verblijd/verheug je op de feesten (Deut. 16:14) (CCA 21).

114. Verschijn  in de Tempel  op de feesten (Deut. 16:16) .

115. Verwijder alle gist (chamets) op de vooravond van Pesach uit je huis (Ex. 12:15) (CCA 22).

116. Rust op de 1e dag van de Pesach (Ex. 12:16; Lev. 23:7) (CCA 25).

117. Werk niet (doe geen melacha) op de 1e dag van de Pesach (Ex. 12:16; Lev. 23:6-7) (CCN 147).

118. Rust op de 7e dag van de Pesach (Ex. 12:16; Lev. 23:8) (CCA 27).

119. Werk niet (doe geen melacha) op de 7e dag van de Pesach (Ex. 12:16; Lev. 23:8) (CCN 148).

120. Eet ongezuurde broden (matses) op de 1e avond van Pesach (Ex. 12:18) (CCA 23).

121. Er mag geen gist (chamets) in je bezit zijn tijdens alle dagen Pesach. Dit geldt voor iedere Israëliet. (Ex. 12:19) (CCN 3).

122.  Eet tijdens Pesach geen voedsel wat gist (chamets) bevat (Ex. 12:20) (CCN 5).

123.  Eet tijdens Pesach geen gist (chamets) (Ex. 13:3) (CCN 4).

124.  De gist (chamets) mag tijdens Pesach niet in iemands huis aanwezig zijn Ex. 13:7) (CCN 2).

125.  Vertel tijdens de eerste avond van Pesach over de uittocht uit Egypte en spreek er met elkaar over (Ex. 13:8) (CCA 24). 

126.  Eet geen gist (chamets) na de middag van de 14e Nissan (Deut. 16:3) (CCN 104).

127. Tel de 49 dagen vanaf het oogsten van de Omer (eerste schoof van de gerste oogst) (tijdens Pesach) tot Shavuot (Wekenfeest) (Lev. 23:15) (CCA 26).

128. Rust op Shavuot (Lev. 23:21) (CCA 28).

129. Werk niet (doe geen melacha) op de Shavuot (Lev. 23:21) (CCN 149).

130. Rust op Rosh Hashana (nieuwjaarsfeest) (Lev. 23:24) (CCA 29).

131. Werk niet (doe geen melacha) op de Rosh Hashana (Lev. 23:25) (CCN 150).

132. Luister naar het geluid van de shofar (ramshoorn) tijdens Rosh Hashana (Num. 29:1) (CCA 30).

133. Vast op Yom Kippur (Grote Verzoendag) (Lev. 23:27) (CCA 32).

134. Eet of drink niet tijdens Yom Kippur (Lev. 23:29) (CCN 152).

135. Werk niet (doe geen melacha) tijdens Yom Kippur (Lev. 23:31) (CCN 151).

136. Rust op Yom Kippur (Lev. 23:32) (CCA 31).

137. Rust op de 1e dag van de Sukkot (loofhuttenfeest) (Lev. 23:35) (CCA 34).

138. Werk niet (doe geen melacha) op de 1e dag van de Sukkot (Lev. 23:35) (CCN 153).

139. Rust op de 8e dag van Sukkot (Shemini Atzeret) (Lev. 23:36) (CCA 37).

140. Werk niet (doe geen melacha) op de Shemini Atzeret (Lev. 23:36) (CCN 154).

141. Neem tijdens de Sukkot een palmtak met 3 verschillende planten (Lev. 23:40) (CCA 36).

142. Woon de 7 dagen van Sukkot in een loofhut (Sukkah) (Lev. 23:42) (CCA 35).

142. Woon de 7 dagen van Sukkot in een loofhut (Sukkah) (Lev. 23:42) (CCA 35).

Spijs/Voedingswetten

143. Je moet in staat zijn reine dieren, aan de hand van kenmerken, van onreine dieren te onderscheiden (Lev. 11:2) .

144.  Eet geen vlees van onreine dieren (Lev. 11:4) (CCN 93).

145. Je moet in staat zijn reine vissen, aan de hand van kenmerken, van onreine vissen te onderscheiden (Lev. 11:9) .

146.  Eet geen onreine vissen (Lev. 11:11) (CCN 95).

147. Je moet in staat zijn rein gevogelte, aan de hand van kenmerken, van onrein gevogelte te onderscheiden (Deut. 14:11) .

148.  Eet geen onrein gevogelte (Lev. 11:13) (CCN 94).

149.  Je moet in staat zijn aan de hand van kenmerken reine sprinkhanen van onreine te onderscheiden (Lev. 11:21) .

150.  Eet geen worm die je in het fruit vindt (Lev. 11:41) (CCN 98).

151. Eet geen kruipende dieren (wemelend gedierte, dat op de aarde zich beweegt) (Lev. 11:41-42) (CCN 97).

152.  Eet geen ongedierte (wemelend gedierte, dat op de aarde wriemelt) (Lev. 11:44) (CCN 100).

153.  Eet geen wemelend gedierte uit het water (Lev. 11:43 and 46) (CCN 99).

154.  Eet geen gevleugelde insecten (Deut. 14:19) (CCN 96).

155.  Eet geen vlees van verscheurde dieren (terefah/treifa) (Ex. 22:30) (CCN 87).

156.  Eet niet het vlees van dieren die uit zichzelf zijn gestorven (Deut. 14:21) (CCN 86).

157. Slacht het vee, hert en gevogelte dat gegeten moet worden volgens de slachtvoorschriften (shechita) (Deut. 12:21) (CCA 48).

158.  Eet geen ledemaat  wat genomen is van een levend dier (Deut. 12:23) (CCN 90).

159.  Slacht het jong van een dier niet op dezelfde dag als zijn ouder (Lev. 22:28) (CCN 108).

160.  Neem geen moedervogel weg tezamen met het(/de) jong(en) (Deut. 22:6) (CCN 189).

161.  Wanneer je een nest leeghaalt, moet je de moedervogel laten gaan (Deut. 22:6-7) (CCA 74).

162.  Eet geen vlees van een os die tot steniging veroordeeld was (Ex. 21:28) .

163.  Kook geen vlees in de melk (Ex. 23:19) (CCN 91).

164.  Eet geen vlees tegelijk met melk (Ex. 34:26; 23:19) (CCN 92).

165.  Eet niet van de dijader (die kromp) (Gen. 32:32) (CCN 1).

166.  Eet geen talgvet (dat o.a. de ingewanden bedekt (chelev); dat zijn verboden diervetten (Lev. 7:23) (CCN 88).

167.  Eet geen bloed (Lev. 7:26) (CCN 89).

168. Bedek het bloed van de gejaagde/neergeschoten dieren (geen huisdieren maar bijvoorbeeld een hert) en gevogelte (Lev. 17:13) (CCA 49).

169.  Eet en drink niet als een veelvraat en een donkaard (rebellerend tegen zijn vader en moeder) (Lev. 19:26; Deut. 21:20) (CCN 106).

Zakelijke handelwijzen/praktijken

170.  Benadeel de ander niet  bij koop en verkoop (Lev. 25:14) (CCN 47).

171.  Je mag bij een lening aan een Israëliet geen rente vragen (Lev. 25:37) (CCN 54).

172.  Leen niet iets met rente. Dit zou de lener tot zonden brengen (Deut. 23:20) (CCN 55).

173.  Doe niet mee aan woekerpraktijken tussen de lener en geldschieter; niet als borg, niet als getuige, niet als schrijver/opsteller die de contracten tussen de lener en de woekeraar opmaakt (Ex. 22:24) (CCN 53).

174. Leen aan arme mensen (Ex.22:24; Deut. 15:8) (CCA 62). Het wordt gezien als verplichting ondanks dat er staat “indien”.

175. Eis van een arme man niet dat hij de schuld aflost wanneer jij weet dat hij je niet kan betalen. Dwing hem niet (Ex.22:24) (CCN 52).

