Hebr. dèrèk, Gr. hodos, heeft vaak de betekenis van levenswijze, manier van doen. Israël moet de weg van de geboden volgen (Deut. 8:6; 31:29; Ps. 103:7; 119:14 v, 27, 32). Dit is de weg of dit zijn de wegen van de HEER (Deut. 30:16; Joz. 22:5; 2 Kron. 17:6; Hand. 18:25). Afgeraden wordt de weg van de volken, de buitenlanders, te gaan (Jer. 10:2; Hand. 14:16). Dit betekent vooral niet achter hun góden aan te lopen (Deut. 11:28). Men moet zich bekeren van zijn slechte weg, vragen naar de goede weg (Jes. 65:2; Jer. 6:16), de rechte weg (Ez. 18:25; Joh. 1:23; Hand.13:10). Er moet gekozen worden tussen 2 wegen (Ez. 21:21; Matt. 7:14). Deze voorstelling van de ‘brede’ en de ‘smalle’ weg heeft velen geboeid. Jezus zegt: Ik ben de weg (Joh. 14:6), d.w.z. Zijn liefde, Zijn trouw, Zijn levenswandel zijn norm. Mensen die Hem volgden zijn mannen en vrouwen van de weg (Hand. 9:2). Van die ‘weg’ wordt kwaad gesproken (Hand 19:9; vgl. 19:23; 22:4), maar het is de weg van de vrede (Luc. 1:79; Rom. 3:17), de weg van het leven (Hand. 2:28).