176. Neem geen zaken in onderpand waarmee een persoon zijn eten mee moet bereiden (Deut. 24:6) (CCN 58).

177. Neem niets met geweld in onderpand (Deut. 24:10) (CCN 59).

178. Neem niet iets in onderpand als de eigenaar dat voorwerp nodig heeft (Deut. 24:12) (CCN 61).

179. Geef het verpande voorwerp weer aan de eigenaar terug (Deut. 24:13) (CCA 63).

180. Neem niets in onderpand van een weduwe (Deut. 24:17) (CCN 60).

181. Fraudeer niet tijdens het afwegen of afmeten van iets (Lev. 19:35) (CCN 83).

182. Wees er van overtuigt dat jouw gewichten en je weegschaal correct zijn (Lev. 19:36) .

183. Heb geen onnauwkeurige meetinstrumenten en gewichten in je bezit (Deut. 25:13-14) (CCN 84).

Werknemers, bedienden en slaven

184.  Treuzel niet met het uitbetalen van salarissen (Lev. 19:13) (CCN 38).

185.  Het is de ingehuurde werker toegestaan van de producten die hij gemaaid, geoogst heeft te eten (Deut. 23:25-26) (CCA 65).

186.  De ingehuurde werker mag niet meer van de door hem gemaaide, geoogste producten nemen dan dat hij opkan (Deut. 23:25) (CCN 187).

187.  De ingehuurde werker mag niet van de producten eten wat nog niet geoogst is (Deut. 23:26) (CCN 186).

188.  Betaal het salaris van de werknemer uit op de juiste tijd (Deut. 24:15) (CCA 66).

189.  Behandel een Hebreeuwse huurling/contractant juridisch juist in overeenstemming met de wetten die op hem van toepassing zijn (Ex. 21:2-6) .

190.  Verplicht een Hebreeuwse dienstknecht niet het werk van een slaaf te doen (Lev. 25:39) .

191.  Verkoop een Hebreeuwse dienstknecht niet als een slaaf (Lev. 25:42) .

192.  Behandel een Hebreeuwse dienstknecht niet streng (Lev. 25:43) .

193. Sta niet toe dat een goy zijn Hebreeuwse huurling/contractant die aan hem is verkocht bruut behandeld (Lev. 25:53) .

194. Stuur een Hebreeuwse huurling/contractant nooit weg met lege handen als hij vrijgesteld wordt van dienst (Deut. 15:13) .

195.  Wees vrijgevig wanneer de Hebreeuwse huurling/contractant wordt vrijgesteld aan het eind van zijn termijn (Deut. 15:14) .

196.  Koop een Hebreeuwse slavin die nog maagd is vrij (Ex. 21:8) .

197. Verkoop de Hebreeuwse slavin, die nog maagd is, niet door aan een andere eigenaar (Ex. 21:8) .

198.  Neem een Hebreeuwse slavin, die nog maagd is, aan (Ex. 21:8-9) .

199.  Behoudt een Kanaänitische slaaf voor altijd (Lev. 25:46) .

200.  Lever geen slaaf uit aan de eigenaar, wanneer de slaaf gevlucht is naar Israël en de eigenaar van buiten Israël komt (Deut. 23:16) .

201.  Doe zo´n slaaf geen onrecht aan (Deut. 23:17) .

202.  Muilkorf een dier niet wanneer het op het land werkt, zodat hij ervan kan eten en ervan kan genieten (Deut. 25:4) (CCN 188).

Geloften, eden en zweren

203.  Een man moet doen wat hij gezegd heeft (Deut. 23:24) (CCA 39).

204.  Zweer niet onnodig (Ex. 20:7) (CCN 29).

205.  Breek geen eed en zweer niet vals (Lev. 19:12) (CCN 31).

206.  Handel bij het annuleren van een gelofte volgens de regels die in de Thora zijn uiteengezet (Num. 30:2-17) (CCA 40).

207.  Verbreek geen gelofte (Num. 30:3) (CCN 184).

208.  Zweer alleen bij de Naam van HaShem (Deut. 10:20) .

209.  Vertraag niet in het vervullen van geloften, gebrachte geloften of het vrijwillige offeren (Deut. 23:22) (CCN 185).

De Shabbatsjaren en Jubeljaren

210. Laat je land tijdens het Shabbatsjaar rusten (Ex. 23:11; Lev. 25:2)  (CCI 20).

211. Tijdens het Shabbatsjaar mag je het land niet bewerken (Ex. 23:11)  (Lev. 25:2) (CCI 21).

212. Tijdens het Shabbatsjaar mag je de grond niet bezaaien/bewerken (Lev. 25:4)  (CCI 22).

213. Bewerk de bomen niet (denk bijv. aan snoeien) tijdens het Shabbatsjaar (Lev. 25:5)  (CCI 23).

214. Het is niet toegestaan tijdens het Shabbatsjaar de oogst, die spontaan is opgekomen, te oogsten (Lev. 25:5)  (CCI 24).

215. Het is niet toegestaan tijdens het Shabbatsjaar fruit te oogsten op dezelfde manier als het in de andere jaren wordt gedaan (Lev. 25:5)  (CCI 25).

216.  Blaas de Shofar om het Shabbatsjaar in te luiden  (Lev. 25:9) .

217.  Scheld in het 7e jaar de schuld kwijt aan mensen waaraan jij geleend hebt (Deut. 15:2) (CCA 64).

218.  Eis geen uitgeleende zaken terug nadat het Shabbatsjaar voorbij is (Deut. 15:2) (CCN 57).

219.  Schroom niet om, vanwege de instelling van het Shabbatsjaar, aan armen uit te lenen (Deut. 15:9) (CCN 56).

220.  Verzamel de mensen zodat zij de Thora zullen horen (voorlezen) bij de afsluiting van het 7e jaar (Deut. 31:12) .

221.  Tel de jaren van het Jubeljaar per jaar en per cyclussen van 7 jaren. (Lev. 25:8) .

222.  Heilig het Jubeljaar door te rusten en het land braak te laten liggen (Deut. 31:12)  

223.  Tijdens het Jubeljaar mag het land niet gecultiveerd en bemest worden. Ook de bomen mogen niet worden bewerkt (Lev. 25:11) .

224. Het is niet toegestaan tijdens het Jubeljaar de oogst, die spontaan is opgekomen, te oogsten op dezelfde manier als dat in de andere jaren wordt gedaan (Lev. 25:11) .

225. Het is niet toegestaan tijdens het Jubeljaar fruit te oogsten op dezelfde manier als dat in de andere jaren wordt gedaan (Lev. 25:11) .

226. Geef tijdens het Jubeljaar de oorspronkelijke grondbezitters hun grond terug (Lev. 25:24) .

De rechtbanken rechtsgang

227.  Stel in iedere gemeenschap van Israël rechters en gezagsdragers aan (Deut. 16:18) .

228. Je mag geen rechter aanstellen, die de Thora niet goed kent, ook niet als hij een specialist is in andere takken van wetenschap (Deut. 1:17) (CCN 64).

229.  Oordeel (voer de wet uit) in zaken van koop en verkoop (Lev. 25:14) (CCA 67).

230.  Spreek recht in geval van wettelijke aansprakelijkheid bij betaalde opslag (Ex. 22:9) .

231. Oordeel (voer de wet uit) in zaken van vermissing/verlies waarbij de lener aansprakelijk is (Ex. 22:13-14) .

232.  Beslis over zaken m.b.t. erfenissen/erfgoed (Num. 27:8-11) (CCA 73).

233.  Spreek recht in geval van schade door een onbedekte kuil (Ex. 21:33-34) .

234.  Spreek recht in geval van letsel veroorzaakt door dieren (Ex. 21:35-36) .

235. Spreek recht in geval van schade door vee bij het betreden van verboden terrein (Ex. 22:4) .

236.  Spreek recht in geval van schade veroorzaakt door brand (Ex. 22:5) .

237.  Spreek recht in geval van schade bij verlenen van gratis opslagruimte (Ex. 22:6-7) .

238. Oordeel (voer de wet uit) in andere zaken tussen een aanklager en een verdediger (Ex. 22:8) .

239.  Vervloek een rechter niet (Ex. 22:27) (CCN 63).

240.  Degene die over bewijs beschikt, moet getuigen tijdens een rechtszaak (Lev. 5:1) .

241.  Leg geen valse getuigenis af (Ex. 20:13) (CCN 39).

242.  Een getuige mag niet als rechter handelen in een zaak waarin hij bewijs heeft aangedragen (Num. 35:30) .

243.  Een overtreder/misdadiger mag niet getuigen (Ex. 23:1) (CCN 75).

244. De rechtbank mag de verklaring van een nabij familielid van de aangeklaagde niet accepteren bij een grote overtreding (waarop de doodstraf staat) (Deut. 24:16) (CCN 74).

245. Hoor geen verklaringen aan van de ene partij, als de andere partij niet aanwezig is (Ex. 23:1) (CCN 65).

246. Onderzoek de getuige grondig (Deut. 13:15) .

247. Beslis niet over een zaak op grond van één getuigenverklaring (Deut. 19:15) (CCN 73).

248. Maak een beslissing op grond van de meerderheid, als er sprake is van een meningsverschil, tussen de leden van het Sanhedrin (Joodse Gerechtshof), over de rechtsuitspraak (Ex. 23:2) .

249. Beslis geen grote zaken (waarbij de doodstraf wordt geëist), op grond van de meerderheid waarbij er maar een meerderheid is van één persoon (Ex. 23:2) .

250. Breng tijdens een grote zaak, als je eerst voor een vrijspraak pleitte, later geen argumenten in die voor veroordeling pleiten (Ex. 23:2) .

251. Behandel de partijen, in een proces, met gelijke onpartijdigheid (Lev. 19:15) .

252. Doe geen rechtsuitspraak die onrechtvaardig is (Lev. 19:15) (CCN 69).

253. Trek belangrijke/invloedrijke mensen niet voor in een rechtszaak (Lev. 19:15) (CCN 70).

254. Neem geen steekpenningen aan (Ex. 23:8) (CCN 71).

255.  Wees niet bang voor slechte mensen in een rechtszaak (Deut. 1:17) (CCN 72).

256. Trek de arme, uit medelijden, niet voor bij een rechtszaak (Ex. 23:3; Lev. 19:15) (CCN 66).

257. Verdraai niet het recht van vreemdelingen (geeriem) of wezen (Deut. 24:17) (CCN 68).

258. Verdraai niet het recht van een wetsovertreder (Ex. 23:6) (CCN 67).

259. Spreek geen recht op grond van één mening, maar op grond van bewijs aangedragen door minimaal twee ooggetuigen (Ex. 23:7) .

260. Voer geen oordeel uit bij een doodslager voordat hij terecht heeft gestaan in de rechtszaak (Num. 35:12) .

261. Aanvaard de uitspraken iedere Hoger Gerechtshof in Israël (Deut. 17:11) .

262. Rebelleer niet tegen de uitspraken van het Gerechtshof (Deut. 17:11) (CCN 158).

Letsels/Verwondingen en schade

263. Maak op het dak(terras) een borstwering/hek (Deut. 22:8) (CCA 75).

264. Laat niets onbeheerd achter waar iemand zich aan zou kunnen verwonden/bezeren (Deut. 22:8) (CCN 190).

265. Redt het leven van een aangevallene, ook als dit ten koste gaat van het leven van de aanvaller (Deut. 25:12) .

266. Heb geen medelijden met de aanvaller/achtervolger, hij moet gedood worden voor hij de achtervolgde bereikt en dood of ontkleedt (Deut. 25:12) .

Eigendom en eigendomsrecht

267. Verkoop in Israël nooit voorgoed (een stuk) land (Lev. 25:23) .

268. Verander de bestemming van een open land of veld (rond de steden) van de Levieten niet; Verkoop het niet voorgoed, zodat het altijd gelost kan worden (Lev. 25:34) .

269. Als iemand een huis in een ommuurde stad verkoopt, dan heeft hij tot een vol jaar na de verkoopdatum het recht om dat terug te kopen  (Lev. 25:29) .

270. Verwijder geen grens(afscheidings)palen (de omheining van een stuk eigendom) (Deut. 19:14) (CCN 85).

271. Zweer niet vals bij het ontkennen van iemands eigendomsrecht (Lev. 19:11) (CCN 30).

272. Ontken niet onterecht iemands eigendomsrecht (Lev. 19:11) (CCN 36).

273. Vestig je nooit in Egypte (Deut. 17:16) (CCN 192).

274. Steel nooit iemands persoonlijke eigendommen (Lev. 19:11) (CCN 34).

275. Breng gestolen goederen terug naar de eigenaar (Lev.5:23) (CCA 68).

276. Breng verloren goederen terug naar de eigenaar (Deut. 22:1) (CCA 69).

277. Druk geen gevonden goederen achterover (Deut. 22:3) (CCN 182).

Wetten met betrekking tot criminaliteit

278. Doodt geen onschuldig persoon (Ex. 20:13) (CCN 32).

279. Je mag geen Israëliet kidnappen (Ex. 20:13) (CCN 33). Volgens de Talmud refereert dit vers naar het stelen van een persoon (samen met Lev. 19:11 wat over bezittingen gaat)

280. Je mag niet iemand met geweld beroven (Lev. 19:13) (CCN 35).

281. Je mag niet iemand bedriegen (Lev. 19:13) (CCN 37).

282. Je mag niet iets begeren wat van een ander is (Ex. 20:14) (CCN 40).

283. Heb geen lust naar wat van een ander is (Deut. 5:18) (CCN 41).

284. Geef niet toe aan slechte gedachten en beelden/blikken (Num. 15:39) (CCN 156).

Straffen en schadeloosstelling

285.  Het Gerechtshof zal de doodstraf, door onthoofding met een zwaard, laten uitvoeren . (Ex. 21:20; Lev. 26:25) .

286.  Het Gerechtshof zal de doodstraf, door wurging, laten uitvoeren  (Lev. 20:10) .

287.  Het Gerechtshof zal de doodstraf, door de brandstapel, laten uitvoeren (Lev. 20:14) .

288.  Het Gerechtshof zal de doodstraf, door steniging, laten uitvoeren  (Deut. 22:24) .

289. Het lichaam van de terechtgestelde dient in het openbaar aan (een) hout opgehangen te worden (Deut. 21:22) .

290.  Het lichaam van de terechtgestelde mag ´s nachts niet aan (het) hout blijven hangen (Deut. 21:23) .

291. Het lichaam van de terechtgestelde dient dezelfde dag nog worden te begraven (Deut. 21:23)

292.  Voor een moordenaar mag je geen losgeld aannemen (Num. 35:31) .

293.  Verban de persoon die een moord zonder opzet heeft gepleegd (Num. 35:25) .

294.  Sticht /stel in 6 vrijsteden voor de personen die een moord zonder opzet hebben gepleegd (Deut. 19:3) .

295.  Neem geen losgeld aan van de onopzettelijke moordenaar om hem van zijn verbanning te laten vrij komen (Num. 35:32) .

296. Breek de nek van de vaars zoals dat staat voorgeschreven (wanneer men iemand op het open veld vindt, die vermoord is door een onbekende dader (Deut. 21:4) .

297. Bewerk en bezaai het veld, waar de nek van de vaars is gebroken, niet (Deut. 21:4) .

298. Een dief moet compensatie betalen of (in bepaalde gevallen) de doodstraf krijgen (Ex. 21:16; Ex. 21:37; Ex. 22:1) .

299. Iemand die een lichamelijke letsel toebrengt, moet een geldelijke compensatie betalen (Ex. 21:18-19) .

300. Leg de verleider (van een niet-verloofde maagd) een straf op van 50 shekel en voer de andere van toepassing zijnde bepalingen uit (Ex. 22:15-16) .

301. De schender van de niet-verloofde maagd moet met haar trouwen (Deut. 22:28-29) .

302. De persoon die een meisje verkracht en in overeenstemming met de wet met haar moet trouwen, mag nooit van haar scheiden (Deut. 22:29) .

303. Voer op de Shabbat geen straf uit (Ex. 35:3) (want sommige straffen moeten met vuur worden uitgevoerd) .

304. Straf de schuldigen met het toedienen van slagen (Deut. 25:2) .

305. Overschrijd het aantal door de wet vastgestelde slagen niet. Bij alleen verdenking mag je niet slaan (Deut. 25:3) (CCN 43).

306. Spaar de overtreder, bij veroorzaken van schade, niet bij het uitvoeren van voorgeschreven straffen  (Deut. 19:13) .

307. Straf de valse getuige met dezelfde straf als hij met zijn valse getuigenis wilde veroorzaken bij de tegenpartij (Deut. 19:19) .

308. Straf  de persoon die een overtreding onder dwang heeft begaan niet (Deut. 22:26) .

Profetieën

309. Luister naar de woorden van een profeet in iedere generatie die niet afdoet of toevoegt aan wat in de Thora staat (Deut. 18:15) .

310. Profeteer niet leugenachtig/vals (Deut. 18:20) (CCN 175).

311. Weerhoudt je niet om een valse profeet ter dood te brengen en wees niet bang van hem (Deut. 18:22) .

Afgoderij, afgodendienaars en afgodische praktijken

312. Maak geen (uitgesneden) afbeelding (van een afgod). Maak het zelf niet en laat het niet door een ander maken (Ex. 20:4) (CCN 9).

313. Maak geen (uitgesneden) afbeelding voor versiering, ook al wordt het niet aanbeden (Ex. 20:20) (CCN 144).

314.  Maak geen afgoden/afgodsbeelden, ook niet voor anderen (Ex. 34:17; Lev. 19:4) (CCN 10).

315. Gebruik/bezit geen versieringen of enige object wat bestemd is voor of afkomstig is van afgoderij (Deut. 7:25) (CCN 17).

316. Maak geen gebruik van een afgod of van bijbehorende objecten/versieringen, offeranden of plengoffers (Deut. 7:26) (CCN 18).

317.  Drink geen wijn van afgodendienaars (Deut. 32:38) (CCN 15).

318.  Aanbid geen afgod op de manier zoals het gewoonlijk aanbeden wordt (Ex. 20:5) (CCN 12).

319.  Buig je niet neer voor een afgod, ook niet als dat niet de gewoonlijke manier van aanbidding ervan is (Ex. 20:5) (CCN 11).

320.  Profeteer niet in de naam van een afgod (Ex. 23:13; Deut. 18:20) (CCN 27).

321.  Luister niet naar iemand die in de naam van een afgod profeteert (Deut. 13:4) (CCN 22).

322.  Breng de kinderen van Israël niet op een dwaalspoor die tot afgoderij leidt (Ex. 23:13) (CCN 14).

323.  Verleidt geen Israëliet tot afgoderij (Deut. 13:12) (CCN 23).

324.  Vernietig afgoderij en alles wat er bij hoort (Deut. 12:2-3) .

325.  Heb de aanzetter tot afgoderij niet lief (Deut. 13:9) (CCN 24).

326.  Blijf de aanzetter tot afgoderij haten (Deut. 13:9) (CCN 25).

327. Ontzie de aanzetter tot afgoderij niet van de doodstraf, maar zie toe op zijn executie (Deut. 13:9) .

328. Een persoon die hij probeerde tot afgoderij aan te zetten, mag niet pleiten voor vrijspraak van de aanzetter (Deut. 13:9) (CCN 26).

329. Een persoon die aangezet is tot afgoderij, mag geen bewijs van de schuld van de aanzetter achterhouden (Deut. 13:9) .

330. Zweer niet in de naam van een afgod tegenover zijn aanbidders en breng zijn aanbidders niet in een positie dat zij dat doen (Ex. 23:13) (CCN 13).

331.  Wek niet iemands interesse op voor afgoderij (Lev. 19:4) (CCN 16).

332. Neem geen inzettingen van afgodendienaars over, noch hun gewoonten (Lev. 18:3; Lev. 20:23) (CCN 21).

333.  Laat geen kinderen door het vuur van Molech gaan (Lev. 18:21) .

334.  Doe geen moeite om een praktiserende tovenares in leven te laten (Ex. 22:17) .

335. Doe niet aan waarzeggerij (onein) (door tijden goed of slecht te benoemen aan de hand van astrologie) (Lev. 19:26) (CCN 166).

336. Doe niet aan voorzeggingen (nachesh)  die gebaseerd zijn op tekenen en voortekenen door gebruik van talismannen en bezweringen (Lev. 19:26) (CCN 165).

337. Raadpleeg geen geesten (ovoth) (Lev. 19:31) (CCN 170).

338. Maak geen gebruik van tovenaars (yid’onim) (Lev. 19:31) (CCN 171).

339. Praktiseer geen magisch gebruik van kruiden, stenen en andere objecten die mensen gebruiken (kisuf) (Deut. 18:10) (CCN 168).

340. Praktiseer geen magische praktijken (kessem) (Deut. 18:10) (CCN 167).

341. Doe niet aan bezweren (van slangen en schorpioenen) (chover chaver) (Deut. 18:11) (CCN 169).

342. Ondervraag geen (waarzeggende)geest (ob) (Deut. 18:11) (CCN 172).

343. Zoek geen contact met doden (meetiem) (Deut. 18:11) (CCN 174).

344. Raadpleeg geen tovernaar (yid´oni) (Deut. 18:11) (CCN 173).

345. Verwijder je gehele baard niet, zoals de afgodendienaars dat doen(Lev. 19:27) (CCN 177).

346. Scheer de rand van je hoofdhaar niet rond af, zoals afgodische priesters dat doen (Lev. 19:27) (CCN 176).

347. Maak geen insnijdingen in je vlees als uiting van rouw zoals afgodendienaars dat doen (Lev. 19:28; Deut. 14:1) (CCN 28).

348. Tatoeëer je lichaam niet, zoals afgodendienaars dat doen (Lev. 19:28) (CCN 163).

349. Maak geen kale plek voor een dode (Deut. 14:1) (CCN 164).

350. Plant geen boom ter aanbidding (Deut. 16:21) .

351. Richt geen paal (pilaar) op voor aanbidding (Deut. 16:22) (CCN 162).

352. Bewijs afgodendienaars geen genade (Deut. 7:2) (CCN 20).

353. Sluit geen verbond met de 7 (Kanaänitische afgodische) volken (Ex. 23:32; Deut. 7:2) .

354. Er mogen geen afgodendienaars zich in ons land (Eretz Israël) vestigen (Ex. 23:33)  (CCI 26).

355.  Dood de bewoners van een stad die afgodisch is geworden en verbrand deze stad (Deut. 13:16-17) .

356. Herbouw een stad die afdwaalde tot afgoderij nooit (Deut. 13:17) .

357. Je mag geen gebruik maken van de bezittingen van de stad die afdwaalde tot afgoderij (Deut. 13:18) .

Landbouw en veeteelt

358. Kruis geen dieren van verschillende soorten met elkaar (volgens de Talmud geldt dit ook voor vogels) (Lev. 19:19) (CCN 142).

359. Bezaai een stuk land niet met verschillende zaden (Lev. 19:19) (CCN 107).

360. Eet na het planten van een fruitdragende boom de eerste 3 jaar niet van zijn vruchten (Lev. 19:23) (CCN 105).

361. In het vierde jaar na het planten van de fruitdragende boom zijn de vruchten heilig, zoals de 2e tienden, en moeten in Jeruzalem opgegeten worden (Lev. 19:24)  (CCI 16).

362. Zaai geen graan of kruiden in een wijngaard (Deut. 22:9) .

363. Eet niet van andere gewassen, die gezaaid zijn in een wijngaard (Deut. 22:9) .

364. Laat onder één juk nooit verschillende soorten dieren samenwerken (Deut. 22:10) (CCN 180).

Kleding

365. Een man mag geen vrouwenkleding dragen (Deut. 22:5) (CCN 179).

366. Een vrouw mag geen mannenkleding dragen (Deut. 22:5) (CCN 178).

367. Draag geen kleding die van wol en linnen tezamen gemaakt is (Deut. 22:11) (CCN 181).

Eerstgeborene

368. Je moet de eerstgeboren jongen vrij kopen (Pidyon ha-Ben) (Ex. 13:13; Ex. 34:20; Num. 18:15) (CCA 54).

369.  Koop de eerstgeborene van een ezel vrij (Ex. 13:13; Ex. 34:20) (CCA 55).

370. Breek de nek van de eerstgeborene van een ezel, als hij niet is vrijgekocht (Ex. 13:13; Ex. 34:20) (CCA 56).

371.  Koop de eerstgeborene van een rein dier niet vrij (Num. 18:17) (CCN 109).

Priesters (Cohaniem) en Levieten

372. De priesters moeten tijdens hun werk als priester priesterlijke kleding dragen (Ex. 28:2) .

373. Je mag de mantel van de Hogepriester nooit verscheuren (Ex. 28:32) .

374. De priester mag niet op elk moment het Heiligdom binnengaan (bijv. op momenten dat hij geen dienst heeft) (Lev. 16:2) .

375. Een gewone priester mag zich niet verontreinigen door een lijk aan te raken anders dan van zijn naaste familieleden (Lev. 21:1-3) (CCN 141).

376. De gewone priesters mogen zichzelf verontreinigen aan hun overleden naaste familieleden door bij de begrafenis aanwezig te zijn en ze moeten net als de andere Israëlieten treuren om hun dode familieleden (Lev. 21:3) (CCA 59).

377. Als een priester zichzelf in het mikwe heeft ondergedompeld (om zich te reinigen van onreinheid) mag hij die dag tot na zonsondergang geen dienst doen in het Heiligdom (Lev. 21:6) .

378. Een priester mag niet met een vrouw trouwen die is gescheiden (Lev. 21:7) (CCN 140).

379. Een priester mag niet trouwen met een prostituee (Lev. 21:7) (CCN 138).

380. Een priester mag niet met een onteerde/ontwijde vrouw trouwen (Lev. 21:7) (CCN 139).

381. Betoon eer aan een priester en geef hem voorrang in alle zaken die heilig zijn (Lev. 21:8) (CCA 50).

382. De Hogepriester zal zichzelf niet verontreinigen door een lijk aan te raken, ook niet die van zijn naaste familieleden (Lev. 21:11) .

383. Een Hogepriester zal niet onder hetzelfde dak met een lijk verblijven (Lev. 21:11) Vanuit de traditie is geleerd dat de Hogepriester die dat doet het verbod “en tot enig lijk van een gestorven persoon zal hij niet komen” en het verbod “zal hij zich niet verontreinigen” overtreed .

384. Een Hogepriester zal met een maagd trouwen (Lev. 21:13) .

385. Een Hogepriester zal geen weduwe trouwen (Lev. 21:14) .

386. Een Hogepriester mag niet samenleven/wonen met een weduwe, ook zonder huwelijksband omdat hij haar dan onteerd (Lev. 21:15) .

387. Iemand met een lichamelijk/fysiek gebrek zal niet (in het Heiligdom) dienen  (Lev. 21:17) .

388. Een priester met een tijdelijk gebrek zal er niet dienen (Lev. 21:21) .

389. Een persoon met een fysiek gebrek mag niet het Heiligdom in komen dan tot het altaar (Lev. 21:23) .

390. Een priester die onrein is mag niet in het Heiligdom dienen (Lev. 22:2-3) .

391. De onreine moet buiten de legerplaats (de plaats van Gods Shechina) gestuurd worden, dat is weg van het Heiligdom (Num. 5:2) .

392. De priester die onrein is, mag de legerplaats niet betreden (dit verwijst naar de plaats waar de Shechina aanwezig is) (Num. 5:2-3).

393. De priesters zullen Israël zegenen (Num. 6:23) (CCA 58).

394. Set een gedeelte van het deeg voor de priester apart (Num. 15:20) (CCA 57).

395. De Levieten zullen geen werkzaamheden doen die voor de priesters bestemd zijn. De priesters zullen geen werkzaamheden doen die voor de Levieten bestemd zijn (Num. 18:3) .

396. Degenen die niet via de mannelijke lijn van Aharon afstammen, zullen niet dienen in het Heiligdom (Num. 18:4-7) .

397. De Levieten zullen dienen in het Heiligdom (Num. 18:23) .

398. Geef de Levieten steden om in te wonen. Deze steden zullen ook dienen als vluchtstad/vrijstad (Num. 35:2) .

399. Geen persoon uit de stam van Levi zal een deel van het land van Israël ontvangen (Deut. 18:1) .

400. Een persoon uit de stam van Levi zal niet delen in buit (bij de verovering van het land Israël) (Deut. 18:1) .

401. De priesters zullen het Heiligdom om beurten dienst doen, maar op de feesten zullen zij allemaal samen dienst doen (Deut. 18:6-8) .

Teruma (offers), tienden en belastingen

402. Een onbesneden persoon mag niet eten van de offergaven (teruma), datzelfde is ook van toepassing op andere heilige zaken  (Ex. 12:44-45 and Lev. 22:10) .

403. Verander niets aan de volgorde van het apart zetten van offergaven (teruma) en tienden. Het apart zetten dient als volgt te gebeuren: Eerst de eerste oogst, dan de offergaven (teruma) en tenslotte de tweede tienden. (Ex. 22:28)  (CCI 19).

404. Geef een halve shekel per jaar (aan het Heiligdom ter voorziening van de publieke offeranden) (Ex. 30:13) .

405. Een priester die onrein is mag niet van de offergaven (teruma) eten (Lev. 22:3-4) .

406. Iemand die geen priester is, als ook de vrouw en de ongetrouwde dochter van een priester mogen niet van de offergaven (teruma)  eten (Lev. 22:10) .

407. Bezoekers van de priester of zijn (ingehuurde) bedienden mogen niet van de offergaven (teruma)  eten (Lev. 22:10) .

408. Eet geen producten waar de offergaven en tienden nog niet van zijn afgezonderd (tevel) (Lev. 22:15)  (CCI 18).

409.  Zonder tienden af van je productie (een tiende van je productie na het apart zetten van de offergaven (teruma)) voor de Levieten (Lev. 27:30; Num. 18:24)  (CCI 12).

410.  Geef tienden van je veestapel (Lev. 27:32) .

411.  Je mag niets van je tienden verkopen (Lev. 27:32-33) .

412.  De Levieten moeten een tiende van de tienden, die zij van de Israëlieten hebben ontvangen, apart zetten en deze aan de priesters (kohaniem) geven (dat wordt genoemd de teruma van de tienden) (Num. 18:26)  (CCI 13).

413.  Je mag van de 2e tienden van graanproducten niet buiten Jeruzalem eten (Deut. 12:17) .

414.  Je mag van de 2e tienden van de wijnoogst niet buiten Jeruzalem nuttigen (Deut. 12:17) .

415.  Je mag van de 2e tienden van de olie buiten Jeruzalem niet nuttigen (Deut. 12:17) .

416.  Vergeet de Levieten niet (niet aan hun lot overlaten) (Deut. 12:19); maar de giften (rechten) die hen toebehoren moeten hen gegeven worden zodat ze zich er op ieder feest mee kunnen verblijden .

417. Zet de 2e tienden apart in het 1e, 2e , 4e en 5e  jaar van de Shabbatsjaar-cyclus die door de eigenaar in Jeruzalem gegeten kan worden. (vandaag de dag wordt het wel apart gezet, maar niet in Jeruzalem gegeten) (Deut. 14:22)  (CCI 14)

418.  Zet de 2e tienden apart in het 3e en 6e  jaar van de Shabbatsjaar-cyclus voor de armen (vandaag de dag wordt het wel apart gezet, maar het is niet meer verplicht om deze aan de armen te geven) (Deut. 14:28-29)  (CCI 15).

419.  Geef de priester de verschuldigde delen van de karkassen van het geslachte vee (Deut. 18:3) (CCA 51) (volgens de Talmud is dat vandaag de dag buiten Israël niet verplicht doch wel toegestaan, sommigen doen het ook daadwerkelijk.)

420. Geef het eerste van de vacht aan de priester (Deut. 18:4) (CCA 52). (volgens de Talmud is dat vandaag de dag buiten Israël niet verplicht doch wel toegestaan, sommigen doen het ook daadwerkelijk.)

421.  Zet het ‘teruma gdola’ (het grote hef offer, dat is een klein deel van de oogst van je graan, wijn en olie apart voor de priester (Deut. 18:4)  (CCI 11).

422.  Gebruik niets van je 2e tienden dan voor eten en drinken (Deut. 26:14) . Alles wat er buiten die categorie valt, wordt gekwalificeerd met het zinnetje “gegeven aan de doden”.

423.  Wanneer je in toestand van onreinheid bent, mag je niets van de 2e tienden eten, voordat deze tienden losgekocht zijn (Deut. 26:14) .

424.  Eet niet van de 2e tienden als je rouwt (Deut. 26:14) .

425.  Spreek een verklaring uit als je de 2e tienden naar het Heiligdom brengt (Deut. 26:13)  (CCI 17).

De Tempel, het Heiligdom en Heilige voorwerpen

426. Bouw geen altaren van (uit)gehouwen steen (Ex. 20:22) .

427. Beklim geen altaar met een trap (Ex. 20:23) .

428. Bouw het Heiligdom (Ex. 25:8) .

429. Verwijder de (draag)stokken van de Ark niet (Ex. 25:15) .

430. Zet elke Shabbat de toonbroden en het wierook voor de Eeuwige (Ex. 25:30) .

431. Steek lichten in het Heiligdom aan (Ex. 27:21) .

432. De borstplaat mag niet van de efod los gemaakt worden (Ex. 28:28) .

433. Offer reukwerk twee keer per dag (Ex. 30:7) .

434. Offer geen vreemd reukwerk of offerandes op het gouden altaar (Ex. 30:9) .

435. De priester moet zijn handen en voeten wassen als hij dienst gaat doen (Ex. 30:19) .

436. Bereid zalfolie en zalf daarmee de Hogepriesters en koningen Ex. 30:31)

437. Bereid geen olie voor gewoon gebruik  met dezelfde formule (Ex. 30:32-33) (CCN 145).

438. Zalf geen vreemde met deze zalfolie (Ex. 30:32) .

439. Stel niet iets samen met dezelfde samenstelling als het reukwerk (Ex. 30:37) (CCN 146).

440. Degene, die foutief, onwettig gebruik maakt van heilige zaken, zal de waarde van het gebruikte moeten vergoeden vermeerderd met 1/5 van de waarde (Lev. 5:16) .

441. Verwijder de as van het altaar (Lev. 6:3) .

442. Het vuur op het altaar van het brandoffer moet altijd branden (Lev. 6:6) .

443. Je moet het vuur op het brandofferaltaar altijd brandend houden (Lev. 6:6) .

444. De priester(kohen) mag het Heiligdom niet met los/slordig haar betreden (Lev. 10:6) .

445. De priester(kohen) mag het Heiligdom niet met gescheurde kleding betreden (Lev. 10:6) .

446. De priester(kohen) mag het Heiligdom tijdens de dienst niet verlaten (Lev. 10:7) .

447. Een bedwelmd persoon(dronken) mag het Heiligdom niet betreden en ook geen beslissingen nemen in wetszaken (Lev. 10:9-11) .

448. Heb eerbied voor het Heiligdom (Lev. 19:30) (dit geldt vandaag de dag voor de synagogen) (CCA 18).

449. Als de Ark gedragen moet worden, moet hij op de schouders gedragen worden (Num. 7:9) .

450. Onderhoudt de 2e Pesach (Num. 9:11) .

451. Je moet op de 2e Pesach het vlees van het Pesachlam met ongezuurde broden (matzes) en bittere kruiden eten (Num. 9:11) .

452.  Laat geen vlees van het Pesachlam op de 2e Pesach  tot de morgen over (Num. 9:12) .

453.  Breek geen bot van het Pesachlam op de 2e Pesach  (Num. 9:12) .

454.  Blaas de trompetten bij het brengen van offeranden in tijden van nood (Num. 10:9-10) .

455.  Houdt voortdurend de wacht over het gebouw (Num. 18:2) .

456.  Laat het Heiligdom niet onbewaakt (Num. 18:5) .

457. Een offerande (asham/schuldoffer) moet gebracht worden door degene die een overtreding heeft begaan met betrekking tot heilige dingen of iets geroofd heeft, of gemeenschap heeft gehad met een ondertrouwde huurlinge of vals ontkent dat iets bij hem gedeponeerd is waarbij hij valselijk heeft gezworen dat het bij hem niet gedeponeerd is. Dit heet een schuldoffer voor een bewuste overtreding .

458. Je mag niet iets vernietigen van het Heiligdom, synagogen of leerhuizen. Wis/verwijder nooit de heilige namen (van God). Ook heilige geschriften mogen niet vernietigd worden (Deut. 12:2-4) (CCN 157).

Offerandes en offers

459. Zet de eerstelingen van de reine dieren apart en offer ze (Ex. 13:2; Deut. 15:19) Op dit moment worden ze niet geofferd (CCA 53).

460. Slacht het Pesachlam (Ex. 12:6) .

461. Eet het vlees van het Pesach offer op de avond van de 15e Nissan (Ex. 12:8) .

462. Eet het vlees van het Pesachlam niet rauw gekookt (Ex. 12:9) .

463. Laat niets van het vlees van het Pesachlam tot de volgende morgen liggen (Ex. 12:10) .

464. Geef geen vlees van het Pesachlam aan een Israëliet die afvallig is geworden(Ex. 12:43) .

465. Geef het vlees van het Pesachlam niet aan een vreemdeling (goy) die onder jullie woont (Ex. 12:45) .

466. Eet geen vlees van een Pesachlam van een andere plaats waar ook het Pesach wordt gevierd (Ex. 12:46) .

467. Breek geen van de botten van het Pesachlam (Ex. 12:46) .

468. Een man die niet besneden is mag niet van het Pesachlam eten (Ex. 12:48) .

469. Je mag het Pesachlam niet slachten als er nog gist (chamets) in het huis is. (Ex. 23:18; Ex. 34:25) .

470. Laat nooit een deel van het Pesachlam, wat op het altaar verbrand zou moeten worden, tot de volgende dag liggen, wat het ongeschikt zou maken om nog verbrand (geofferd) te worden. (Ex. 23:18; Ex. 34:25) .

471. Trek niet op naar het Heiligdom om een van de feesten te vieren zonder een offerande mee te brengen (Ex. 23:15) .

472.  Breng de eerstelingen (de vruchten van de 1e oogst) naar het Heiligdom (Ex. 23:19) .

473.  Het vlees van een schuld- en zondoffer dient gegeten te worden (Ex. 29:33) .

474.  Iemand die geen nakomeling van Aharon is, mag niet van het vlees van de heilige offeranden eten (Ex. 29:33) .

475.  Onderhoudt de instructies van het brandoffer (Olah) (Lev. 1:3) .

476.  Onderhoudt de instructies van het meeloffer (Lev. 2:1) .

477.  Offer geen honing of gist/zuurdeeg met gist (Lev. 2:11) .

478.  Iedere offerande dient gezouten te worden (Lev. 2:13) .

479.  Offer niet iets wat ongezouten is (Lev. 2:13) .

480.  Een Gerechtshof zal een offerande offeren als ze zich hebben vergist bij een juridische uitspraak (Lev. 4:13) .

481. Een persoon zal, als hij gezondigd heeft door het begaan van een onbewuste overtreding (waarvoor hij bij het bewust doen ervan met uitroeiing uit zijn volk gestraft zou worden), een zondoffer (chatat) brengen (Lev. 4:27-28) .

482.  De grootte van de te offeren offerande mag naar draagkracht gekozen worden (Lev. 5:7) .

483.  Van het gevogelte dat als zondoffer wordt gebracht mag je het kopje niet volledig van het rompje scheiden (Lev. 5:8) .

484.  Voeg geen olijfolie toe aan een zondoffer van meel (Lev. 5:11) . 

485.  Voeg geen wierook toe aan een ondoffer van meel (Lev. 5:11) .

486.  Een persoon die twijfelt of hij een zonde begaan heeft waar hij een zondoffer voor moet brengen dient  een schuldoffer (asham) te brengen (Lev. 5:17-19) .

487.  Het restant van het meeloffer dient opgegeten te worden (Lev. 6:9) .

488.  Zorg ervoor dat het restant van het meeloffer niet gist/gegist wordt (Lev. 6:10) .

489.  De Hogepriester dient dagelijks een meeloffer te offeren (Lev. 6:13) .

490.  Eet niet van een meeloffer dat door de priesters wordt/is gebracht (Lev. 6:16) . 

491.  Onderhoudt de instructies van het zondoffer (Lev. 6:18) .

492. Eet geen vlees van de zondofferanden, waarvan het bloed in het Heiligdom is gebracht en is gesprenkeld naar het Voorhangsel (Lev. 6:23) .

493.  Onderhoudt de instructies van het schuldoffer (asham) (Lev. 7:1) .

494.  Onderhoudt de instructies van het vredeoffer (zebach sh´lamim) (Lev. 7:11) .

495.  Verbrand het vlees dat van een heilig offer is overgebleven (Lev. 7:17) .

496.  Eet niet van offeranden waarvan buiten de vastgestelde tijd is gegeten (Lev. 7:18). De straf daarop is uitroeiing uit het volk .

497.  Eet niet van heilige dingen die onrein zijn geworden (Lev. 7:19) .

498.  Verbrand het vlees van de heilige offerande, dat onrein is geworden (Lev. 7:19) .

499.  Een persoon die in staat van onreinheid is mag niet van heilige dingen eten (Lev. 7:20) .

500.  De dochter van een priester, die haarzelf ontheiligd heeft, zal niet eten van de heilige dingen, niet  van het hef offer, noch van de borst, noch de schouder van vrede-offeranden (Lev. 10:14, Lev. 22:12) .

501. Een vrouw mag na een bevalling pas offeren als zij weer in staat van reinheid is (Lev. 12:6) .

502.  Een lepralijder ((lijder aan tsara’at) zal een offer brengen als hij/zij rein geworden is (Lev. 14:10) .

503.  Een man die aan een vloeiing lijdt, zal een offerande brengen als hij na zijn vloeiing weer rein is (Lev. 15:13-15) .

504.  Een vrouw die aan een vloeiing lijdt, zal een offerande brengen wanneer zij na haar vloeiing weer rein is (Lev. 15:28-30) .

505. Onderhoudt de instructies van Yom Kippur (Grote Verzoendag), betreffende de dienst op die dag, betreffende de offerande, betreffende de belijdenissen, betreffende het wegzenden van een geitenbok etc. (Lev. 16:3-34) .

506.  Slacht geen dieren, die als offerande zijn apart gezet, buiten het Heiligdom (Lev. 17:3-4) .

507.  Eet niet van het vlees van een offerande van wat over gebleven is (buiten de daarvoor vastgestelde tijd). (Lev. 19:8) .

508.  Heilig geen gebrekkige dieren als offerande (Lev. 22:20). Deze tekst verbiedt dat zulke dieren voor offerande apart gezet worden. .

509.  Elk dier dat geofferd wordt moet zonder gebrek zijn (Lev. 22:21) .

510.  Beschadig geen (veroorzaak geen gebrek aan) vee wat apart gezet is voor offerande (Lev. 22:21)  .

511.  Slacht geen gebrekkige dieren ter offerande (Lev. 22:22) .

512.  Verbrand geen ledematen van vee met een gebrek op het altaar (Lev. 22:22) .

513.  Sprenkel geen bloed van vee met een gebrek op het altaar (Lev. 22:24) .

514.  Offer geen gebrekkige vee op het altaar dat van goyiem (niet-Israëlieten) afkomstig is (Lev. 22:25) .

515.  Vee mag pas geofferd worden als de dieren minimaal acht dagen oud zijn (Lev. 22:27) .

516.  Laat geen vlees van het dankoffer tot de volgende morgen liggen (Lev. 22:30) .

517.  Offer het Omer-meeloffer op de morgen na de eerste dag van Pesach tezamen met een lam (Lev. 23:10) .

518.  Eet geen brood gemaakt van het nieuwe graan vóórdat de Omer van gerst is geofferd op de tweede dag van Pesach (Lev. 23:14) (CCN 101).

519.  Eet geen geroosterd koren van het nieuwe graan vóórdat de Omer van gerst is geofferd op de tweede dag van Pesach (Lev. 23:14) (CCN 102).

520.  Eet geen verse graankorrels van het nieuwe graan vóórdat de Omer van gerst is geofferd op de tweede dag van Pesach (Lev. 23:14) (CCN 103).

521.  Breng op Shavuot broden met de bijbehorende offeranden die dan gelijktijdig (in die zin van gezamelijk offer) met de broden geofferd worden (Lev. 23:17-20) .

522.  Offer een extra offer met Pesach (Lev. 23:36) .

523.  Iemand die een gelofte doet voor de Eeuwige, bestaande in de vastgestelde waarde van personen, ter ere van de Eeuwige, moet geld naar waarde, die betreffende gedeelte in de Thora opgetekend staat, betalen (Lev. 27:2-8) .

524.  Als een offerdier verwisseld wordt voor een ander dier, moeten beide dieren apart gezet worden voor de Eeuwige (Lev. 27:10) .

525.  Verwissel geen dier, dat apart gezet is voor offerande, voor een ander dier (Lev. 27:10) .

526. Iemand die een gelofte doet voor de Eeuwige, bestaande in de vastgestelde waarde van een dier dat onrein is, zal hij de waarde van dat dier betalen (Lev. 27:11-13) .

527.  Als iemand zijn huis als iets heiligs ter ere van de Eeuwige wijdt, zal hij een bedrag betalen dat door de priester wordt vastgesteld (Lev. 27:11-14) .

528.  Wanneer iemand een deel van zijn grondbezit als iets heiligs ter ere van de Eeuwige wijdt, zal hij naar schatting het bedrag, wat in het betreffende gedeelte van de Thora staat voorgeschreven, betalen. (Lev. 27:16-24) .

529.  Offer geen dier, wat voor een bepaald soort offer is apart gezet, voor een ander soort offer (Lev. 27:26) .

530.  Beslis met betrekking tot toegewijd bezit wat heilig is voor de Eeuwige en wat de priester toekomt. (Lev. 27:28) .

531.  Verkoop geen stuk land wat aan de Eeuwige gewijd is (Lev. 27:28) .

532.  Los geen stuk land wat aan de Eeuwige gewijd is (Lev. 27:28) .

533. Belijdt tegenover de Eeuwige iedere zonde die je gepleegd hebt, op het moment dat je een offer brengt en op andere momenten(Num. 5:6-7) (CCA 33).

534. Als een vrouw van overspel verdacht wordt, mag er aan het meeloffer geen olie toegevoegd worden (Num. 5:15) .

535. Voeg er ook geen wierook aan toe (Num. 5:15) .

536. Breng de dagelijkse offers (twee lammetjes als brandoffer) (Num. 28:3) .

537. Breng iedere Shabbat een extra offer van twee lammetjes (Num. 28:9) .

538. Offer een extra offer met nieuwe maan(Maand) (Num. 28:11) .

539. Breng een extra offer met Shavuot (Num. 28:26-27) .

540. Offer een extra offer op Rosh Hashana (Num. 29:1-6) .

541. Offer een extra offer op Yom Kippur (Num. 29:7-8) .

542. Offer een extra offer met Sukkot (Num. 29:12-34) .

543. Offer een aanvullende offer op Shemini Atzeret (wat een op zichzelf staand feest is) (Num. 29:35-38) .

544. Breng op het eerste feest, nadat zij werden ingesteld, alle offers, vrijwillig of verplicht (Deut. 12:5-6) .

545. Offer geen offerandes buiten het Heiligdom (Deut. 12:13) .

546. Offer alle offers in het Heiligdom (Deut. 12:14) .

547. Je mag, voor offerande apart gezet, vee loskopen als het dier gebreken blijkt te hebben waardoor het niet geofferd mag worden. Daarna mag het door ieder gegeten worden. (Deut. 12:15) .

548. De eersteling, zonder gebrek, mag niet buiten Jeruzalem gegeten worden (Deut. 12:17)

549. Je zal het vlees van het brandoffer niet eten (Deut. 12:17). Dit verbod geldt voor iedere overtreder om niet te genieten van iets van de heilige zaken. Als hij dat toch doet, begaat hij een overtreding .

550. De priesters mogen niet eten van het vlees van het zond- of schuldoffer buiten het plein van het Heiligdom (Deut. 12:17) .

551. Eet geen vlees van offeranden, die in mindere mate heilig zijn, voordat het bloed op het altaar is gesprengd (Deut. 12:17) .

552. De priester mag niet van het eerstelingen eten voordat deze gebracht zijn op het plein van het Heiligdom (Deut. 12:17 en 18) .

553. Neem de moeite om de offeranden van buiten het land van Israël naar het Heiligdom te brengen (Deut. 12:26) .

554. Wanneer dieren, die apart gezet zijn om te offeren, met opzet gebrekkig zijn gemaakt, mag men niet van dat vlees eten (Deut. 14:3) .

555. Je mag niet werken met vee wat voor offerande is apart gezet (Deut. 15:19) .

556. Je mag de dieren, die voor offerande zijn apart gezet, niet scheren (Deut. 15:19) .

557. Je mag geen deel van het feestoffer, dat gebracht is op de 14e Nissan, achterlaten tot de 3e dag (Deut. 16:4) .

558.  Offer geen dier met een tijdelijk gebrek (Deut. 17:1) .

559. Breng geen geldelijk offer dat verdiend is met prostitutie door vrouwen of mannen (Deut. 23:19) .

560. Lees, bij het brengen van de eerstelingen, de voorgeschreven verklaring voor van Deut. 26:5-10 .

Reinheid en onreinheid

561.  Acht soorten van kruipende dieren brengen je, door contact, in staat van onreinheid (wezel, muis, hagedis (of boomkikker / kameleon), egel, koach/waraan, salamander (volgens Rashi slak), blindslang en mol) (Lev. 11:29-30) .

562.  Voedsel wordt verontreinigd als het in contact komt met onreine dingen. (Lev. 11:34) .

563. Iemand die het karkas van een dier aanraakt, wat uit zichzelf is gestorven, komt in staat van onreinheid (Lev. 11:39) .

564.  Een vrouw op haar kraambed is in dezelfde staat van onreinheid als een menstruerende vrouw (Lev. 12:2-5) .

565.  Een lijder aan lepra (tsara’at)  is in staat van onreinheid en verontreinigt (Lev. 13:2-46) .

566. Een lepralijder (lijder aan tsara’at) dient door middel van (volgens de voorschriften) universele herkenningstekens herkenbaar te zijn. Ook alle andere mensen in staat van onreinheid dienen dit aan te geven (Lev. 13:45) .

567.  Een kledingstuk van de lepralijder (lijder aan tsara’at) is in staat van onreinheid en het verontreinigt (Lev. 13:47-49) .

568.  Het huis van een lepralijder (lijder aan tsara’at) verontreinigt (Lev. 14:34-46) .

569.  Een man met een vloeiing verontreinigt (Lev. 15:1-15) .

570.  Teelvocht van een man verontreinigt (Lev. 15:16) .

571.  Reiniging van alle verontreinigingen gebeurt door onderdompeling in het water van een ritueel bad (mikwe) (Lev. 15:16) .

572.  Een menstruerende vrouw is in staat van onreinheid en verontreinigt anderen (Lev. 15:19-24) .

573.  Een vrouw, die vloeiingen heeft, verontreinigt (Lev. 15:25-27) .

574. Voer de inzettingen met betrekking tot de rode vaars uit, zodat de as ervan altijd aanwezig is (Num. 19:9) .

575.  Een lijk verontreinigt (Num. 19:11-16) .

576. Het reinigings(sprenkel) water brengt de reine in staat van onreinheid en reinigt de onreine van verontreiniging door een dood lichaam (Num. 19:19-22) .

Lepra en lepralijders

577. Verwijder het haar van de plek niet (Lev. 13:33) .

578. Het reinigen van een melaatse, (lijder aan tsara’at) (het maakt niet uit of het nu een mens is of een huis), vindt plaats door cederhout, hyssop, scharlaken draad, twee vogels en levend stromend water (Lev. 14:1-7) .

579. De melaatse (lijder aan tsara’at) zal al zijn haar afscheren (Lev. 14:9) .

580. Je mag de verschijnselen van de tsara’at niet operatief verwijderen (Deut. 24:8) .

De koning

581.  Vervloek en verwens geen leider van het volk, dat is de koning of het hoofd van de regering van het land van Israël (Ex. 22:27) .

582.  Stel een koning aan (Deut. 17:15) .

583.  Je mag niet een niet-Israëliet (goy) als koning aanstellen (Deut. 17:15) .

584. De koning mag niet  een overdreven hoeveelheid paarden aanschaffen/hebben (Deut. 17:16) .

585.  De koning mag niet een overdreven hoeveelheid vrouwen nemen (Deut. 17:17) .

586.  De koning mag niet een overdreven hoeveelheid goud of zilver verkrijgen/verzamelen (Deut. 17:17) .

587. De koning zal een rol van de Thora voor zichzelf schrijven naast het exemplaar dat ieder al voor zichzelf moet schrijven. Hij moet er dus twee schrijven (Deut. 17:18) .

Nazireeërs

588.  Een Nazireeër mag geen wijn drinken, noch iets wat met wijn gemengd is en naar wijn smaakt en ook als de wijn of de mix zuur geworden, is het voor de Nazireeër verboden (Num. 6:3) .

589.  Hij mag geen verse druiven eten (Num. 6:3) .

590.  Hij mag geen gedroogde druiven (rozijnen/krenten) eten (Num. 6:3) .

591.  Hij mag niet van de pitten van druiven eten (Num. 6:4) .

592.  Hij mag de schil van een druif niet eten (Num. 6:4) .

593.  Een Nazireeër is het toegestaan zijn haar te laten groeien (Num. 6:5) .

594.  Een Nazireeër mag zijn haar niet af (laten) knippen (Num. 6:5) .

595. Hij mag niet in een afgedekte ruimte (gebouw) komen waar een lijk aanwezig is (Num. 6:6) .

596. Een Nazireeër mag zichzelf niet in staat van onreinheid brengen door een overleden persoon (bij een lijk aanwezig zijn) (Num. 6:7) .

597. Een Nazireeër zal zijn haar afknippen/scheren wanneer hij zijn offers breng bij de afronding (het beëindigen) van de periode van zijn Nazireeërschap of als hij in staat van onreinheid is gekomen (Num. 6:9) .

Oorlogen

598.  Degene die in oorlog verwikkeld is, moet niet bang zijn voor zijn vijanden of in paniek raken tijdens het de strijd (Deut. 3:22, 7:21, 20:3) .

599.  Zalf een speciale priester (om) bij een oorlog (de soldaten toe te spreken) (Deut. 20:2) .

600.  In een toegestane oorlog (die zich onderscheidt van een gedwongen oorlog), moeten de instructies / procedures, die in de Thora beschreven staan, waargenomen worden (Deut. 20:10) .

601.  Laat geen individu van de 7 Kanaänitische volken (De Chittieten, de Emorieten, de Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten en de Jeboesieten) in leven (Deut. 20:16) .

602.  Roei de 7 Kanaänitische volken, vanuit het land van Israël, uit (Deut. 20:17) .

603.  Je mag geen vruchtdragende bomen vernietigen. Het mag niet in oorlogstijd en het mag ook niet door onnadenkendheid (Deut. 20:19-20) (CCN 191).

604.  Behandel een vrouw, die je gevangen hebt genomen en mooi vindt, volgens de voorschriften van de Thora (Deut. 21:10-14) .

605.  Verkoop deze vrouw niet (die je gevangen hebt genomen en mooi vindt) (Deut. 21:14) .

606.  Verlaag deze vrouw (die je gevangen hebt genomen en mooi vindt) niet tot het niveau van slavin (Deut. 21:14) .

607.  Sluit geen (vredes)verbond met de Ammonieten en de Moabieten als je een oorlog tegen hen voorbereid, zoals je dat wel dient te doen bij een oorlog tegen andere volken (Deut. 23:7) .

608.  Iemand die in staat van onreinheid is, mag het kamp van de Levieten niet betreden (Deut. 23:11) (CCN 193) (Volgens de Talmud wordt daar in de huidige situatie de Tempelberg mee bedoeld).

609.  Zorg voor een plaats, buiten het kamp, voor sanitaire doeleinden (Deut. 23:13) .

610.  Houdt die plek sanitair schoon (Deut. 23:14-15) .

611.  Herinner je altijd wat Amalek gedaan heeft (Deut. 25:17) (CCA 76).

612.  Het kwaad dat Amalek ons heeft aangedaan, mag niet vergeten worden (Deut. 25:19) (CCN 194).

613.  Vernietig het zaad, de nakomelingen, van Amalek (Deut. 25:19) (CCA 77).

Bron:  http://www.shalomgemeente.nl/mitswot.htm